46
ling van Burg. en Weth., verbeurt de pachter eene boete van 3 en
is verplicht na daartoe schriftelijk te zijn aangemaand, het gebrekkige
binnen den bepaalden tijd te herstellenbij verdere nalatigheid zal dit
op zijne kosten vanwege de verpachters geschieden.
Art. 18.
De pachter moet ten genoege van de verpachters twee soliede borgen
stellen, die zoowel afzonderlijk als te zamen, onder afstand van alle
rechten anders aan borgen toegekend, instaan voor de betaling der pacht-
penningen, der door den pachter te verbeuren boete en der kooppen
ningen in art. 10 bedoeld. Bij het overlijden van een der borgen of van
beiden of wel wanneer beiden of een hunner naar het oordeel van Burg.
en Weth. in een staat van niet voldoende gegoedheid of soliditeit mochten
geraken, is de pachter verplicht andere borgen te stellen.
Art. 19.
Tot waarborg vcor de richtige nakoming zijner verplichtingen stort de
pachter in handen van den Gemeente-Ontvanger een som van 100,
welke moet worden aangevuld, wanneer zij tengevolge van verbeurde
niet betaalde boeten tot beneden de f 50 is gedaald. Na het eindigen
van den pachttijd wordt de waarborgsom, voor zoover die niet verbeurd
is, teruggegeven.
Art. 20.
De verpachting geschiedt voor den tijd van tien jaren ingaande den
eersten September 1883 en eindigende den laatsten Augustus 1893. De
verpachters behouden aan zich het recht om na de opening der inschrij
vingsbiljetten öf dadelijk of binnen den tijd van veertien dagen te beslissen
of de pacht wordt gegund.
Art. 21.
De verpachting geschiedt bij eenvoudige inschrijving op gezegeld papier,
het totaal bedrag der inschrijvingssom voor den tijd van tien jaren duidelijk
vermeldende en onderteekend door den pachter en zijne borgen. De be
taling geschiedt ten kantore van den Gemeente-Ontvanger in vier drie-
maandelijksche termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt op 1 December
1883, telkens een vierde van de jaarlijksche pachtsom. Bij het onderteekenen
van het proces-verbaal moet de pachter de kosten betalen van zegels,
registratie enz. op en ter zake van deze verpachting vallende.
VOORWAARDEN omtrent de verpachting van het bagger-
werk binnen de grachten dezer gemeente.
Art. 1.
De wateren wier uitbaggering hier bedoeld wordt, zijn alle wateren
binnen de gemeente, met uitzondering van het Galgewater.
Art. 2.
De pachter mag van den eersten September tot den laatsten Mei op eiken
gewonen werkdag van zonsopgang tot zonsondergang met het noodige ge
tal manschappen en vaartuigen ter beoordeeling van Burg. en Weth., in
de wateren doen baggeren, doch met geen andere werktuigen dan met
den gewonen baggerbeugel zonder lip of punt, waarmede de vaste grond
zoude kunnen worden weggeschrapt. De vaartuigen waarmede dat ge
schiedt, zullen aan beide zijden van het roer, van een duidelijk met
olieverf daarop geschilderd nummer, ten minste een decimeter groot, worden
voorzien. Dit nummer moet altijd zichtbaar wezen, zonder dat het op
welke wijze ook geheel of gedeeltelijk bedekt zij.
Burg. en Weth. kunnen gelasten, dat van 1 Juni tot den laatsten
Augustus worde gebaggerd op bepaalde plaatsen en tijden, of daarvoor
vergunning verleenen.
Op 1 September, 1 December en 1 Maart van elk jaar zal de pachter
aan den commissaris van politie eene nauwkeurige naamlijst overgeven
van de manschappen, die op elk vaartuig werkzaam zijn en van de
nummers der vaartuigen.
Indien hem gelast of vergund wordt in de maanden Juni, Juli en Augus
tus te baggeren, zal hij zorg dragen dat de in de vorige alinea bedoelde
lijsten tijdig worden ingediend.
Van elke verandering in personeel of vaartuigen moet hij insgelijks den
commissaris van politie dadelijk kennis geven.
