44 3°. dat de afstand in eigendom geschiedt tot een koopprijs van twaalf gulden, benevens de kosten van overdracht; 4°. dat de grond niet mag worden bebouwd. Aan Heeren Burg. en Weth. De Commissie van Fabricage, der Gemeente Leiden. Aan den Raad der gemeente Leiden. Geeft met verschuldigde achting te kennen, de ondergeteekende C. Blansjaar te Leiderdorp dat hij de sloot langs zijn perceel aan den Zijlsingel, kadastraal sectie A n°. -1525 en n°. 2440 verzoekt te dempen, zooals op bijgaande kadastrale teekening is aangegeven. Met verzoek dat hem de vereischte vergunning daartoe worde gegeven. Hetwelk doende, Leiderdorp, 26 April 1883. C. Blansjaar. Leiden, 45 Mei 1883. De Comm. van Fabr. heeft de eer op het request van C. Blansjaar te berichten dat op de gronden waarop bij raadsbesluit van 7 Juli 1881 aan W. H. Van Zanten Jr. vergunning is verleend, geen bezwaar bestaat, om op het daartoe gedaan verzoek aan C. Blansjaar toe te staan het dem pen van een gedeelte der sloot langs den Zijlsingel bij het kadaster be kend onder sectie A n°. 222, uitmakende eene lengte van 34 meters, langs het perceel bij het kadaster der gemeente Leiderdorp bekend onder sectie A n°. 1525 en 2440, onder de volgende voorwaarden als: 1°. het stellen van een ijzeren hek tot afscheiding van den grondeigen dom der gemeente Leiden, op de grensscheiding van Leiderdorp 2°. het leggen van een duiker aan het einde van het gedempte gedeelte sloot, door den Zijlsingel naar de Singelgracht, wijd binnenwerks tien centimeters, met roosters van gegoten ijzer aan beide einden en zulks onder toezicht van den Gemeente-Architect; 3". dat de vergunning van het Hoogheemraadschap van Rijnland vooraf gevraagd en verkregen zij. Aan Heeren Burg. en Weth. De Commissie van Fabricage, der Gemeente Leiden. N°. 91. Leiden, 17 Mei 1883. Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering hiernevens ter vaststelling aan te bieden het door ons opgemaakt kohier der plaatselijke directe be lasting, dienst 1883. Het belastbaar inkomen bedraagt ƒ5.664.630, tegen 5.612.530 in 1882 en alzoo 52100 meer dan in het vorig jaar. Op de begrooting is bij de vaststelling de plaatselijke directe belasting uitgetrokken op 135000, welke som bij raadsbesluit van 19 April jl. met 4000 is verhoogd, alzoo ƒ139000, waarbij ingevolge de verordening op de heffing moet gevoegd worden een bedrag van 5 percent voor kwade posten, ad 6950, zoodat benoodigd is 145950. Uit dien hoofde is het te heffen percent door ons bepaald op 2.60 en bedraagt het eindcijfer van het kohier een som van 147269.86. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N°. 92. Leiden, 17 Mei 1883. De Commissie van Financiën kan zich blijkens haar rapport n°. 78 der Ingekomen Stukken, niet vereenigen met ons voorstel om de kosten voor de plaatsing van het gedenkteeken van Leiden's ontzet, geraamd op 3500, te vinden door geldleening. Zij is van oordeel dat deze uitgave moet worden gevonden uit de gewone inkomsten op grond dat, hoezeer eene bestrijding door geldeening voor deze buitengewone uitgave alleszins zoude zijn te rechtvaardigen, het in deze geldt een geschenk aan de nazaten over te dragen en het niet passend wordt geacht de begrootingen van vele volgende jaren met de kosten voor de plaatsing te belasten. Ook na kennisneming van dit advies blijven wij met volle overtuiging ons voorstel handhaven. Zeer terecht wordt door de Commissie erkend dat het hier betreft eene buitengewone uitgave en wij zien niet in waarom nu het gedenkteeken zelve een geschenk is hetwelk aan de gemeente wordt aangeboden, de kosten