74 geregeld een onderwerp van burgerlijk recht, te weten de aansprakelijk heid der gemeente. Ik geef toe dat wanneer nieuwe afnemers zich aan melden om van de gemeentelijke fabriek gas te erlangen, de fabrikant hen binden kan aan de voorwaarde die nu gesteld wordt, n. 1. dat de con sumenten in geen geval in rechten schadevergoeding zullen eischen. Eene andere vraag is het echter of de vele duizenden die vroeger met de Gasfabriek hebben gecontracteerd, kunnen gebonden worden door eene be paling, die later door een der beide contractanten eenzijdig wordt gemaakt. Voor eene ontkennende beantwoording van die vraag valt dunkt mij vrij wat te zeggen, maar ook al mocht men hierover anders oordeelen, dan zal toch wel dit vaststaan, dat de nieuwe bepaling in geen geval ooit bindend kan zijn voor derden, die geen gas gebruiken. Wanneer dezen aan hunne panden schade mochten ondervinden ten gevolge van deze of gene explosie, waarvan zij kunnen bewijzen dat de Gasfabriek de schuld draagt, zal geene reglementaire bepaling hier gemaakt den rechter belet ten de Gasfabriek te veroordeelen. Ik geloof derhalve dat de bepaling in zoo algemeenen zin, als zij hier wordt gesteld, moeilijk te rechtvaardigen is. De Voorzitter. Ik geloof dat het voorstel van de Commissarissen der Gasfabriek, door het Dagel. Bestuur overgenomen, inderdaad eene verbete ring is en aanbeveling verdient. Hetgeen door den heer Buys gezegd is moge in alle opzichten juist zijn, maar daaruit volgt dan ook in de eerste plaats dat nieuwe contracten, die gesloten worden, op dat punt verbindend zijn. Er moge dan op dit oogenblik nog een tal van gasverbruikers zijn, waarvoor deze bepaling niet kan gelden, na verloop van tijd zal ook hierin verandering komen, daar de verbruikers voortdurend varieeren. Na eenige jaren zullen dus alle gasverbruikers verbonden zijn door deze bepaling. Op dit oogenblik is het eene onzekere quaestie of de gemeente vergoeding verschuldigd is of niet, en laat men de bepaling geheel onveranderd dan zal deze dubieuse toestand zich ook uitstrekken over de nieuwe gasver bruikers die zich mochten aanmelden. Zoo wij dus toegeven dat het twijfelachtige van de zaak blijft bestaan, voor zooverre betreft de tegenwoordige contractanten en degenen, die geen gasverbruikers zijn, het valt niet te ontkennen dat deze toestand niet zal bestaan bij de nieuwe gasverbruikers; in allen gevalle zullen wij, al is het dan ook na verloop van eenige jaren, zoover gekomen zijn, dat geen twijfel meer kan bestaan. De heer Driessen. Voor zoover mij bekend is, M. d. V., sluiten de gasverbruikers geen contract. Wel is dit het geval bij voorbeeld met de Leidsche Duinwater-Maatschappij, maar met de Gasfabriek, naar ik ver meen, niet. De heer De Fremery. Met de Gasfabriek eveneens, M. d. V.! Het is de gewoonte wanneer er aanleg van gas wordt verlangd, dat men eene raming van de onkosten ontvangt, bij goedkeuring ontvangt de gasver- bruiker het reglement waarbij bepaald is dat men geen schadevergoeding kan eischen, wanneer onverhoopt de levering van gas belemmerd wordt. Wil de nieuwe verbruiker zich aan deze bepaling niet onderwerpen, dan zal hij geen gas kunnen krijgen. De voorgestelde bepaling om ook bij explosie geene schadevergoeding te geven, kan dunkt mij weinig bezwaar geven, nu bijna alle assurantie-maatschappijen, zonder verhooging van de premie, tegen dit gevaar willen waarborgen. De Arnhemsche Brandassurantie- Maatschappij heeft bij circulaire kennis gegeven dat men voortaan onder de gewone polus voor verzekering ook kan rekenen op vergoeding voor explosie van gas; de assuradeuren, de heeren De Jong C0., van de Onderlinge Brandwaarborg-Maatschappij, hebben eveneens zich bereid ver klaard in alle contracten een dusdanige bepaling op te nemen. Inderdaad, de nieuwe bepaling zal geen bezwaar geven voor de gasverbruikers, die zonder verhooging van premie nu van de Assurantie-Maatschappijen meer deren en beteren waarborg kunnen verkrijgen. De heer Buys. M. d. V.! Nog een