De verpachters behouden zich het recht voor, om verschillende grachten
te laten uitdiepen en over de specie daaruit voortkomende te beschikken.
Art. 3.
De baggerlieden mogen bij het baggeren met hunne vaartuigen nim
mer nader dan één meter aan de wallen of de brughoofden komen, noch
op den wal staande bagger trekken. Zonder toestemming der belangheb
benden mogen zij niet baggeren binnen de dertig meters van de spoel-
vlotten en duikers der ververijen, branderijen en andere fabrieken, welke
helder water noodig hebben. Zij zullen evenzeer blijven op een afstand
van vijf meters van de groote gaspijpen en de zinkers der gas- en duin
waterleiding in de grachten aanwezig.
Zij mogen geen vuil, steenen, bagger of andere voorwerpen uit het water
opgetrokken, op den wal nederleggen of weder in het water werpen.
De heele en volle halve klinkersteen, benevens de bruikbare keien blijven
het eigendom der gemeente. Zij moeten van wege den pachter naar de
Stads-Timmerwerf vervoerd en gelost en zullen aldaar geteld worden.
Voor elke 100 stuks klinkers, drie halve voor een heele gerekend, ont
vangt de pachter eene vergoeding van 50 cents en voor elke 100 stuks
bruikbare grauwe keien een gulden en voor de 100 stuks vlakke witte
keien twee gulden. De beoordeeling blijft aan de verpachters.
Gedurende den nacht, of op Zon- en feestdagen mogen geen bagger-
schuiten in de grachten blijven liggen.
Art. 4.
De pachter moet het uit de stads-wateren gebaggerde zoo spoedig moge
lijk naar buiten de stad doen wegvoeren en voor zijne rekening zich van
de noodige staalgronden voorzien.
De verpachting geschiedt onder voorbehoud, dat jaarlijks van de ver
pachte wateren eene oppervlakte van 250 meters of in de tien jaren van
2500 meters kan worden gedempt.
Ingeval tot de demping van eene grootere oppervlakte wordt overge
gaan, wordt aan den pachter eene evenredige vermindering der pachtsom
toegestaan.
Art. 5.
De pachter moet ten genoege van de verpachters stellen twee soliede
borgen, die, onder afstand van alle rechten aan borgen anders toegekend,
afzonderlijk zoowel als te zamen instaan voor de betaling der pachtpen-
ningen mitsgaders van de door dpn pachter verbeurde boeten. Bij het
overlijden van een der borgen of van beiden of wel wanneer beiden of
een hunner, naar het oordeel van Burg. en Weth., in een staat van niet
voldoende gegoedheid of soliditeit mochten geraken, is de pachter verplicht
andere borgen te stellen.
Art. 6.
Indien de pachter of de in zijnen dienst zijnde personen handelen in
strijd met de voorwaarden, verbeurt hij voor ieder verzuim, ter beoor
deeling van Burg. en Weth. een boete van drie gulden, terwijl hij tot
waarborg voor de richtige nakoming zijner verplichtingen in handen
van den Gemeente-Ontvanger zal storten eene som van f 100, welke
moet worden aangevuld, wanneer zij ten gevolge van verbeurde niet
betaalde boeten tot beneden de f 50 is gedaald. Na het eindigen van
den pachttijd wordt de waarborgsom, voor zoover die niet verbeurd is,
teruggegeven.
Art. 7.
De verpachting geschiedt voor den tijd van tien jaren, ingaande den
1 September 1883 en eindigende den laatsten Augustus 1893.
De verpachters behouden aan zich het recht om na de opening der
inschrijvingsbiljetten of dadelijk öf binnen den tijd van veertien dagen te
beslissen of de pacht wordt gegund.
Art. 8.
De verpachting geschiedt in een perceel bij art 1 omschreven bij een
voudige inschrijving op gezegeld papier, het totaal bedrag der inschrijvings
som voor de tien jaren duidelijk vermeldende en onderteekend door den
pachter en zijne borgen. De betaling geschiedt ten kantore van den
Gemeente-Ontvanger op 1 Mei en 30 December, telkens de helft van
de jaarlijksche pachtsom. Bij het onderteekenen van het proces-verbaal
moet de pachter betalen de kosten van zegels, registratie enz. op en ter
zake van deze verpachting vallende.
