20 Deze luiden als volgt: Aan den Gemeenteraad van Leiden. Geeft met verscbuldigden eerbied te kennen: Het Bestuur der Leidscbe Broodfabriek; dat hij gelezen heeft dat Burg. en Weth. aan Uwen Raad de demping zullen voorstellen der Binnenvestgracht tot aan de Mare; dat hij bij eventuëele demping dier sloot verzoekt in eigendom te be komen de heele of de halve breedte van den te verkrijgen grond voor zoover het terrein der Broodfabriek strekt. Redenen waarom hij zich tot U wendt met het verzoek hierop eene gunstige beschikking te mogen ontvangen. Leiden, 18 April 1883. 't Welk doende enz., A. W. Sijthoff, Commissaris-Voorzitter. G. J. De Casparis, Directeur. Leiden, 19 April 1883. Geeft met gepasten eerbied te kennen J. Kuiper, fabrikant van sajetten en wollen garens, handelende onder de firma J. Parmentier Zonen, op de Mare alhier: dat adressant uit de Ingekomen Stukken bij den Gemeenteraad heeft gelezen dat door heeren Burg. en Weth. is voorgesteld thans over te gaan tot voortzetting van de demping van het verdere gedeelte der eerste Binnenvestgracht tusschen het Wijkstraatje en de Mare; dat adressant gisteren is geinformeerd geworden dat ook in dat plan is opgenomen het doorloopen der rioleering naar de Mare en de bestrating van het te dempen gedeelte; dat hem adressant de tijd heeft ontbroken nog vóór de raads-ver- gadering van heden middag gereed te komen met een voorstel, dat hij voornemens is aan het Gemeentebestuur te doen, betrekkelijk de demping van gezegde gracht en een verzoek tot afstand van dien grond ten be hoeve zijner daarlangs gelegen fabriek; dat voorstel zal van dusdanigen aard zijn dat het van grooten invloed zal zijn op de door de gemeente te maken kosten van demping. Redenen waarom adressant beleefd verzoekt, zoowel in zijn belang als in het belang der gemeente, in Uwe vergadering van heden geen besluit te nemen en de zaak aan te houden in afwachting van het door hem spoedig te doen voorstel. 'tWelk doende enz., J. Kuiper. firma J. Parmentier Zonen. De Voorzitter. Ik stel voor deze missives te behandelen bij punt 6 van de agenda. Dienovereenkomstig wordt besloten. Aan de orde is: I. Benoeming van een derden onderwijzer of onderwijzeres aan de Jongens school 2aa klasse. (Zie Ing. St. n°. 58.) De Voorzitter. Mag ik de heeren Zaalberg, Land en Buys verzoeken met mij het stembureau te willen uitmaken? Benoemd wordt met 15 stemmen de heer J. F. Kramer. Drie biljetten waren blanco gelaten. II. Verzoek van Jhr. W. I. C. Rammelman Elsevier, om continuatie als archivaris. (Zie ing. St. n#. 69.) Wordt ingewilligd met 17 stemmen; één briefje was blanco. III. Suppletoire begrooting van het Stedelijk Werkhuis, dienst 1882. (Zie Ing. St. n°. 55). Goedgekeurd met algemeene stemmen. IV. Voordracht betrekkelijk het in gebruik geven van lokalen in de Smidssteeg, aan het Rijk. (Zie Ing. St. n°. 56 en 70.) De heer Bredius. Het voorstel luidt om die lokalen aan het Rijk af te staan voor onbepaalden tijd en zonder bepaling van huurprijs. Het komt mij voor dat dit gelijk staat met eene schenking. Waartoe dergelijke giften aanleiding kunnen geven, hebben wij voldoende gezien met de Ruïne, en wij komen in een zelfde geval, wanneer wij daarvoor niet waken. Zou het niet wenschelijk zijn een termijn te stellen, die des noodig kan worden verlengd, opdat de stad eenmaal daaraan behoefte hebbende, wete wanneer zij zich met recht weder in het bezit kan stellen van die eigendommen De Voorzitter. Met het denkbeeld om aan het Rijk een termijn te stellen, kan ik mij niet vereenigen. Het lokaal waarvan hier sprake is, wordt onder dezelfde voorwaarden aan het Rijk in gebruik gegeven, als zoovele andere gebouwen, voor militaire doeleinden bestemd. De kazernes b. v. werden onder dezelfde voorwaarden afgestaan. Wij zouden nu, dunkt mij, eene zeer vreemde houding aannemen, door bij het afstaan van dit lokaaltje eene voorwaarde te stellen, die wij on- noodig achtten, waar het gold het in gebruik geven van zoovele andere kolossale gebouwen. Voor mij bestaat geen enkele reden nu eene uitzon dering te verlangen, zooals door den heer Bredius wordt bedoeld. In stemming gebracht, wordt de voordracht met algemeene stemmen goedgekeurd. V. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1883. (Zie Ing. St. n°. 57 en 67). De Voorzitter. In de gedrukte stukken is eene fout ingeslopen. De plaatselijke directe belasting toch is niet, zooals daarin vermeld wordt, thans uitgetrokken op f 137000, maar op f 135000. De heer Deroksen. M. d. V.! In de zitting van 15 Maart jl. heeft de Raad aangenomen dat de hier bedoelde verbouwing zou plaats hebben en is na discussie besloten de daarvoor benoodigde gelden niet te vinden door eene geldleening. Nu meent U, of liever het Dagelijksch Bestuur, dat er geen ander middel overblijft dan de begrooting van dit jaar in uit gaaf met f 4000 te verhoogen en te dien einde de inkomsten-belasting te brengen op f 139.000. Alvorens echter mijn stem aan dit voorstel te geven, zou ik Burg. en Weth. de vraag willen doen of het zoo bepaald noodig is de reeds vastgestelde begrooting met die