enkel woord. Het komt mij voor dat de quaestie, welke ons hier bezig houdt, voor de praktijk van geen overwegend belang is, en wel eenvoudig om deze reden dat in geval van explosie het bewijs van schuld aan de zijde van de Gasfabriek, zoo die al immer mocht bestaan, wel altijd uiterst moeilijk zal te bewijzen zijn, zoodat er van verplichting om schade te vergoeden, niet dan hoogst zel den sprake zal kunnen wezen. Intusschen zal, al geeft men dit ook toe, iedereen gevoelen, dat er geen quaestie van kan zijn dat wij het recht zouden hebben de hier bedoelde bepaling ook tegenover niet-gasverbruikers vast te stellen. Ik zou die daarom in elk geval tot de consumenten be perkt wenschen te zien, met uitsluiting dus van de personen die niets met het contract te maken hebben en wier rechten daardoor dus ook nooit kunnen worden beperkt. Ik geef daarom in overweging het laatste gedeelte van het voorgestelde artikel te lezen: „tot geene schadevergoe ding tegenover de gasverbruikers kunnen verplicht worden." De Voorzitter. Ik kan mij nog niet onvoorwaardelijk met de door den heer Buys voorgestelde verandering vereenigen; maar zou eerst wil len vragen of er voor de gemeente het gevaar niet aan zou verbonden zijn, dat het recht op schadevergoeding voor derden daarmede zou wor den erkend? De heer Buys. Iets dergelijks wordt niet erkend, M. d. V., dan voor het geval de rechter het bestaan van schuld heeft uitgemaakt. Er wordt eenvoudig gezegd, dat wanneer er schuld bestaat tegenover derden, niet- verbruikers, de Raad zich niet ontslagen acht van dezelfde verantwoorde lijkheid als de wet voor alle stervelingen heeft aangenomen, en iets der gelijks kunnen wij veilig constateeren. Men erkent geen schade, maar de mogelijkheid van schade, toe te brengen aan personen met wie men op geenerlei wijze contractueel verbonden is. De Voorzitter. Na het zooeven door den heer Buys gesprokene, bestaat er bij het Dagelijksch Bestuur geen bezwaar zijn amendement over te nemen. De heer Van Dissel. Wat mij betreft, ik kan mij met die bijvoeging nog niet geheel vereenigen. Wanneer de bijvoeging enkel slaat op de schade door explosie veroorzaakt is ze zeer onschuldig; maar zoo ze evenzeer be trekking heeft op het eerste gedeelte van het artikel, is ze m. i. eenigs- zins gevaarlijk. Het zou toch kunnen gebeuren dat er niet-gasverbruikers kwamen opdagen, b. v. aandeelhouders in een fabriek, met een eisch tot schadeloosstelling, omdat door belemmering in den gastoevoer de werk zaamheden in die fabriek niet geregeld hadden kunnen plaats hebben, bij gebrek aan licht. Zij zouden dan, hoewel zeiven geen gasverbruikers zijnde, aanspraak kunnen maken op schadeloosstelling. De Voorzitter. Ik geloof dat de heer Van Dissel zich vergist. Wel is waar is het de directie die de contracten sluit, maar zij handelt namens de aandeelhouders. De laatsten zijn dus de eigenlijke gasverbruikers. De heer Buys. Ik zou nog gaarne den heer Van Dissel willen gerust stellen. Het is volkomen waar dat een eisch als hij bedoelt werkelijk kan voorkomen, iedereen kan alles eischen wat hij goedvindt, maar het is even zeker dat deze verordening zulk een eisch in geen geval zou kunnen doen afwijzen. Ieder privaat persoon kan bij den rechter schadevergoeding vra gen, wat wij daaromtrent ook bepalen mogen. Wij kunnen daarom veilig onze rechtsverplichting tegenover niet-gebruikers erkennen, omdat wij aan het daaromtrent bestaande burgerlijk recht toch niets veranderen kunnen. Ik geloof derhalve dat de vrees van den heer Van Dissel niet zwaar be hoeft te wegen. Afzonderlijke stemming over de beide artikels wordt niet verlangd. De Raad vereenigt zich daarop bij acclamatie met de voordracht. VII. Staat van af- en overschrijving en suppletoire staat van begrooting, dienst 1882. (Zie Ing. St. n°. 182). Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. VIII. Vaststelling van het eerste suppletoir kohier der plaatsel. directe belasting, dienst 1882. Wordt goedgekeurd met 18 stemmen, terwijl de heer Dercksen zich buiten stemming houdt. IX. Verzoek van Mr. H. Hemmingson, tot het plaatsen van een voeting aan den Hoogen Rijndijk enz. (Zie Ing. St. n«. 