72
N,
N°. 152. Leiden, 10 Augustus 1882.
Blijkens bericht van het hoofd der school 3do klasse n°. 2, bestaat er
tengevolge van het aantal leerlingen dat tegenwoordig van het onderwijs
in de vrouwelijke handwerken op die school gebruik maakt, behoefte aan
een geschikte bergplaats der leermiddelen voor dit vak, terwijl voor de
leermiddelen van andere vakken eene uitbreiding der bergruimte wensche-
lijk zou zijn.
Door de Comm. van Fabr. wordt daaromtrent medegedeeld, dat de
gelegenheid tot het plaatsen van een kast hestaat in den gang van ge
noemd schoollokaal, waartoe een gedeelte der privaatlokalen ter diepte
van 40 centimeters en een breedte van 1.40 meter benoodigd is. Verder
wordt door genoemde commissie medegedeeld dat er behoefte bestaat
voor het Gymnasium aan 2 groote schuifborden benevens bij den aan
vang van den nieuwen cursus aan 6 tafels voor 12 zitplaatsen, en voor
de Hoogere Burgerschool voor Jongens aan een kast tot berging van fijne
gipsmodellen en een stel schuifborden, alsmede aan een kast tot berging
van teekeningen voor de Hoogere Burgerschool voor Meisjes en eindelijk
voor de school der 3a« klasse n°. 3 aan eenige buitenjaloeziën, horren,
schoolborden en gymnastiektoestellen. De kosten van aanschaffing dezer
henoodigdheden worden te zamen geraamd op f 731.
Vermits deze uitgaven niet uit de betrekkelijke posten der begrooting
kunnen worden bestreden, stellen wij Uwe vergadering voor, de begroo
ting voor het loopende jaar met genoemde som te verhoogen en leggen
U hierbij ter vaststelling over een staat tot verhooging van volgn. 126.
Kosten voor de Latijnsche scholen, d. Onderhoud der gebouwen, meube
len enz. met f 95, 127. Kosten voor de Middelbare scholen, d. Onder
houd der gebouwen, meubelen enz. met f 220. 134. Kosten van het
instandhouden van schoollokalen en onderwijzerswoningen met f 84. 136.
Kosten van het aanschaffen en onderhouden van schoolmeubelen met
f 60.20 en 137. Kosten van het aanschaffen en onderhouden der school
boeken, leermiddelen enz. met f 80.50, door afschrijving van den post voor
onvoorziene uitgaven en een suppletoiren staat strekkende tot verhooging
van de begrooting in ontvangst, Volgn. 41. Vergoeding van het Rijk in
de kosten van het Lager Onderwijs met f 96.30, zijnde 30 °/0 der voor
de scholen n°. 2 en 3 der 3de klasse te doene uitgaven alsmede volgn.
46. Bijdrage van het Rijk in de kosten van het Hooger Onderwijs met
f 95, bedragende 50 der voor het Gymnasium te maken kosten en in
uitgaaf volgn. 134 met f 36, 136 met f 25.80 en 137 met f 34.50 en
126d met f 95.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz.
N°. 153. Leiden, 19 Augustus 1881.
De Comm. van Fin. heeft de rekening en verantwoording van het R. C.
Wees- en Oudeliedenhuis alhier over 1881 onderzocht en daarop geene
bemerkingen hebbende, geeft zij Uwe vergadering in overweging die reke
ning goed te keuren, de ontvangsten ter somma van f 18275.66 de uit
gaven ter somma van f 18260.28^, sluitende alzoo met een batig slot
van 15.37| onder gehoudenheid van heeren Regenten om van dat batig
slot in hunne eerstvolgende rekening verantwoording te doen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 154. Leiden, 19 Augustus 1882.
Het onderzoek van de rekening en verantwoording van het R. C. Arm
bestuur over 1881 heeft bij de Comm. van Fin. tot geene bedenkingen
geleid, weshalve zij de eer heeft Uwe vergadering in overweging te geven
die rekening goed te keuren, de ontvangsten ter somma van f 7664.411
en de uitgaven ter somma van f 7659.22|, zoodat een batig saldo wordt
verkregen van 5.19 hetwelk in de eerstvolgende rekening zal moeten
worden verantwoord.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën enz.
N°. 155. Leiden, 18 Augustus 1882.
Wij hebben de eer Uwe vergadering mede te deelen dat er bij ons geene
bedenking is tegen het door C. Van der Waals gedaan verzoek om ontslag
uit zijne tegenwoordige betrekking van derden onderwijzer aan de openbare
Jongensschool der Ist® klasse, tegen 1 October a. s.