som te bezwaren en of het niet veeleer gewenscht zou zijn de geheele verbouwing tot een volgend jaar uit te stellen. Het is waar, de lokalen zijn er eenmaal en nu zou het zeker aange namer en gemakkelijker zijn die onmiddellijk tot het bestemde doel te ver bouwen, maar daar tegenover staat dat het wellicht niet onmogelijk zal wezen het dilemma te vermijden van öf te moeten leenen óf de reeds vastgestelde begrooting al dadelijk te verhoogen. Te eerder word ik tot mijne opmerking genoopt omdat de heer Cock in gemelde vergadering het bezwaar deed gelden dat mogelijk door dade lijke verbouwing der lokalen, bij niet oplevering op den gestelden termijn van het nieuwe Gymnasium, aan het Gymnasiaal onderwijs eenige schade zou kunnen worden toegebracht. Wel is dat bezwaar toen genoegzaam door U, M. d. V. opgelost om thans vóór het voorstel van Burg. en Weth. te kunnen stemmen, maar aan de andere zijde is het niet zeker dat de lokalen voor de Iloogere Burgerschool dadelijk noodig zullen zijn, daarentegen wel zeker dat de begrooting, reeds vastgesteld, gewijzigd moet worden. Men zou de moei lijkheid dus licht kunnen vermijden door voor één jaar of voor zooveel tijd als er vereischt zal worden om de f 4000 op de volgende begrooting te brengen, de verbouwing uit te stellen. De Voorzitter. Mag ik den geachten spreker doen opmerken dat in de zitting van 15 Maart besloten is, tot de verbouwing, en dus een voorstel om die niet te doen plaats hebben, in deze zitting niet zou kunnen plaats hebben, aangezien dit zoude strekken tot wijziging van een in eene vorige zitting genomen besluit. De heer Dercksen. Ik zie niet in M. d. V. dat in het toen genomen besluit een bepaalde termijn is gesteld. Overigens heb ik juist doen uitko men dat ik het besluit zelf wenschte te handhaven. De Voorzitter. Er is wel degelijk besloten nog dit jaar te verbou wen, zoodat uw voorstel ongetwijfeld een wijziging van dat besluit zou bedoelen. De heer Dercksen. En toch, M. d. V., meen ik het er voor te moe ten houden dat het aannemen van het voorstel die strekking niet had. De Voorzitter. De heer Dercksen vergeet dat er zeer duidelijk ge zegd is dat de verbouwing in de groote vacantie van dit jaar zou plaats hebben. In geen geval kan het dus geoorloofd zijn die tijdsbepaling los te maken van het geheele besluit en in deze zitting over een uitstel tot verbouwing te beraadslagen. De heer Dercksen. In dat geval wenschte ik in overweging te geven het nemen van een besluit tot een volgende vergadering uit te stellen. De motie van orde van den heer Dercksen wordt voldoende ondersteund en maakt dus een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Damsté. Ik zal daar niet voor zijn. Reeds sedert jaren is door den Directeur der Hoogere Burgerschool geklaagd over gemis aan ruimte De Voorzitter. Mag ik U doen opmerken dat nu alleen aan de orde is de motie van orde tot uitstel der behandeling van dat punt van de agenda, niet de verbouwing zelvem. a. w. of punt 5 heden zal worden behandeld of in eene volgende vergadering. De aanneming der motie zoude nog niet beletten om uitvoering te geven aan ons besluit tot ver bouwing, die in de groote vacantie zal plaats hebben. Op dit oogenblik is alleen aan de orde de motie om de behandeling van punt 5 der agenda uit te stellen. De heer Damsté. Dan weet ik waarlijk niet wat te zeggen. Ik ben er zeer tegen de beslissing uit te stellen, omdat er bepaald behoefte aan ruimte is. Hoe eerder men aan het werk gaat, hoe beter. De Voorzitter. Men begint niet met het werk vóór de groote vacantie, wanneer de cursus is afgeloopen en het Gymnasium en de Hoogere Bur gerschool tijdelijk buiten gebruik zijn. Van die gelegenheid zal men profiteeren om de verbouwing te doen plaats hebben. De heer Damsté. In elk geval zal er dus verbouwd worden. De wijze, waarop de kosten moeten gevonden worden is slechts bijzaak. De Voorzitter. Tot de verbouwing is reeds besloten. De heer Dercksen wilde den Raad in overweging geven deze niet in dit jaar, maar in het volgend jaar te doen plaats hebben. Dat voorstel kan echter nu niet in behandeling komen, omdat het strekt om terug te komen op een besluit, in eene vorige vergadering reeds genomen. Zoodanig voorstel moet vooraf schriftelijk aan den Raad ingediend zijndit is niet gebeurd en om daartoe nu gelegenheid te hebben wordt voorgesteld punt 5 van de agenda heden niet te behandelen. De heer Damsté. Daar ben ik zeer tegen, met het oog op het opma ken van het kohier. De heer Buys. Naar aanleiding van hetgeen door den vorigen spreker is in het midden gebracht, wensch ik te verklaren dat ook naar mijne meening, met het oog op de vaststelling van het kohier, tegen de aan neming van de motie van den heer Dercksen nog al eenig bezwaar be staat. De 4000 var. welke hier sprake is, moeten worden gevonden uit den hoofdelijken omslag en nu wordt het dunkt mij hoog tijd dat het kohier tot stand komt. Uitstel in de behandeling van dit voorstel van Burg. en Weth. voor eenige weken, zou dus ten gevolge hebben, dat de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1883 | | pagina 2