N°. 94« Leiden, 23 Mei 1883.
Onderzocht hebbende de rekening en verantwoording van het Evangelisch
Luthersch Wees- en Oudeliedenhuis alhier, over het dienstjaar 1882, deelen
wij aan Uwe Vergadering mede dat het onderzoek tot geene bedenkingen
heeft geleid, weshalve wij de eer hebben U in overweging te geven die
rekening goed te keuren in ontvangst en uitgaaf tot een bedrag van
f 4969.52%.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N° Leiden, 23 Mei 1883.
De Comm. van Fin. heeft de in hare handen gestelde rekening van de
Kamer van Koophandel en Fabrieken alhier, over den dienst van 1882
onderzocht en, daarop geene bedenkingen vindende, heeft zij de eer U
voor te stellen die goed te keuren: in ontvangst tot eene som van f 475,
en in uitgaaf tot eene som van f 434.34, aldus sluitende met een batig
saldo ad f 40.66, hetgeen den rendanten in korting zal strekken van de
toelage over 1883.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°. 96. Leiden, den 21 Mei 1883.
Wij nemen de vrijheid aan Uwe Vergadering een staat over te leggen
van de posten der begrooting over 1882, welke gebleken zijn niet vol
doende te wezen ter bestrijding van de vereischte uitgaven.
Bedoelde posten zijn de volgende: volgn. 76 kosten van onderhoud van
het Raadhuis f 100, volgn. 77 onderhoud en aankoop van meubelen voor
het Raadhuis f 130, volgn. 101 onderhoud van huizen, torens, poorten en
dergelijke f 761, volgn. 104 dijk- en polderlasten f 9, volgn. 108 kosten
van toezicht en van invordering der plaatselijke belastingen f 852, volgn.
109, vergoeding aan het Rijk van 2% ten honderd van het onzuiver be
drag der opcenten ten behoeve der gemeente geheven op de grond en
personeele belasting f 49, volgn. 113 onderhoud der wachthuizen, mits
gaders, licht en brandstoffen voor dezelve f 94, volgn. 119 verdere uit
gaven in zake de politie 73, volgn. 124 kosten voor het vaccineeren
van behoeftigen f 11, volgn. 126$ kosten van de Latijnsche scholen, jaar
wedden der onderwijzers f 75, volgn. 134 kosten van instandhouding
van schoollokalen en onderwijzerswoningen f 279, volgn. 136 kosten van
het aanschaffen en onderhouden van schoolmeubelen f 109, volgn. 138
kosten van verlichting en verwarming en van het schoonhouden der school
lokalen 154, volgn. 147 kosten van de Gemeente-Apotheek f 185, volgn.
154 kosten van verpleging in het Ziekenhuis der Rijks Universiteit f 571.
Tot toelichting wordt opgemerkt: volgn. 76. Het tekort op dit artikel
ontstaan, is een gevolg van de noodzakelijke buitengewone herstellingen
aan twee schoorsteenen op het Raadhuis waarvoor bij raadsbesluit van den
29 Augustus 1882 machtiging werd verleend.
Volgn. 77. De aanschaffing van nieuwe gordijnen ten dienste van eenige
vertrekken van het Raadhuis, alsmede de vele herstellingen aan gordijnen
en vloerkleeden hebben een meerdere uitgaaf dan waarop geraamd was op
dit artikel noodig gemaakt.
Volgn. 101. De meerdere uitgaaf op dezen post is grootendeels een ge
volg van in het afgeloopen jaar bekomen stormschade aan gemeente-eigen
dommen. Ook de vernieuwing en beschildering van het hekwerk aan den
Burcht en het aanbrengen van gordijnen in de Waag ten gerieve van den
boterhandel, alsmede het schoonmaken en herstellen der vier groote fayence
J kachels in de Gehoorzaal hebben tot deze meerdere uitgaaf bijgedragen.