GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
37
INGEKOMEN STUKKEN.
N®. OS. Leiden, 29 Maart 4 883.
Wij hebben de eer aan Uwe vergadering hierbij over te leggen de af
wijzende beschikking van de Ged. Staten op de reclame van W. G. Godzen
in zake den aanslag op het kohier der plaatselijke directe belasting, dienst
4882, van den minderjarige C. E. Duyts.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
De Gedeputeerde Staten der provincie Zuid-Holland,
Nader voorgenomen het laatstelijk in de notulen van hun collegie dd. 6
Maart 11. onder n°. 42 vermeld adres van W. G. Godzen te Amsterdam,
als voogd over den minderjarigen C. E. Duyts, student te Leiden woon
achtig, bezwaren inbrengende tegen diens aanslag in de plaatselijke directe
belasting te Leiden, dienst 4882, alsmede het daaromtrent ingewonnen
bericht van Burg. en Weth. aldaar van 29 Januari 11. n°. 409 en het
extract uit de notulen vah het ter zake verhandelde bij den Raad in zijne
vergadering van 25 te voren.
Gehoord het rapport van de leden der betrokkene afdeeling van hun
collegie, na onderzoek der ter zake dienende stukken en na mondelinge
toelichting door den reclamant.
Overwegende dat het bij koninklijk besluit van 47 Januari 4878 n°. 43
goedgekeurd raadsbesluit tot heffing dd. 48 October 4877, alleen gewag
maakt van belastingschuldigen die binnen de gemeente hun hoofdverblijf
hebben of langer dan drie maanden aldaar verblijven, alzoo zoowel min
derjarigen als meerderjarigen
dat zulks mede in overeenstemming is met art. 245 der gemeentewet,
volgens welke in de hoofdelijke omslagen en andere plaatselijke directe
belastingen zijn aan te slaan zij, die in eene gemeente hun hoofdverblijf
hebben en zij die er verblijven, waardoor alzoo niet alleen meerderjarigen
maar ook minderjarigen in die belastingen zijn te treffen, zoo zij, zooals
in casu, daarvoor in de termen vallen;
dat de aangevallen aanslag derhalve wel en terecht over het geheele
dienstjaar is geregeld, terwijl de omstandigheid dat adressants voogd
wonende te Amsterdam als zoodanig voor hem aldaar aangeslagen niet
weg kan nemen, dat de aanslag voor de gemeente Leiden juist is ge
regeld
dat mitsdien geen termen bestaan op den aangevallen aanslag terug
te komen.
Hebben besloten de reclame van W. G. Godzen te Amsterdam af te
wijzen, met terugzending der door hem overgelegde stukken.
De Gedeputeerde Staten voornoemd,
's Gravenhage, 43 Maart 4883. Blussé, loco Voorzitter.
F. Tavenraat, Griffier.
N®. 69. Leiden, 43 April 4883.
Wij hebben de eer U hierbij over te leggen een adres van Jhr. W. I. C.
Rammelman Elsevier, houdende verzoek om weder voor den tijd van twee
jaren in zijne betrekking van Archivaris dezer gemeente te worden ge
continueerd, onder mededeeling dat er bij ons tegen dat verzoek geene
bedenking is, waarom wij Uwe Vergadering dan ook in overweging geven
gunstig daarop te beslissen door den adressant wederom voor den tijd
van twee jaren in zijne betrekking te bestendigen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 40 April 4883.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, Jhr. W. I. C. Rammelman
Elsevier, Archivaris van Leiden, dat, de tijd zijner benoeming met Mei e.k,
zullende verstrijken, hij gaarne weder voor den tijd van twee jaren in
die betrekking wenscht gecontinueerd te worden.
't Welk doende enz.,
Jhr. W. I. C. Rammelman Elsevier.
N°. TO. Leiden, 42 April 4883.
