63
sen; intusschen aan adressanten de meening van onzen gemeente-veearts
te kennen te geven, zoodat .zij gelegenheid hebben daarop nader terug te
komen, en tevens een onderzoek in te stellen hoe de markten in andere
plaatsen zijn gesteld, dat wil zeggen, in die plaatsen, waar evenals hier
belangrijke veemarkten zijn Ten overvloede geloof ik niet dat er zooveel
haast bij de zaak is, dat zij door het onderzoek eenigszins zou geschaad
worden.
De Voorzitter. De heer Quant stelt als motie van orde voor deze
zaak heden niet te behandelen, maar een onderzoek in te stellen hoe de
toestand der veemarkten op andere plaatsen is, en intusschen adressan
ten het advies van den veearts mede te deelen.
De motie wordt voldoende ondersteund en maakt dus een onderwerp
van beraadslaging uit.
De heer Knappert. Een enkel woord, M. d. V.Zou, wanneer door
de motie van den heer Quant een nader onderzoek wordt ingesteld, de
vergadering dan daarbij niet tevens een onderzoek kunnen voegen, of men
bij eventuëele beplanting van de Beestenmarkt wel kastanjeboomen zal
bezigen. Ik voor mij geloof dat ypenboomen de voorkeur boven kastanje
boomen verdienen.
De motie wordt in stemming gebracht en aangenomen met 15 stem
men tegen twee, die van de heeren Du Rieu en Van Wensen.
XIV. Voordracht tot aanplemping van een gedeelte der Zijl- en Hee-
rensingelgrachten.
(Zie Ing. St. n». 134).
De heer Driessen. Ik zou aan den Raad in overweging willen geven of het
niet raadzaam zou zijn, in plaats van den Zijlsingel, den singel langs de Plan
tage tusschen de Hoogewoerds- en de Koepoort aan te plempen. In de eerste
plaats toch is daar veel ruimte verloren door den aanbouw van huizen,
waarvoor men op die wijze nieuw terrein zou kunnen aanwinnen, daar
de Singelgracht op die plaats zeer breed is. Hoofdzakelijk echter nog zou
ik er voor zijn, omdat ik er groot bezwaar in zie het vaarwater van den
Zijlsingel te vernauwen, aangezien de meeste groote kolenschepen niet
van Leiderdorp en van de Zijl naar Leiden kunnen komen dan juist langs
dien Singel. Die schepen nu hebben een aanmerkelijke lengte en een groo-
ten diepgang. Ik acht het dus niet wenschelijk dat die vaart vernauwd
wordt en zou het beter achten dat dit met de Singelgracht bij de Plan
tage geschiedde.
De heer Juta. Zoover als thans de aanplemping wordt voorgesteld, ge
loof ik niet dat zij voor de scheepvaart hinderlijk zal zijn, vooral wanneer
er eene scherpe afscheiding komt door de plaatsing van een schoeiing. Ik
zou echter niet gaarne zien dat er eene grootere hoeveelheid van het water
van den Zijlsingel werd gedempt, want dit is een zeer bezocht vaarwater,
en de eenige weg voor groote vaartuigen die van den Rijn afkomende in
den Nieuwen Rijn moeten komen. Eene verdere aanplemping zoude het
vaarwater nog meer vernauwen en tot resultaat hebben dat het voor die
groote schepen versperd werd.
De heer Du Rieu. Er zijn twee plaatsen aangegeven, M. d. V.Zou
men nu niet kunnen volstaan met n u te bepalen de plaats in den Heeren
singel en de plaats, waarover de heer Driessen sprak, onbeslist te laten
Ik meen ook, dat de geul in het vaarwater verder van de gebouwen van
den heer Driessen afligt en niet langs deze, en dat de scheepvaart belem
merd zou worden.
De Voorzitter. Bij het opmaken van dit voorstel hebben Burg. en
Weth. als grondslag genomen de kleinste breedte, die de Singel daar
heeft. Onder de voorwaarden, die Rijnland gesteld heeft, behoort ook de
verplichting tot het maken van eene schoeiing om het afschuiven van
den aangeplempten grond te verhinderen, evenals dit geschied is bij het
dempen van het paardenwed. De schoeiing behoeft echter niet dadelijk
geplaatst te worden: over een paar jaar is dit tijds genoeg.
