24
werd om afwijzend te beschikken op het verzoek van den heer Huet en
daarna of daarbij zal worden uitgesproken de meening, die meermalen
door u is geuit, dat namelijk de taak, door den heer Iluet verlangd, niet
rust op het Gemeentebestuur. Er kunnen toch leden zijn, die, evenals ik,
met u in gevoelen omtrent dit laatste punt verschillen en die toch om
financieele redenen het verzoek van den geachten adressant niet voor
inwilliging vatbaar achten. De heer Huet vraagt noch de inrichting van
bewaarplaatsen, noch die van een geneeskundig gesticht, maar dringt er
op aan dat de tijdelijke bewaarplaatsen, tot welker oprichting het Dage-
lijksch Bestuur de bevoegdheid heeft, worden verbeterd. Het komt mij
dus voor, dat adressant met zijn verzoek wel degelijk is ter plaatse waar
het behoort en dat men hem met deze vraag niet naar andere autoritei
ten kan verwijzen. Werd nu het voorstel in zijn geheel in stemming
gébracht, dan zou dit verschil in opvatting, dat wellicht ook door andere
leden gedeeld wordt, niet kunnen blijken.
De Voorzitter. Er bestaat niet het minste bezwaar om het voorstel
van Burg. en Weth., wanneer dit in stemming komt, in tweeën te splitsen.
De heer Van Dissel. Een enkel woord, M. de V. Ik wensch namelijk
de reden op te geven waarom ik geen vrede kan hebben met uwe ver
klaring over het verschil in waardeering der bestaande cellen tusschen
de stads-genees- en heelkundigen en Prof. Huet. Terwijl de laatste ze
toch totaal ondoelmatig en slecht verklaart, achten de eersten die vol
doende.
Nu beweert U, M. de V., dat dit gemakkelijk te verklaren is en wel
daaruit dat de eene autoriteit het oog heeft op eene langdurige verpleging
terwijl de andere slechts een zeer korte bewaring zich voorstelt.
Het zij mij echter vergund U te wijzen op het slot van het advies
van Burg. en Weth., waar zij zeggen
„De opzending toch der krankzinnigen naar het voor hunne verpleging
bestemd gesticht wordt, nu de machtiging steeds te 's Gravenhage moet
worden aangevraagd, uit den aard der zaak belangrijk vertraagd en de
tijdelijke bewaring aanmerkelijk verlengd, zoodat deze bewaring voortdu
rend een onderwerp zal blijven waaruit vele moeiten, zorgen en kosten
voor de gemeete voortvloeien."
Burg. en Weth. geven dus toe dat van den bijzonderen toestand, waarin
de gemeente verkeert, een noodzakelijk gevolg is, dat die bewaring niet
zoo tijdelijk kan zijn als wel gewenscht was, ja, dat ze somtijds zelfs
langdurig moet zijn. Hadden nu de stads-genees- en heelkundigen op die
omstandigheid het oog gevestigd toen zij over die cellen, of liever gezegd
hokken, althans dien indruk hebben zij op mij gemaakt hun
advies gaven? Of hebben zij slechts rekening gehouden met een verblijf
van één of twee dagen?
Ik blijf dus eene groote tegenspraak zien in de verschillende beoordee
lingen, die, naar het mij voorkomt, door de door U daarvan gegeven
verklaring niet wordt opgelost.
De Voorzitter. Ten einde de discussiën niet onnoodig te rekken, meen
ik reeds dadelijk de aandacht te moeten vestigen op hetgeen wer
kelijk in het door den heer Van Dissel aangehaalde gedeelte van het
rapport van Burg. en Weth. te lezen staat. Er wordt daar gewezen op
de verplaatsing van de Arrondissements Rechtbank van Leiden naar Den
Haag als eene reden waarom de formaliteiten, die de plaating in een
geneeskundig gesticht voor krankzinnigen vooraf moeten gaan langer duren
en dus ook van een langer verblijf in de bewaarplaatsen dan vroeger;
nooit is echter bedoeld eene langdurige verpleging in den zin waarin Prof.
Iluet die opvat. Wanneer men nu de argumenten van Burg. en Weth.
niet los maakt van de toelichting, en de woorden niet weglaat, waarop
het vooral aankomt, dan is het voor iedereen duidelijk dat met het woord
langdurig bedoeld wordt, langdurig in vergelijking van vroeger, toen
Leiden nog eene rechtbank bezat.
De heer Buys. M. d. V.! Naar mijn oordeel is de zaak waarover de
Raad thans te beslissen heeft, bij uitstek lastig en moeilijk.
Aan den eenen kant is het althans naar mijn oordeel volstrekt onge-
wenscht dat de gemeente, waar de wet haar geen verplichting oplegt,
meer doe dan zij reeds doet. Zeer zeker zoude ik dan ook allerminst willen
medewerken tot het scheppen van een geheel nieuwen toestand waarvan
de financiëele gevolgen in de verste verte niet kunnen worden berekend.