183). Wordt met algemeene stemmen toegestaan. X. Voordracht betrekkelijk de winterdienstregeling van den paardentram, lijn HavenStation. (Zie Ing. St. n®. 135). De heer De Goeje. Het voorstel van Burg. en Weth. M. d. V., komt mij billijk voor. Wanneer deze lijn voor de Maatschappij een zoo groot verlies oplevert en het aantal passagiers zoo gering is, dan is het m. i. raadzaam en betamelijk dat in dezen toestand verandering worde gebracht. Het kan echter de vraag zijn of voor de passagiers van die lijn niet iets zou kunnen gedaan worden, dat ook aan andere passagiers ten goede zou komen. Ik heb namelijk het oog op de wederinvoering van het sectie stelsel, evenals dit bestaat in Den Haag, Rotterdam en andere plaatsen. Men zou b. v. ééne sectie kunnen maken van het station tot aan het begin van de Haarlemmerstraat en eene tweede sectie van daar tot de Plantage; het gebruik van de tram zal dan naar mijne meening aanzien lijk vermeerderen, en tegelijk zullen de passagiers die de Haarlemmerstraat opgaan, daarmede gebaat zijn. De heer Du Rieu. Het zou, m. i. zeer onbillijk zijn, M. d. V., aan dit verzoek te voldoen. De onderneming is opgericht met de bepaling dat beide gedeelten van de stad zouden bereden wordendit nu, is niet ge daan om aan de onderneming eenig voordeel te bezorgen, maar ten gerie've der ingezetenen. Zeer onbillijk zou ik het daarom vinden, wanneer aan de inwoners van dat gedeelte der stad, dit voordeel werd ontnomen. De heer Verster. Mijne stem zal ik aan deze voordracht niet kunnen geven. Indertijd behoorde ik tot diegenen, die tegen de oprichting van de tram waren, omdat m. i. zulk eene onderneming, in deze gemeente, geen kans van slagen had. De concessionarissen waren evenwel van een tegen overgesteld gevoelen en namen de concessie aan, zich bereid verklarende twee lijnen in exploitatie te brengen, eene naar de Plantage, de andere naar de Haven. Nu blijkt, dat een van deze lijnen niet rendeert, en zal men dientengevolge, gedurende de zes wintermaanden, dus een half jaar, de exploitatie dier lijn staken. Dat is m. i. een zeer groote onbillijkheid tegenover de ingezetenen van dat gedeelte onzer stad, die dan toch stellig dezelfde rechten hebben als de bewoners die van de lijn naar de Plantage het genot hebben. Wanneer wij dit verzoek aan de Maatschappij inwilli gen, zullen wij eene eerste schrede zetten op een m. i. zeer gevaarlijken weg. Immers, het zou toch niet onmogelijk zijn dat er een tijd kwam, dat de lijn StationPlantage ook niet genoeg rendeerde en de exploitatie daarvan evenzeer gestaakt werd. Wij zouden dan eene concessie voor een tramweg bezitten, terwijl er feitelijk geen tram zou loopen, en dit zal toch wel nimmer de bedoeling van dezen Raad geweest zijn, toen hij de concessie verleende. De heer Dercksen. Indertijd was ook ik, M. d. V., een van de weini gen, die meenden dat een tram in Leiden niet noodzakelijk was. Ik beriep mij op het feit dat goed gevulde omnibussen elders den tram plachten vooraf te gaan, terwijl geen enkele omnibus 't hier ooit heeft kunnen uithouden. Het spijt mij dat mijne meening juist is geweest. Ik zeg't doet mij leed, want gaarne gun ik de Tram-Maatschappij alle goeds, maar die goede gezindheid gaat niet zoover dat ik daarom mijne stem aan dit ontwerp kan geven. Men moet niet vergeten dat voor de tram vele uitgaven wer den gedaan door de gemeente, dat hier en daar toestanden geboren wer den, die, zooals in de Schapensteeg, slechts met grof geld zouden kunnen worden verbeterd; die uitgaven werden bestreden uit de kas der geheele gemeente; de bezwaren werden gevoeld door de gansche burgerij. Het zal vermoedelijk niet voor het eerst zijn dat een of andere Maatschappij bij een gedeelte van haar zaak slechte uitkomsten verkrijgt, maar daarom

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1882 | | pagina 2