Door Burg. en Weth. wordt voorgesteld thans tot de demping over te
gaan van het gedeelte Binnenvestgracht tusschen het Wijkstraatje en de
Mare en daarvoor een bedrag van f 5500 te vinden door geldleening,
beschikbaar te stellen.
Met voornoemd college zijn wij van oordeel dat de voortzetting van de
ten vorigen jare aangevangen demping van de Binnenvestgracht tot aan
de Mare wenschelijk is, welke demping in de zitting van 8 December
4881 reeds in uitzicht is gesteld.
Uit dien hoofde meenen wij geen bezwaar te moeten maken tegen het
toestaan van de voor dit werk benoodigde gelden, die, ook onzes inziens,
zullen moeten gevonden worden door geldleening. De kosten toch van
demping van grachten, waardoor een blijvend voordeel wordt verkregen,
zijn steeds gedekt door buitengewone ontvangsten, hetzij door verkoop
van inschrijving op het grootboek, hetzij door opneming van gelden en
dat stelsel is ook toegepast ten aanzien van de laatste demping van het
gedeelte Binnenvestgracht bij de Buitensociëteit, in verband met de riolee-
ring van het Ziekenhuis.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging tot de vaststelling
van den overgelegden suppletoiren staat van begrooting over te gaan.
Evenzeer kunnen wij ons vereenigen met de voordrachten betrekkelijk
de in gebruikgeving van een perceel in de Smidssteeg aan het Rijk over
eenkomstig de voorwaarden vastgesteld bij raadsbesluit van 4 October
1860, en tot verkoop van gronden gelegen aan de Haarlemmertrekvaart.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën enz.
N°. Tl. Leiden, 12 April 1883.
Onder overlegging van de betrekkelijke stukken geven wij aan Uwe
Vergadering in overweging aan F. M. Ribot vergunning te verleenen tot
het plaatsen van een schuitenhuis in de Binnenvestgracht, onder de door
de Commissie van Fabricage voorgestelde voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan de Edel Achtbare Heeren Burgemeester en Wethouders
der gemeente Leiden.
Geeft ondergeteekende Frederik Machiel Ribot, wonende in de Kerkstraat
n°. 5, met den meest verschuldigden eerbied kennis, dat hij in de Binnen
vestgracht achter zijn perceel in de Looierstraat n°. 9, wenscht te plaat
sen een afdak of zoogenaamd schuitenhuis tot berging van zijn schuit,
ter lengte van 7.75 Meter en ter breedte van 2.50 Meter, waarvoor hij
van UEd. Achtbaren met de meeste bescheidenheid de toestemming verzoekt.
Hetwelk doende, enz.
Leiden, 20 Maart 4883. F. M. Ribot.
Leiden, 40 April 4883.
De Commissie van Fabricage heeft de eer op het request van F. M. Ribot
te berichten, dat tegen het verleenen der gevraagde vergunning om in
de Binnenvestgracht achter zijn perceel in de Looierstraat Wijk 8, n°. 9,
een schuitenhuis ter breedte van 2.50 Meter en ter lengte van ongeveer
8 Meters, geen bezwaar bestaat, omdat voor de doorvaartbreedte van de
gracht nog ongeveer 4.50 Meter overblijft en de aldaar aanwezige brug
een doorvaartwijdte heeft van niet meer dan drie Meters, zoodat de
Commissie voorstelt die vergunning te verleenen, mits onder goedkeuring
van het Hoogheemraadschap van Rijnland en onder toezicht van den
Gemeent-Architect, alsmede tot wederopzeggens toe en tegen betaling van
het recht, bepaald bij art. 3 n°. 6 van het tarief, vastgesteld den 5®en
Maart 1857.
Aan Heeren Burg. en Weth. De Commissie van Fabricage,
der Gemeente Leiden.
N°. 72. Leiden, 14 April 1883.
