GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
23
INGEKOMEN STUKKEN.
N°. 48. Leiden, 12 Maart 1833.
Na kennisneming van de voordrachten van Burg. en Weth. betrekkelijk
den afstand van een gedeelte sloot aan B. Vliegenthart, de verbouwing
van het Gymnasium, de oprichting van een kaasmarkt en de verhuring
van het huis aan de Aalmarkt, hebben wij de eer U mede te deelen dat
die stukken ons tot geene bedenkingen aanleiding hebben gegeven, zoodat
wij Uwe Vergadering voorstellen om dienovereenkomstig te besluiten.
Wat betreft den verkoop van een gedeelte sloot langs het raamland
komt ons de voorgestelde prijs van f 1 per centiare billijk voor ook in
verband met vroeger genomen besluiten van dezelfde strekkingvan
eene vergrooting der Hoogere Burgerschool is reeds sedert jaren de
noodzakelijkheid door de betrokken autoriteiten betoogd, zoodat wij geen
bezwaar mogen maken tegen de beschikbaarstelling van de daarvoor
aangevraagde niet onbelangrijke som van f 4000, terwijl wij evenmin
bedenking hebben tegen het verleenen van een crediet van f 600, in
verband met de voorgenomen oprichting van eene kaasmarkt, ten einde
gelegenheid te geven daarmede eene proeve te nemen, ook op grond dat
de afdeelingen der Maatschappij van Landbouw in deze en omliggende
gemeenten omtrent de levensvatbaarheid van zoodanige markt gunstige
verwachtingen koesteren en het welslagen daarvan voorzeker voor deze
gemeente van belang kan worden geacht.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën enz.
N#. 49. Leiden, 1 Maart 1883.
In verband met de bespreking bij de behandeling der begrooting voor dit
jaar van de aangevraagde gelden voor het uitreiken van prijzen op de
Hoogere Burgerschool voor Meisjes, hebben wij de eer aan Uwe vergade
ring hiernevens de ter zakë' met de Commissie van Toezicht gevoerde
correspondentie over te leggen, waaruit blijkt dat de commissie, na inge
wonnen advies van de directrice alsmede van den directeur, haar voor
stel tot afschaffing der prijzen blijft handhaven. Hoezeer wij nu door de
aangevoerde gronden in geenen deele overtuigd zijn dat de afschaffing der
prijsuitdeeling wenschelijk en noodig zoude wezen, meenen wij echter, met
het oog op de door de commissie na verhoor van het onderwijzend personeel
meermalen uitgesproken zienswijze, op het behoud daarvan niet te moe
ten aandringen en Uwe vergadering in overweging te moeten geven tot
de afschaffing te besluiten.
Wat de in de stukken aangevoerde gronden betreft, merken wij even
wel op dat de tegen de prijsuitdeeling bestaande bezwaren hoofdzakelijk
voortvloeien uit de moeielijkheid om steeds met volkomen juistheid te be-
oordeelen of al of niet een prijs zal worden toegekend en dat het stelsel
zelve niet zoozeer principieel wordt bestreden. Op het Gymnasium en de
Lagere scholen werkt het stelsel van prijsuitdeeling dan ook uitmuntend,
en aldaar wordt de prijs alleen onthouden aan hen, die zich de toekenning
onwaardig hebben gemaakt door gebrek aan vlijt of onbehoorlijk gedrag.
Wel erkennen wij volgaarne dat bij de toepassing van het stelsel niet
altijd de volmaaktheid zal worden bereikt en dat, ook bij de meeste zorg
en nauwgezetheid, wel eens een prijs zal worden toegekend aan hen die
zulks niet hebben verdiend of omgekeerd, doch ongetwijfeld zullen derge
lijke gevallen tot de uitzonderingen behooren, terwijl het volgen van eenen
vasten regel bij de beoordeeling een gewenscht hulpmiddel oplevert om
onbillijkheden bij de toepassing zooveel mogelijk te voorkomen.
Hoe dit zij, zooals boven werd opgemerkt, achten wij het geraden de
bezwaren der commissie te eerbiedigen en in geen geval in strijd met den
wensch der commissie tot de handhaving van de prijsuitdeeling te beslui
ten, te meer daar het hier geldt eene zuivere paedagogische quaestie, tot
de beoordeeling waarvan de betrokken onderwijs-commissiën en het onder
wijzend personeel geacht moeten worden in de eerste plaats te zijn geroepen.
