31 Art. 3. De Archivaris geeft aan ieder, die het oude archief bezoekt, op diens verlangen inzage of gelegenheid, tot bezichtiging van de daartoe behoo- rende bescheiden en voorwerpen tenzij in bijzondere gevallen anders door Burg. en Weth. mocht zijn bepaald of hij zelf dit in het gemeentebelang niet geraden mocht oordeelen. In dit laatste geval brengt hij zulks on verwijld ter kennis van Burg. en Weth. die daaromtrent beslissen. Burgemeester en Wethouders, enz. N°. 61. Leiden, 5 April 1883. Het onderzoek der rekening van de plaatselijke schoolcommissie, over 1882, heeft bij de Comm. van Fin. tot geene bedenkingen geleid. Zij heeft derhalve de eer Uwe vergadering in overweging te geven die rekening goed te keuren, in ontvangst en uitgaaf ad f 143.38s. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën enz. N°. 62. Leiden 5 April 1883. Naar aanleiding van ons voorstel dd. 21 Februari 1881 (Ing. St. n°. 24), werd in de Raadszitting van den 17 Maart van dat jaar eene Com missie uit uw midden benoemd met de opdracht om den Raad te dienen van advies over de vraag „of de gemeente al of niet zal voortgaan met het verzekeren van hare eigendommen en zoo ja, of alsdan de waarde waarvoor de eigendommen zijn verzekerd, aan eene herziening moet wor den onderworpen." Het door uwe Commissie uitgebrachte rapport, gedateerd 15 November 1881, is onder n°. 245 der Ing. St. opgenomen. De vraag of de gemeente al dan niet zal voortgaan met het verzekeren van hare eigendommen, is door de Commissie onbeantwoord gelaten. Na eenige, dit punt betreffende beschouwingen, leest men in haar rapport: „Omtrent de gewichtige vraag of de gemeente al dan niet zal voort gaan met de verzekering harer eigendommen een praeadvies aan uwe ver gadering te geven, hierin vindt uwe Commissie groot bezwaar, te meer omdat de leden der Commissie van gevoelen verschillen. „De Commissie moet derhalve zonder praeadvies van hare zijde, de be slissing van die vraag aan uwe vergadering overlaten." Daarna overgaande tot eene bespreking van de wijze waarop tot nu toe de assurantiën gesloten zijn en van de finantiëele gevolgen welke eene eventueele brandschade daardoor voor de gemeente zoude hebben, komt de Commissie tot het besluit dat eene verzekering bij beurspolis de voor keur verdient boven de nu gevolgde en adviseert om de bestaande ver zekeringen, naar gelang der polissen vervallen, op te zeggen, om tot de door haar aanbevolen wijze van assurantie over te gaan. Voor wij bij uwe vergadering een voorstel in laatstbedoelden geest aan hangig konden maken, hadden wij vooraf te onderzoeken in welken zin de in de eerste plaats aan uwe Commissie voorgelegde vraag beantwoord moest worden. Dat wij lang geaarzeld hebben, vóór wij dienaangaande tot een besluit kwamen, zal U zeker niet bevreemdenimmers de beant woording hangt geheel af van de waarde, welke wordt gehecht aan kans rekeningen die uit den aard der zaak een vasten grondslag missenen allerminst behoeven wij ons te verontschuldigen over den geruimen tijd dien wij noodig hadden, om tot eene vaste overtuiging te komen, wan neer wij U herinneren hoezeer hieromtrent de gevoelens van bevoegde be oordeelaars uiteenloopen. De slotsom van onze overwegingen is dat het ongeraden is de gestelde vraag ontkennend te beantwoorden. In het algemeen zijn wij van oordeel dat een eigenaar van verschillende panden alleen dan verantwoord is, deze niet tegen brandschade te ver zekeren, wanneer de daarvoor te betalen premie zoo hoog is, dat zij de kansen van brandschade overtreft. Kan men nu met eenige juistheid ten deze het verledene als een maatstaf voor de toekomst laten gelden, dan ware voor het onderhavige geval de kwestie gemakkelijk te beslissen: doch in aanmerking nemende dat in ongeveer 40 jaar circa f 30000 aan premiën is betaald, behoeft het geen betoog dat een enkele eenigszins be langrijke brand, veel grooter schade kan aanbrengen, dan door die som zoude kunnen worden gedekten zelfs wanneer de in die 40 jaar betaalde premiën rentegevend waren uitgezet, waardoor het besteede kapitaal aan zienlijk gestegen zoude zijn, zoude toch de kans dat dit kapitaal op eens door een enkel ongeval werd verslonden, blijven bestaan. Uit het feit dat in de laatste 40 jaar door de gemeente