Aan Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
Naar aanleiding van Uw Ed. achtb. advies omtrent mijn adres aan den
Gemeenteraad over het tijdelijk verblijf voor de behoeftige krankzinnigen
in het Caecilia-Gasthuis, neem ik de vrijheid U mede te deelen, dat ik
vermeen mij in dat adres niet duidelijk te hebben uitgedrukt, of wel door
het Collegie van Burg. en Weth. verkeerd begrepen te zijn. Het is ook
mogelijk dat de benaming van bewaarplaats voor krankzinni
gen, in art. 2 van de wet van 29 Mei 1844 gebezigd, tot misverstand
aanleiding geeft, wat mij ook uit de discussiën in den Gemeenteraad schijnt
te blijken.
Het is er toch verre van af, dat ik zou willen aandringen op het
vestigen in onze gemeente van eene zoogenaamde bewaarplaats voor
krankzinnigen, waarvan de oprichting bij art. 3 van bovengenoemde wet
is verboden; evenmin heb ik in mijn adres op de behoefte aan een ge
neeskundig gesticht voor krankzinnigen in onze gemeente gewezen.
De bedoeling van mijn adres is geen andere geweest, dan de verbete
ring zoowel uit een hygiënisch als uit een humaan oogpunt, van de
tijdelijke verblijfplaatsen, door het Gemeentebestuur ter voorziening in het
gebrek aan ruimte in het Ziekenhuis der Universiteit ingericht; en wel
omdat onder de tegenwoordige omstandigheden de krankzinnigen aldaar
voor langeren tijd en niet voor zeer weinige dagen moeten blijven.
Dat de inrichting van die verblijfplaatsen in het Caecilia-Gasthuis, als
politie-maatregel, ter voorkoming van ongelukken en in het belang der
openbare orde op den weg van het Gemeentebestuur lag, is door het
feit van hunne daarstelling reeds duidelijk en behoeft m. i. geen nadere
toelichting.
Hoewel de wet van 1841, in art. 10, die inrichting van gemeentewege
facultatief laat, zal geen Bestuur van eene grootere gemeente nalaten,
die in het belang der orde en veiligheid daar te stellen.
Het is alleen de wijze waarop die verblijfplaatsen in het Caecilia-Gast
huis zijn ingericht, die aanleiding gaf tot de bedenkingen in mijn adres
aan den Gemeenteraad geopperd.
Ik vermeen daarom ook bescheidenlijk bezwaar te moeten maken tegen
al. 4 van het advies van Burg. en Weth., waar gezegd wordt: „Mocht
nu worden besloten om meer te doen van gemeentewege, dan thans reeds
is geschied, dan zou hetzij feitelijk een nieuwe bewaarplaats worden op
gericht, geheel in strijd met de wet, hetzij moeten worden overgegaan
tot de inrichting van een geneeskundig gesticht."
Het motief voor de afwijzing van mijn verzoek („om op eene wettige
en betere wijze te voorzien in de tijdelijke verpleging der behoeftige
krankzinnigen"), volgens Uw advies daarin gelegen, dat dit niet behoort
tot de taak van het Gemeentebestuur, slaat dan ook wel op de inrichting
van een bewaarplaats, of van een geneeskundig gesticht, maar
niet op de verbetering van de tijdelijke verblijfplaatsen voor krankzinnigen
van gemeentewege, waarop door mij is aangedrongen.
Ik acht mij niet geroepen de meening van het College van stads-genees-
en heelkundigen hier te beoordeelen, noch ook wenken te geven voor
eene betere inrichting van de thans door Burg. en Weth. daargestelde
verblijfplaatsen, maar alleen om mijne afkeuring uit te spreken over die
lokalen, het toezicht en het gebrek aan behandeling door een specialen
deskundige.
Met het eerbiedig verzoek dit schrijven als toelichting van mijn adres
ter kennis te willen brengen van de leden van den Gemeenteraad, heb
ik de eer te zijn, van UEd. Achtbaren
de onderdanige Dienaar,
G. D. L. Huet.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.