Wij geven U derhalve in overweging hem dat ontslag eervol te ver-
leenen met ingang van 1 October a. s.
De stukken worden hierbij overgelegd.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Ondergeteekende verzoekt U tegen 1 October a. s. ontslag uit zijn be
trekking als onderwijzer 3a® klasse aan de Jongensschool Ist® klasse.
Leiden, 15 Augustus 1882. C. v. d. Waals.
Leiden, 15 Augustus 1882.
De ondergeteekende heeft geen bezwaar om den heer C. v. d. Waals
op diens verzoek een eervol ontslag uit zijne betrekking te verleenen,
tegen 1 October 1882.
G. Japikse,
Aan H.H. Burg. en Weth. Hoofd der Jongensschool 1® kl.
dezer Gemeente.
N°. 156. Leiden, 17 Augustus 1882.
In de zitting van 8 December des vorigen jaars was aan de orde ge
steld onze voordracht om afwijzend te beschikken op het verzoek van de
directie der IJssel-Stoomtramweg-Maatschappij om ten behoeve van een
aan te leggen Stoomtramweg tusschen 's Gravenhage en Gouda met een
Zijtak van Stompwijk naar Leiden rails te leggen en te doen berijden in
de Doezastraat alsmede een station te plaatsen op de Ruïne, welke voor
dracht niet in behandeling werd genomen op grond dat het verzoek was
ingetrokken, vermits door het gemeentebestuur van Zoeterwoude voor een
tramlijn in deze richting de vergunning was geweigerd.
Sedert zijn andere plannen door de directie van voornoemde Maatschappij
opgemaakt en bestaat thans het voornemen tramlijnen aan te leggen van
's Gravenhage, Voorburg, Leidschendam, Stompwijk, Kniplaan, Voorschoten,
de Vink, Leiden, met verbindingslijn WassenaarVoorschoten, terwijl de
daartoe strekkende verzoeken zijn ingediend.
De gemeente Leiden is hierbij betrokken voor zooveel betreft den aan
de gemeente behoorenden berm langs den Haagweg, van de Haagbrug tot
de Boschhuizersluisbrug.
De weg zelve was vroeger mede in onderhoud bij de gemeente doch
wordt thans door het Rijk onderhouden, vermits bij raadsbesluit van
14 Juni 1862 is aangenomen het aanbod der Regeering om het onder
houd van het aan de gemeente Leiden grenzend gedeelte van den grooten
weg Ist® klasse van 's HageUtrecht onder Zoeterwoude aan de zijde der
Wittepoort en van de brug over de Boschhuizerwetering voor rekening
van het Rijk te nemen, onder verplichting van de gemeente om daarvoor
aan het Rijk uit te keeren eene som, in eens, van f 850.
Door de Maatschappij was oorspronkelijk de beschikbaarstelling gevraagd
ten behoeve van den aan te leggen tram naar Voorschoten van een ge
deelte van het Noordeinde, van de Noordeindsbrug naar de Haagbrug en
van een gedeelte van het pleintje bij de Haagbrug aan den Witten Singel
voor de plaatsing van een station.
Wij hebben daarop geantwoord dat bezwaar bestond een daartoe strek
kend voorstel aan den Gemeenteraad in te dienen, vooreerst omdat het
druk verkeer van rijtuigen en voetgangers langs het Noordeinde in het
belang der veiligheid niet gedoogde dat aldaar een stoomtram werd
aangelegd, ook zelfs niet wanneer aan beide zijden van de straat trottoirs
werden gemaakt, waarvan de kosten, geraamd op f 3600, ten laste der
Maatschappij zouden moeten komen. Vervolgens zoude het bebouwen van
een gedeelte van den Singel aan de Haagbrug voor de passage naar
den Witten Singel zeer gevaarlijk wezen en bovendien het avenu aan die
zijde der stad ontsieren en het uitzicht van vele woningen in dien omtrek
grootelijks belemmeren. Wat betreft de aanvrage om rails te leggen langs
den berm van den straatweg buiten de Haagbrug tot aan de Boschhuizer-
sluis gaven wij te kennen dat, alvorens daaromtrent eene beslissing kon
worden genomen, benoodigd was een bepaald en gedetailleerd plan aan
gaande de plaats waar de rails zouden moeten worden gelegd, ook in
verband met de aldaar gelegen buizen der duinwaterleiding, op grond
waarvan wij verzochten zoodanig plan in te dienen.