Daarbij geloof ik dat het onverstandig zou zijn, door hier althans iets
te doen om in de bestaande behoefte te voorzien, anderen hetzij dan alge-
meene Regeering of Provincie af te houden van datgene wat voor eene
volledige bevrediging van die behoefte noodig is.
Dit zijn de redenen waarom ik weiger mede te gaan met hen die de
eerste stappen willen doen om te komen tot een gemeentelijk krankzinni
gengesticht, maar met dat al heb ik diep medelijden met de personen die
op dit oogenblik het slachtoffer zijn van den bestaanden toestand. Indien
de tijdelijke bewaarplaatsen waarvan hier sprake is, werkelijk in zoo slech
ten staat verkeeren als gezegd werd en als ook blijkt uit het adres van
professor Huet, dan is het werkelijk een gruwel dat ongelukkigen in plaats
van enkele uren, daar maanden en maanden lang kunnen worden opge
sloten, eenvoudig omdat er in de gestichten geen plaats over is.
Zoekende naar de middelen om in dien treurigen toestand verandering'
te brengen zonder de gemeente te brengen op een gevaarlijker weg, is
bij mij de vraag gerezenof er misschien niet een middel zou bestaan
om de tegenwoordige bezwaren weg te nemen, bezwaren die toch waar
schijnlijk betrekkelijk spoedig zullen ophouden te bestaan, wanneer het
krankzinnigengesticht te Medemblik eenmaal in dienst zal zijn gesteld.
De vorige maal hebben wij van U, M. d. V., vernomen dat de kos
ten, die thans gemaakt moeten worden, toch reeds zeer aanzienlijk zijn
heb ik wel verstaan dan werd door U eene som van f 4000 genoemd.
Mijne vraag is daarom, zou het ook evenzeer in het belang der gemeente
kunnen zijn, als het zeer zeker in dat van de enkele hier bedoelde krank
zinnigen zoude wezen, wanneer men dezen ik bedoel natuurlijk slechts
tijdelijk in eene hoogere klasse van een der bestaande gestichten deed
opnemen.
Zouden de meerdere kosten, daaruit voortvloeiende, misschien niet opge
wogen worden door het gemis van de uitgaven die nu ten laste van de
gemeente komen Maar al bleef er ook een financieel verschil ten nadeele
van de gemeente over, dan zou ik toch tot eene uitgave voor dat doel zeer
gaarne medewerken, overtuigd als ik ben, dat het een einde zou maken
aan een inderdaad onhoudbaren toestand.
De heer Donner. Ik kan mij niet vereenigen, M. de V. met het
antwoord op het adres van Professor Huet, zooals dit door Burg. én
Weth. wordt voorgesteld. De heer Huet wendt zich tot den Raad met
het verzoek om in de tijdelijke verpleging van de krankzinnigen alhier,
bij de bestaande overvulling van de geneeskundige gestichten, op eene
wettige en betere wijze te voorzien. Dit alleen is zijne vraag. Welnu,
M. de V. het moet ieder, die de tijdelijke verblijfplaatsen van onze krank
zinnigen gezien heeft, aanstonds opvallen, dat er alles aan ontbreekt wat
uit hygiënisch oogpunt voor lichaam en ziel dier ongelukkige lijders de
eerste vereischten zijn. Ik zal niet herhalen wat er reeds door deskundigen,
en dit naar waarheid, van gezegd is. Het is bekend van hoeveel invloed
de eerste indruk van zijn verblijf op een krankzinnige zijn kan, vooral
in de eerste periode van zijne ziekte. Maar niet slechts voor de lijders is
het van het hoogste belang dat hun verblijfplaats en verpleging goed zij, ook
voor hunne familiën en betrekkingen is het van hoog gewicht. Stel u voor,
dat wij iemand der onzen aldaar hadden te bezoeken, welk een smartelijk
gevoel moet zich dan, boven de smart over hun lijden, niet van ons
meester maken, hem of haar, die wij liefhebben, te zien zitten in dergelijke
kotten, want een beteren naam verdienen zij niet. En wanneer ik dan
bedenk 't geen in deze stad gedaan wordt voor kunsten en wetenschappen,
welk een subsidie aan den schouwburg wordt gegeven, wat gevoteerd
geworden is voor de ambachtschool, dan vraag ik of wij nog langer mogen
wachten iets meer te doen voor de diepst ongelukkigen der menschheid.