Ik geloof niet, dat, zooals het plan nu gemaakt is, er eenig bezwaar
bestaat voor de scheepvaart; zulke groote schepen zijn er niet, dat de
bocht te klein is om te kunnen draaien. De teekening heb ik hier voor
mij, maar zelfs een schip van meer dan 100 meter lengte zal er met
gemak doorkomen.
De heer Juta. Ik heb de teekeningen gezien, M. d. V. en op het ter
rein zeiven mij overtuigd dat, wanneer de aanplemping niet verder wordt
uitgestrekt dan nu wordt voorgesteld, de schepen daar wel zullen kunnen
draaienof de ruimte, die overblijft, echter groot zal zijn, betwijfel ik.
De Voorzitter. Verder dan deze lijn, in geen gevaldaarvoor zou
toestemming van Rijnland noodig zijn.
De heer Du Rieu. Is er bezwaar tegen, als ik vragen mag, om het
eene deel aan te nemen Het is toch volstrekt geen noodzaak om op twee
plaatsen tegelijk te beginnen. Men kan nu toestaan een begin te maken
bij de zwemplaats en de andere uitstellen. Ik meen ook dat de scheep
vaart er niet door gebaat zal zijn en dat men later verplicht zal zijn een
nieuwe geul te maken. In die onzekerheid zou ik de eene plaats goed
keuren, de andere aanhouden om een nader onderzoek in te stellen en
zoo noodig eene andere plaats aanwijzen. Hier is, dunkt mij, toch geen
haast mede!
De heer Driessen. Met het voorstel van den heer Du Rieu kan ik mij
zeer goed vereenigen; 2800 centiaren zullen stellig vooreerst voldoende zijn.
De Voorzitter. Naar aanleiding van het gesprokene door den heer
Du Rieu deel ik nog mede dat een onderzoek naar de diepte onnoodig
is. Juist dat gedeelte is, nadat de aanplemping bij de fabriek der firma
De Heyder C°. heeft plaats gehad met de stoombaggermachine uitge
diept en het is dus van al onze Singels het beste en diepste. Door de
welwillende medewerking van Rijnland hebben wij de stoombaggermachine
kunnen gebruiken en is het vaarwater van den Nieuwen Rijn tot de Haven
daarmede uitgediept. Wanneer een der leden een bepaald voorstel in dien
zin wil doen, zal ik het in stemming brengen, ik zie echter geen reden
tot uitstel voor een der beide zaken en geloof niet dat er eenig bezwaar
bestaat.
De heer Du Rieu. Ik wenschte wel voor te stellen eene bepaalde plaats
aan te wijzen en wel de Heeren-Singelgracht tot bij de zwemplaats.
De Voorzitter. De heer Du Rieu stelt voor dat alleen zal worden
aangewezen de Heerensingelgracht. Ik zal dus het eerst zijn amendement
in stemming brengen.
Het amendement van den heer Du Rieu wordt aangenomen met 9 tegen
8 stemmen, die van de heeren Bool, Harte velt, Knappert, Land, Juta, De
Fremery, Van Wensen en den Voorzitter.
XV. Voordracht tot het vestigen van eene erfdienstbaarheid van weg op
het Raamland, onder Leiderdorp.
(Zie Ing. St. n°. 140).
De heer Quant. M. d. V.! Mag ik U een enkele inlichting vragen?
Wanneer eventueel het contract met de H. IJ. S. M. mocht worden ont
bonden, voor wiens rekening blijft dan het onderhoud van den weg?
De Voorzitter. Het onderhoud blijft ten eeuwigen dage voor de H. IJ. S. M.
Daaromtrent kan geen quaestie bestaan.
De heer Quant. Dan is mijn bezwaar opgelost.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
XVI. Voordracht betrekkelijk de jacht op waterwild in de Vroonwateren.
(Zie Ing. St. n°. 141).