Het denkbeeld eindelijk van den directeur in zijn betrekkelijk rapport
aangegeven, om de vrij vallende gelden te bestemmen voor den aankoop
van eenige boekwerken, aan de leerlingen ten gebruike te verstrekken,
lacht ons allerminst toe.
Vooreerst is de bewering waarop het plan is gegrond, dat n. 1. op de
Lagere scholen ieder leerling een boek ten geschenke ontvangt, onjuist,
aangezien steeds op die scholen enkele leerlingen zich de toekenning van
een prijs onwaardig maken; zoo bleek ons uit de onlangs ontvangen
lijsten, dat o. a. op een der scholen 3da en 4da klasse aan 24 en op eene
andere dier scholen aan 39 leerlingen geen prijs zal worden verstrekt.
Vervolgens achten wij het in geenen deele wenschelijk dat aan de ouders
van de leerlingen der Hoogere Burgerscholen voor een deel voor rekening
der gemeente de schoolboeken worden verstrekt, hetgeen een gevolg zoude
wezen van eene toepassing van den voorgestelden maatregel.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 9 October 1882.
Aan Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
Naar aanleiding van eenen door de directrice der Hoogere Burgerschool
voor Meisjes uitgesproken wensch en op grond van eigen overtuiging heb
ben wij de eer U in overweging te geven de prijzen voor de leerlingen van
die school af te schaffen.
Wanneer toch, gelijk op het einde van den vorigen cursus is geschied,
aan alle leerlingen zonder uitzondering een boekwerk wordt uitgereikt,
dan spreekt het van zelf en is ons dan ook thans gebleken, dat aan der
gelijk geschenk niet de minste waarde als prijs wordt gehecht, noch door
de leerlingen, noch door de docenten, terwijl er, wanneer prijzen aan slechts
enkele leerlingen en naar een bepaalden maatstaf worden uitgereikt, daar
voor, naar onze meening, geene geschikte regeling te vinden is.
Dat ook zonder hoop op deze materieele belooning, de ijver der leer
lingen genoegzaam geprikkeld wordt en hun gedrag behoorlijk kan zijn,
wordt bewezen door de ondervinding daaromtrent opgedaan op de Hoogere
Burgerschool voor Jongens, waar sedert 1876 de prijzen zijn afgeschaft
met instemming en tot groot genoegen van directeur en leeraren.
Dat tegen het in elk geval zeer problematieke nut van het uitreiken
van prijzen, eene besparing van uitgaven voor de gemeente overstaat,
moge ook hierbij in aanmerking komen.
De Plaatselijke Commissie van toezicht op de scholen
voor Middelbaar onderwijs te Leiden.
H. Kern, Voorzitter.
N. L. J. Van Büttingha Wichers, Secretaris.
Leiden, 21 November 1882.
Bij de behandeling van de begrooting voor 1883 is mededeeling ge
daan van uw voorstel, ingediend bij missive van 9 October jl. n°. 376,
tot afschaffing van de prijsuitdeeling op de Hoogere Burgerschool voor
Meisjes en toegezegd dat ter zake met U in nader overleg zoude worden
getreden.
Ook na kennisneming van uw bovenaangehaald schrijven zouden wij het
betreuren zoo aan de voorgestelde afschaffing der prijzen gevolg werd ge
geven, en zijn wij overtuigd dat de daartegen bij U bestaande bezwaren
voor opheffing vatbaar zijn.
Wij blijven steeds voorstanders van het uitreiken van prijzen, mits de
zaak op zoodanige wijze wordt geregeld dat alleen geen prijzen worden
toegekend aan die leerlingen welke zich door onhehoorlijk gedrag, gebrek
aan vlijt of onwettig schoolverzuim, zulks onwaardig hebben gemaakt, zoo
dat in den regel de meeste leerlingen een prijs zullen kunnen bekomen
en mocht dan, zooals aan het einde van den vorigen cursus heeft plaats
gehad, aan alle leerlingen een prijs worden toegekend, dan zien wij daar
in een verblijdend verschijnsel. Uit dat feit toch moet dan worden afge
leid dat het gedrag der leerlingen tot geene aanmerkingen van eenig aan
belang in het afgeloopen jaar heeft aanleiding gegeven.