Ik verwacht dat er in deze stad niemand zal zijn, die den Raad eenig
verwijt zou maken, wanneer die verblijfplaatsen eenigszins ingericht worden,
zooals zij behooren te zijn; integendeel onze belastingschuldigen zullen er
gaarne voor bijdragen. Een gesticht tot duurzame verpleging begeer ik
niet, maar alleen verbetering van de tijdelijke zorg,
Over eenige maanden zal Leiden door vele vreemdelingen bezocht worden,
wij zullen hen rondleiden en hen de verschillende merkwaardigheden onzer
stad doen zien, de in aanbouw zijnde gebouwen op de Ruine, onze aca
demische gebouwen, de plantage enz. Maar als die vreemdelingen ons dan
vragen: Waar is de verblijfplaats voor uwe krankzinnigen? Zullen wij
ze dan durven brengen op de binnenplaats van het Caecilia-Gasthuis, en
zeggen: dadr is de verblijfplaats voor onze krankzinnigen? Ik hoop, neen.
De heer Bool. Er is zeker niemand, M. H., die niet diep medelijden
gevoelt met de ongelukkigen, van wie thans sprake is, en die niet, even
als de heeren Huet en Donner, gaarne zou medewerken om hun toestand
te verbeteren. Maar toch geloof ik, dat wij aan het verzoek van den
heer Huet geen gevolg mogen geven. Leest men zijn eerste adres, dan
is het niet denkbaar daarvan een anderen indruk te verkrijgen, dan dat
het de bedoeling is verbetering te brengen in de verpleging. In het tweede
adres, zegt hij wel geen bewaarplaatsen te willen, welke door de wet zijn
verboden, noch een geneeskundig gesticht, maar alleen verbetering van
de tijdelijke bewaarplaatsen in het Caecilia-Gasthuis. Gaat men echter na,
welke verbeteringen adressant verlangt, dan komt men tot den eersten
indruk terug en tot het resultaat, dat hij in hoofdzaak niets anders op
het oog heeft dan een geneeskundig gesticht.
In het eerste adres leest men toch:
„dat de tijdelijke verblijfplaatsen door het Gemeentebestuur van Leiden
in het Caecilia-Gasthuis aangewezen, om aan het gebrek aan ruimte in
het Ziekenhuis der Universiteit te gemoet te komen, hem, ondergetee-
kende, voorkomen niet, zelfs aan de laagst gestelde eischen van verpleging
van zulke zieken te voldoen
dat de kubieke inhoud van die lokalen onvoldoende is; dat aldaar alle
gemakken ontbreken voor een lang verblijf gevorderddat de zieken in
die beperkte ruimte geen beweging kunnen nemen, en evenmin daarbuiten
behoorlijke gelegenheid daartoe bestaat" (in dit laatste is sedert veran
dering gekomen, zoodat die gelegenheid wel bestaat) „dat aldaar een aan
houdend toezicht door geschikte verplegers of verpleegsters in. hunne tegen
woordigheid niet bestaat; dat zij als in cellen opgesloten aan zichzelven
zijn overgelaten, wat gevaar oplevert voor hunne veiligheid; dat ook
aldaar van behandeling door een specialen deskundige, die allermeest in
het eerste tijdperk van hunne ziekte dringend noodig is, geen sprake is."
Wanneer aan al die bezwaren te gemoet zou moeten gekomen worden,
kan dit niet anders geschieden, dan door een geneeskundig gesticht, zij
het dan ook op kleine schaal, en zulke bewaarplaatsen kunnen of mogen
wij niet oprichten. Ik geloof dat men dus gerust het voorstel van Burg.
en Weth. kan volgen en men daarmede de zaak in het algemeen de
verbetering van den toestand der krankzinnigen meer zal dienen dan
door de verbeteringen welke de heer Huet wenscht. Worden de bewaar
plaatsen toch in dien zin verbeterd en geschiedt dit ook elders, dan zullen
zij, die wettelijk tot eene behoorlijke verpleging geroepen zijn, dit nog
eerder nalaten. Er is zeer veel afgegeven op die cellen in het Gasthuis,
en ik zou ook gaarne betere wenschen, maar dit is niet wel mogelijk,
omdat tijdelijke verblijfplaatsen altijd stof zullen geven tot bezwaren, als
de heer Iluet heeft aangevoerd. Die bezwaren zijn niet uit den weg te
ruimen dan door een gesticht, want het denkbeeld dat verpleging in den
eersten tijd juist zoo noodig is, kan geene toepassing vinden in eene
bewaarplaats, daar die verpleging, bij gemis aan een speciaal deskundige,
aldaar onmogelijk kan geschieden.
Om al die redenen acht ik het onmogelijk aan het verzoek te voldoen.
Ten slotte wensch ik nog te doen opmerken, dat de krankzinnigen in
het Caecilia-Gasthuis zich daar eerst sedert korten tijd bevinden en dat de
ongelukkigen, die de heer Buys op het oog had, in het Ziekenhuis zijn
opgenomen.
De heer Van Dissel. M. de V. 1 Ik heb hier reeds meer dan eenmaal
door hen die den toestand willen laten zooals die is, als argument hooren