Ingevolge die uitnoodiging zijn de vereischte teekeningen ingediend
waarop is aangeteekend waar de rails eventueel zullen worden gelegd.
Tevens heeft de Maatschappij verzocht de lijn van de Haagsche trekvaart
te doen doorloopen tot de Varkenmarkt en een stuk grond te mogen
bekomen van het pleintje buiten de Haagbrug toebehoorende aan de ge
meente, ten behoeve van de oprichting van een station.
Wij hebben daarop geantwoord dat ook tegen het rijden met een stoom
tram langs het Noordeinde tot de Varkenmarkt bezwaar bestond met het
oog op het druk vertier aldaar en de niet voldoende breedte der straat,
terwijl evenzeer afwijzend zoude moeten worden geadviseerd op het ver
zoek om een gedeelte van het plein buiten de Haagbrug voor de plaat
sing van een station af te staan, omdat dit plein voor gemeentelijke doel
einden kan benoodigd wezen en er groot gebrek is aan geschikt terrein
in de gemeente.
Inmiddels deelden wij mede dat wij bereid waren aan den Gemeente
raad voor te stellen de vereischte vergunning te verleenen voor den aan
leg en de exploitatie van een stoomtram langs den zuidelijken berm van
den Haagweg tot de Boschhuizersluisbrug, overeenkomstig de overgelegde
plannen, onder de volgende voorwaarden:
1°. Dat de boomen welke moeten worden gerooid tegen schatting van
deskundigen door de Maatschappij worden overgenomen en de daar
voor bepaalde prijs ten kantore van den Gemeente-Ontvanger vóór
de rooiing wordt betaald.
2°. Dat voor het gebruik van de uitgestrektheid met rails te beleggen
grond wordt betaald een recht van 3| cent per centiare 's jaars.
3". Dat de Leidsche Duinwater-Maatschappij het recht zal hebben op
het leggen der rails toezicht te doen houden door een opzichter van
harentwege daarmede te belasten tegen vergoeding van de kosten
door de Stoomtramweg-Maatschappij.
4°. Dat de Duinwater-Maatschappij bevoegd zal zijn den dienst van den
tramweg te doen staken telkens wanneer werkzaamheden aan de
hoofdbuizen noodig zijn, zonder aansprakelijk te wezen voor de
schade door de tijdelijke dienststaking te lijden.
5°. Dat de Stoomtramweg-Maatschappij verplicht is alle schade te ver
goeden welke aan de buizen der Duinwaterleiding wordt veroorzaakt
bij den aanleg of. bij de exploitatie van den tramweg.
6'. Dat de vergunning vervalt wanneer de Maatschappij in gebreke
blijft binnen twee maanden zich over de aanneming schriftelijk te
verklaren en bij aanneming het werk binnen één jaar te voltooien.
De directie deelde ons daarop mede dat, hoezeer zij het betreurde dat
bezwaar bestond tegen het leggen van een stoomtramlijn door de ge
meente langs het Noordeinde, zij met genoegen mocht vernemen dat zulks
niet het geval was ten aanzien van den zuidelijken berm van den weg.
Inmiddels hadden de voorgestelde voorwaarden haar tot eenige opmerkin
gen aanleiding gegeven. Vooreerst achtte zij de heffing van een jaarlijksche
recognitie van 3| cent per centiare minder billijk, niet zoozeer om de
kosten die haar voor de kleine uitgestrektheid zouden worden opgelegd,
maar hoofdzakelijk omdat zij het beginsel moest bestrijden van de heffing
eener jaarlijksche pachtschatting, die haar tot dusverre nog door geene
gemeente was opgelegd.
Ten aanzien van de derde voorwaarden werd de vraag gesteld of er
noodzakelijkheid bestaat dat een opziener van de Duinwaterleiding bij het
graven der geulen en het leggen der rails tegenwoordig is, wanneer men
in aanmerking neemt dat de buis der leiding minstens 95 centimeters
onder den grond ligt en dat de geul voor de rails slechts 25 centimeters
bedraagt, zoodat van eene beschadiging geen sprake kan wezen. Wanneer het
echter wenschelijk werd geacht dat het werk door de Directie der Duin
waterleiding werd gesurveilleerd, dan kwam het haar niet billijk voor
dat de kosten daarvan kwamen ten laste van de Tramwegmaatschappij,