geene brand schade is geleden, af te leiden dat daarvoor geen gevaar bestaat, zoude uit den aard der zaak te ver gaan. Integendeel indien aan de kans rekening eenige waarde kan worden gehecht, zoude uit dat feit eerder het gevolg getrokken moeten worden, dat het thans meer dan ooit raadzaam is, de gemeente nu vooral niet onverzekerd te laten. Eene andere reden waarom dit laatste ons toeschijnt de voorkeur te verdienen is, dat wij meenen tegenover het nageslacht niet verantwoord te zijn, wanneer wij de assurantiën, nadat de polissen zijn afgeloopen, niet op eene of andere wijze vernieuwen of vervangen. Immers eene eenigszins be langrijke brandschade zoude in de meeste gevallen slechts door het sluiten eener leening kunnen worden herstelden terecht zouden zij, die in latere jaren de belastingen moeten dragen, ons kunnen verwijten dat die verhoogd waren door een verzuim van onze zijde. Op elk levend geslacht rust de plicht voor het behoorlijk in stand houden van datgene wat aan zijne zor gen is toevertrouwd; wanneer wij, door de assurantiën af te schaffen, de nadeelige kansen welke daarvan het gevolg kunnen zijn, aan het nageslacht overdragen, zouden wij, naar ons oordeel, aan dien plicht te kort doen. Wij meenen derhalve in de eerste plaats aan den Raad te moeten voor stellen te besluiten dat de gemeente zal voortgaan met het verzekeren van hare eigendommen tegen brandschade. In de tweede plaats hebben wij te onderzoeken hoe aan dat besluit uitvoering kan worden gegeven op de, voor de gemeente, meest voor- deelige wijze. Wij hebben ons vier verschillende wijzen waarop dit zoude kunnen geschieden voorgesteld en zullen die achtereenvolgens behandelen, om U ten slotte die voor te dragen, welke ons de meest aannemelijke voorkomt. Ten eerstedoor de assurantie-premiën te kapitaliseren. Ten tweededoor voort te gaan met verzekering bij verschillende maat schappijen, zooals tot nu toe is geschied. Ten derde: door verzekering op beurspolis, en Ten vierde: door deelneming in de onderlinge brandwaarborg-maat schappij „de vereenigde gemeenten." Ad I. Kunnen wij kort zijn. Hierboven zijn reeds eenigermate de ge volgen van zoodanige wijze van verzekering in het licht gesteld. Er is in elk geval een zeer geruime tijd noodig om op die wijze een kapitaal te vormen, groot genoeg om eene eenigszins belangrijke brandschade te dekkenhet gevaar bestaat dat op een gegeven oogenblik het geheele kapitaal, indien het al toereikend is, tot dekking van schade moet wor den aangewend en dus de kwade kansen van nieuws af aan te gemoet getreden moeten worden, zonder- of met onvoldoende middelen om die te bestrijdenterwijl eindelijk nog de mogelijkheid bestaat, dat het kapi taal, wanneer dit tot een hoog bedrag gestegen is, tot andere doeleinden wordt gebezigd, dan dat waarvoor het is bijeengebracht. Deze wijze van verzekering meenen wij dierhalve te moeten ontraden. Ad II. Kunnen wij volstaan met te verwijzen naar hetgeen daaromtrent door de in hoofde dezer bedoelde Commissie in het midden is gebracht, waarmede wij ons over het algemeen zeer wel kunnen vereenigen. Met haar zijn wij van oordeel dat deze wijze van verzekerinng iet in het meeste belang der gemeente is en dierhalve niet mag worden bestendigd. Ad III. Ofschoon wij gaarne erkennen dat wij ons in vele opzichten kunnen aansluiten bij hetgene door uwe Commissie over de assurantie op beurspolis is gezegd en deze ontegenzeggelijk vele der nadeelen mist, welke van de sub. II bedoelde wijze van verzekering onafscheidbaar zijn, blijven er toch ook aan deze nog nadeelen verbonden, waardoor de assurantie- premiën hooger opgevoerd worden, dan in verband met de kansen op eventueel te lijden schade billijk is. Wanneer wij U dus reeds hier ook de verzekering op beurspolis ontraden, zullen wij bij de bespreking van de vierde wijze van verzekering in nadere beschouwingen treden, welke de zooeven bedoelde nadeelen duidelijk zullen aantoonen. Ad IV. Deze vierde wijze van verzekering, door deelneming n. 1. aande on derlinge brandwaarborg-maatschappij „de vereenigde gemeenten," beperkt de gevaren voor brandschade tot die welke geleden wordt aan panden die uit sluitend in eigendom behooren aan gemeenten, burgerlijke armbesturen en kerkelijke corporatiën. Dat