De heer Verster. Ik zal mijne stem geven aan de voordracht van
Burg. en Weth., doch moet ronduit bekennen dat ik wel geaarzeld heb
vóór ik tot dit besluit kwam. Ik vond daartoe aanleiding in hetgeen on
langs door ons geacht medelid, den heer Buys in de vergadering van
22 Juni 11. is gezegd: „Wordt de Gemeenteraad van Leiden een bureau
van registratie, die de besluiten flatteert door anderen genomen, dan heeft
hij met zijne vrijheid ook zijn reden van bestaan prijsgegeven." Want ook
nu weder wordt de Raad gesteld voor een „fait accompli." Het voorstel
bereikt ons te laat, nu de jacht reeds geopend is, en zooals ons wordt
medegedeeld, reeds meer dan twintig permissiën zijn uitgegeven. Die mach
tiging tot die uitgifte nu is noodig of zij is het niet. Is zij noodig dan
zijn die permissien wederrechtelijk uitgegeven en zou het Dagel. Bestuur,
zoo er eens eene meerderheid werd gevonden die het voorstel vau Burg,
en Weth. afstemde (hetgeen wel niet het geval zal zijn), in groote moei-,
lijkheid tegenover de bezitters der vergunningen geraken. Ik geloof dus
geen onbescheiden wensch te uiten, wanneer ik verzoek dat in het ver
volg soortgelijke voorstellen in tijds aan den Raad worden ingediend en
in geen geval permissiën worden uitgereikt, dan nadat den Raad daartoe
machtiging zal hebben verleend.
De Voorzitter. Zooals uit de voordracht blijkt, hebben wij vertrouwd,
dat onze handelwijze de goedkeuring van den Raad zou wegdragen. Alge
meen zal zij echter zooals nu blijkt niet zijn, daar de heer Verster er de
zijne niet aan kan hechten. Wanneer nu voor elke dergelijke onbeduidende
zaak eene Raadsvergadering moet gehouden worden, dan is het ons wel.
Wij geloofden echter veel meer in den geest van den Raad te handelen
door deze zaak af te doen op dezelfde wijze als dat in de laatste jaren
geschiedde dan er den Raad voor bijeen te roepen. Wordt dit echter ge-
wenscht, dan zullen wij dat in het vervolg doenkan de Raad zich eer
der met het gevoelen van den heer Verster dan met dat van Burg. en Weth.
vereenigen, dan zal voor iedere bagatel eene vergadering moeten gehouden
worden.
De heer Verster heeft herinnerd aan een gezegde van den heer
Buys, dat de Raad geen bureau d'enregistrement is van de besluiten van
het Dag. Best.; de heer Buys zou zeker die opmerking niet gemaakt heb
ben bij eene zoo onbeduidende zaak als deze.
De heer Verster. Uwe meening dat ik tegen de voordracht zoude
stemmen M. d. V. is minder juist. Ik heb integendeel verklaard, dat ik
er vóór zal stemmen, doch niet zonder aarzelen. Wat het door U gezegde
betreft omtrent de meerdere of mindere belangrijkheid van het onderwerp,
dat mag hier niet in aanmerking worden genomen, omdat dit geheel af
hangt van ieders subjectieve appreciatie. Het is het beginsel waartegen
ik ben opgekomen.
De Voorzitter. Ik heb niet gezegd dat de heer Verster tegen zou
stemmen, maar alleen dat de handelwijze van het Dag. Best. blijkbaar
niet de goedkeuring van al de leden van den Raad zoude wegdragen,
omdat de heer Verster haar afkeurde. Over stemming sprak ik niet: wij
wachten af wat die zal opleveren.
De voordracht wordt in stemming gebracht en met algemeene stemmen
aangenomen.
XVII. Verzoek van de wed. J. W. Speet, ter bekoming van een ge
deelte der Binnenvestgracht.
(Zie Ing. St. n°. 139).
De Voorzitter. Bij de voorwaarden, die in ons voorstel zijn opgeno
men, wenschen wij nog deze te voegendat de wed. Speet zoowel in de
huizen, die gebouwd zijn, als in die welke zij wenscht te bouwen duin
water zal aanbrengen en, mocht het Liernurstelsel tot dat gedeelte der
stad worden uitgebreid, zij de huizen ook daarbij zal aansluiten.
De heer Van Dissel. Tenzij ik beter worde ingelicht, M. d. V. zal
ik mij om twee redenen tegen het voorstel moeten verklaren. Vooreerst,
dunkt m:j, is het bouwen van twee rijen huizen op een onderlingen af
stand van slechts 2.30 M., zooals door de Commissie van Fabricage
wordt voorgesteld, niet raadzaam. Een meer beteekenend bezwaar is nog
de groote vernauwing van de Binnenvestgracht. Deze is nu ongeveer 9