verbonden aan eene behoorlijke plaatsing van dit gedenkteeken, geheel zouden moeten komen ten laste van de be lastingschuldigen van één jaar, in casu van het jaar 1885, daar de Commissie niet voorstelt de plaatselijke directe belasting van dit jaar met het be noodigd bedrag te verhoogen, maar daarvoor een andere ontvangstpost in overweging geeft. Bij aanneming toch van zoodanig voorstel zal het eventueel batig saldo met gelijk bedrag worden verminderd of het eventueel nadeelig saldo gelijkelijk worden vergroot, waardoor in beide gevallen de begrooting voor 1885 evenredig wordt gedrukt. In het systeem der Commissie ware het, onzes inziens, rationeeler alsnog het te heffen percent voor de plaatselijke directe belasting, waar voor het kohier nog door Uwe Vergadering moet worden vastgesteld, voor zooveel noodig te verhoogen of wel later tot eene suppletoire heffing over te gaan, dan de voorziening in de uitgaven voor de oprichting van het gedenkteeken in dit jaar te endosseeren op de belastingschuldigen in het jaar 1885. Bij de eerstgenoemde wijze van handelen toch komen de kosten van het geschenk geheel ten laste van hen, die het geschenk aanbieden, het geen niet het geval is bij het thans door de Commissie gedaan voorstel. Zooals overigens boven werd opgemerkt, blijven wij van oordeel dat, zoo ooit, de bestrijding van de onverwerpelijke uitgave uit buitengewone inkomsten in alle opzichten is gerechtvaardigd, vermits die uitgave onge twijfeld is van geheel buitengewonen aard, en een blijvend voordeel op levert ook in de verre toekomst. Wordt naar het oordeel der Commissie het aangaan van geldleeningen ten behoeve van demping van grachten, oprichting en uitbreiding van schoollokalen en diergelijke werken in overeenstemming geacht met de regelen eener behoorlijke comptabiliteit, zooveel te meer bestaan er dan ook, onzes inziens, termen om deze uitgave niet te bestrijden uit de gewone inkomsten, waardoor de belasting in dit of een volgend jaar geheel onnoodig met een niet onbelangrijk bedrag zoude moeten worden verhoogd, terwijl zonder eenig bezwaar die last over een groot aantal jaren kan worden verdeeld, hetgeen ongetwijfeld meer in het werkelijk belang van de gemeente moet worden geacht dan eene verhooging van het te heffen bedrag als bovenbedoeld. Zooals verder bij vorige gelegenheden aan Uwe Vergadering werd mede gedeeld is over het volle bedrag der onlangs aangegane 4 percentsgeld- leening ad 500000 tot dus verre nog niet in zijn geheel beschikt en zal bij aanneming van ons voorstel, ook de thans benoodigde som uit de ter zake in de gemeentekas gestorte gelden kunnen worden gevonden. Eindelijk moeten wij met den meesten nadruk op het bezwaar wijzen, om de begrooting reeds in de eerste helft van het dienstjaar met een betrekkelijk aanzienlijk bedrag van 3500 te verhoogen, zonder dat de werkelijke ontvangsten met gelijk bedrag worden vermeerderd. Zooals wij vroeger reeds opmerkten staat tegenover eene hoogere opbrengst van den post Renten wegens op prolongatie uitgegeven gelden eene mindere ontvangst op den post Renten van kapitalen, omdat de voor uitbreiding der Gas fabriek toegestane gelden nog niet in haar geheel aan de Gasfabriek zijn uitgekeerd en alzoo door die instelling de rente nog niet tot het volle bedrag wordt uitbetaald, terwijl deze in haar geheel op de begrooting is gebracht. Verder is reeds thans tot het doen van uitgaven besloten, waarop bij de vaststelling van de begrooting niet is gerekend. Zoo is bij raadsbesluit van 12 Mei jl. de post Kosten voor het vaccineeren van behoeftigen met 