in deze het gevaar voor brand zeer gering is, vooral in vergelijking met woonhuizen, fabrieken en dergelijke gebouwen, behoeft wel geen betoog. Niettemin, 't zij die eigendommen bij particuliere maat schappijen (tweede wijze van verzekering) 't zij op beurspolis (derde wijze van verzekering) geassureerd zijn, zullen de premiën voor de gemeente lijke en kerkelijke eigendommen stijgen, boven de risico welke die eigen dommen feitelijk loopen, omdat die premiën ook moeten strekken tot dek king van eventueele schade, geleden aan panden waarbij het brandgevaar grooter is. De tarieven der verschillende maatschappijen maken zeer terecht, groot onderscheid tusschen de verschillende panden welke zij verzekeren. Naarmate het gevaar voor brandschade grooter is, stijgen wel is waar de premiën, soms zelfs zeer belangrijk om tegen die kwade kansen gedekt te zijnmaar het ligt in den aard der zaak dat in dezelfde mate als de kansen op brandschade vermeerderen, ook de gezamenlijke verzekerden meer zullen moeten bijdragen om die schaden te dekken. En omgekeerd, naar mate door verschillende omstandigheden de gevaren voor brand voor eene zekere cathegorie van gebouwen minder groot is, moet het in het voor deel der eigenaren dier gebouwen zijn, zich met uitsluiting van anderen, te vereenigen om aan die veel geringere kansen van schade het hoofd te bieden. Het waren deze overwegingen welke er de oprichters der onderlinge brandwaarborg-maatschappij „de vereenigde gemeenten" toe leidden, deze maatschappij in het leven te roepen. Een exemplaar harer statuten wordt hierbij overgelegd. In eene circulaire van Juli 1882, mede bij het rapport gevoegd, zet de directie de voordeelen, aan hare maatschappij verbonden in het breede uiteen. Wij nemen de vrijheid daar naar te verwijzen en zullen ons be palen tot het bespreken van enkele speciale punten. Uit den aard der zaak kunnen de voordeelen, welke deze maatschappij aanbiedt, slechts dan geheel verkregen worden, wanneer zij zich in eene zeer ruime deelneming mag verheugen. Immers, alleen dan wanneer de zeldzaam voorkomende schade aan gemeentegebouwen door vele deelheb bers wordt gedragen, kan het aandeel van ieder hunner gering zijn. Op dit oogenblik hebben, blijkens den hierbij gevoegden staat nog slechts 32 gemeenten of genootschappen voor f 778000 deelgenomen; dit betrekke lijk lage cijfer noodzaakt de maatschappij hare risico door herverzekering te dekkeneen maatregel trouwens, welke geene solide maatschappij ver zuimt. Doch voor haar is de herverzekerings-premie uiterst laag, omdat hare kansen op schade zooveel geringer zijn dan voor anderen. De directie geeft daarvoor eenige redenen op, waarvan wij alleen op de derde willen wijzen, omdat zij ongetwijfeld zeer belangrijk is, n. 1. dat kwade trouw bij de verzekerden in die maatschappij bijna niet denkbaar is. Zoolang echter de herverzekering noodig blijft, zal de eigenlijke assurantie-premie slechts betrekkelijk weinig lager kunnen worden gesteld, dan bij andere maatschappijendoch bij een zuinig finantiëel beheer, zouden wij ook dat voordeel niet mogen prijs geven. Er is echter een andere belangrijke factor waarop acht geslagen moet wordenn. 1. het bedrag der administratie kosten: dit is slechts 30 cents per mille en kan zooveel lager dan bij particuliere maatschappijen worden gesteld, omdat deze daaruit de kosten van agentschappen moeten vinden, welke door de „vereenigde gemeenten" niet worden aangesteld. Uit de hooger genoemde circulaire blijkt dat over het jaar 1881 de omslag, inclusief en administratiekosten, niet meer be droeg dan 94/100 per mille. Naar dien maatstaf zouden wij voor de ge meenteeigendommen in 1880 aan assurantie-premie betaald hebben onge veer 870: blijkens de bijlagen, door uwe Commissie bij haar rapport gevoegd heeft de premie over dat jaar f 1800 bedragen. Wanneer de deelneming in de maatschappij meer algemeen wordt, be staat er gegronde reden om te verwachten dat dit cijfer nog aanzienlijk zal dalen. Zooals hierboven werd opgemerkt eischt de herverzekering de grootste uitgaaf. Tegenover een omslag toch van 94/100 per mille over het jaar 1881 inclusief de administratiekosten of van 64/100 per mille

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1883 | | pagina 3