Wat betreft het bezwaar om eene geschikte regeling te vinden, als
maatstaf voor de uitdeeling, meenen wij te kunnen wijzen op het Gym
nasium, alwaar de prijsuitdeeling, naar het oordeel van Curatoren en
Rector, uitmuntend werkt en dan ook een vaste maatstaf is aangenomen,
gegrond op het aantal notae diligentiae en negligentiae aan de leerlingen
gedurende den afgeloopen cursus toegekend. Van willekeur kan bij zoo
danig systeem geen sprake wezen en de leerlingen kunnen dan ook zei
ven, door kennisneming van de uitgereikte testimonia, weten of zij al
of niet op een prijs of op meerdere prijzenaanspraak hebben.
Op grond van een en ander nemen wij de vrijheid deze aangelegenheid
beleefdelijk in uw nadere overweging aan te bevelen.
Burgemeester en Wethouders van Leiden,
Aan de Commissie van toezicht op De Kanter, Burgemeester,
de scholen voor Middelbaar E. Kist, Secretaris,
onderwijs alhier.
Leiden, 20 Februari 1883.
Aan Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
In antwoord op uwe missive van 21 November 1882, n°. 1090, heb
ben wij de eer U te berichten dat wij na nauwgezette overweging dier
missive en na een nieuw opzettelijk overleg met de directrice en den
directeur der beide hier gevestigde Hoogere Burgerscholen, meenen bij
onze vroegere meeniug, nedergelegd in onzen aan uw college gerichten
brief van 9 October 1882, n°. 376, te moeten blijven, op grond, dat welke
voordeelen ook aan het uitdeelen van prijzen verbonden mogen zijn, de
nadeelen, zooals de onbillijkheden waarin men dikwijls onwillekeurig ver
valt, deze verre overtreffen.
De schriftelijke adviezen, door de directrice en den directeur over deze
zaak aan ons uitgebracht, hebben wij de eer in afschrift hierbij te voegen.
De Plaatselijke Commissie van toezicht op de scholen
voor Middelbaar onderwijs te Leiden.
H. Kern, Voorzitter.
N. L. J. Van Büttingha Wichers, Secretaris.
Leiden, 11 December 1882.
Onder terugzending van de ontvangen missive betreffende de prijsuit
deeling, heb ik de eer aan uwe commissie te berichten
l9. dat dezen zomer reeds getracht is de prijsuitdeeling aan de Hoogere
Burgerschool voor Meisjes te regelen volgens den maatstaf door
Burg. en Weth. in hun schrijven van 21 Novemher jl. aanbevolen;
doch dat wij daarbij op verschillende bezwaren zijn gestuit;
2°. dat het mij niet gelukt is een zuiverder maatstaf daarvoor in de
plaats te stellen;
3°. dat wij daarom besloten aan het eind van den cursus 18811882
aan alle leerlingen een prijs toe te kennen;
4°. dat wij allen overtuigd waren, dat een dergelijke prijsuitdeeling geen
nut zou stichten
5°. dat daarom met algemeene stemmen in de vergadering der docen
ten onzer school het wenschelijke van de afschaffing der prijzen ge
constateerd werd. Later werd besloten te trachten de prijzen te be
houden voor de leerlingen der hoogste klasse.
Ik betreur het daarom zeer, dat het voorstel uwer commissie betrekke
lijk de prijzen door Burg. en Weth. niet gunstig ontvangen is; hoewel
dit voorstel verder gaat, dan oorspronkelijk mijne bedoeling was, kan ik
mij met geheele afschaffing beter vereenigen dan met een bestendiging
van den tegenwoordigen toestand.
De Directrice
(get.) M. Engelmann.
Voor afschrift
De secretaris der Plaasselijke Commissie van toezicht op
de scholen voor Middelbaar onderwijs te Leiden.
N. L. J. Van Büttingha Wichers.
Aan de Commissie van toezicht op de scholen
voor Middelbaar onderwijs alhier.