1000 verhoogd door afschrijving van den post voor Onvoorziene uitgaven en is op dit oogenblik reeds een bedrag van ƒ1143.15 uitgegeven wegens de tijdelijke opneming van krankzinnigen in het Caecilia-Gasthuis, zoodat de post Kosten van verpleging van arme krankzinnigen te zijner tijd met een aanzienlijk bedrag zal moeten worden verhoogd, terwijl daaronder niet begrepen zijn de kosten voor de inrichting der lokalen. Bovendien zijn enkele posten in ontvangst wegens opbrengst van ver pachtingen, die in den loop van dit jaar vervallen, op hetzelfde bedrag als vroeger uitgetrokken, terwijl uit den aard der zaak de mogelijkheid bestaat dat dezelfde som bij de nieuwe verpachting niet zal kunnen wor den verkregen. Ten slotte kunnen zich in den loop van dit dienstjaar nog tal van behoeften voordoen, waarin moet worden voorzien en waarop bij de vast stelling der begrooting niet is kunnen worden gerekend. Wij achten het alzoo hoogst ongeraden met deze uitgave de begrooting van dit jaar te bezwaren zonder gelijke verhooging der werkelijke ont vangsten, te meer nu hoogst zeldzaam zich eene uitgave voordoet, die uit haren aard zoozeer in de termen valt om uit de opbrengst van geldlee ningen te worden bestreden als de onderwerpelijke. In de tweede plaats werd door ons voorgesteld om in afwachting van de door den Minister van Binnenlandsche Zaken te nemen beslissing aan gaande eene tijdelijke beplanting der Ruïne voorwaardelijk te besluiten dat dit plein overeenkomstig het overgelegd plan voor bebouwing zal worden ingericht. Bij nadere overweging is het ons voorgekomen dat zoodanige voor waardelijke beslissing omtrent eene bebouwing van de Ruïne overeen komstig het overgelegd plan op dit oogenblik, hangende het overleg met de Regeering, nog niet noodzakelijk is en gevoeglijk tot later kan worden uitgesteld, in welk geval dan tevens, zoo noodig, omtrent de beschikbaar stelling van de voor de inrichting tot bouwterrein vereischte gelden een definitieve beslissing kan worden genomen. Wij achter, het voldoende dat thans alleen door Uwe Vergadering worde besloten, dat, voor het geval de Regeering niet genegen mocht wezen tot aanneming van ons voorstel om de gemeente door het toekennen van een subsidie in staat te stellen het geheele plein tot park in te richten, de Raad zich voorbehoudt om over de Ruïne vrijelijk te beschikken en daaraan eene andere bestemming te geven in het meeste belang der gemeente. Mocht het nu onverhoopt blijken dat de met de Regeering aangeknoopte onderhandelingen het gewenschte resultaat niet opleveren, dan zullen wij zoo spoedig doenlijk een voorstel bij Uwe Vergadering aanhangig maken ten einde omtrent de aan de Ruïne te geven bestemming op definitieve wijze kunne worden beslist. Met wijziging van de conclusie van onze voordracht van 15 April jl. (n°. 64 der Ing. St.), geven wij U op grond van een en ander in over weging: 1°. het gedenkteeken daarbij bedoeld te aanvaardente bepalen dat het zal worden geplaatst op de Ruïne en voor de fundeering met bijko mende werken eene som van 3500 beschikbaar te stellen, de gelden te vinden door geldleening, te welken einde een suppletoire staat van begrooting hierbij ter vaststelling wordt aangeboden. 2°. Burg. en Weth. uit te noodigen om, wanneer de met de Regeering omtrent eene beplanting van de Ruïne aangekoopte onderhandelingen het gewenschte resultaat niet mochten opleveren, zoo spoedig doenlijk aan den Gemeenteraad een voorstel te doen aangaande de alsdan aan de Ruïne te geven bestemming. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1883 | | pagina 2