62
met die taak te belasten. Wanneer zij eenigen tijd zullen bezig zijn ge
weest, zal er natuurlijk gecontroleerd worden of zij hun werk naar be-
hooren verrichten, daar slecht werk hoegenaamd niet aan het doel zou
beantwoorden. Het streven is goed werk te verkrijgen; van daar ook de
verlangde belooning. De contröle zal echter eerst dan kunnen geschieden
wanneer er een gedeelte van het werk zal verricht zijn.
De heer Bredius. Ik dank den heer Bool voor de gegeven inlichtingen.
Het voorstel wordt hierop zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
IX. Suppletoire staat van begrooting en staat van af- en overschrijving
op de begrooting, dienst 1881, van het H. G. of Arme Wees-en Kinderhuis.
(Zie Ing. St. n°. 125).
Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
X. Voordracht tot benoeming voor onbepaalden tijd van de Stads-Ge-
nees- Heel- en Verloskundigen enz.
(Zie Ing. St. n°. 126).
De heer Do Rieu. Ik kan mij niet best met de voordracht vereenigen,
daar ik geloof dat de oude weg in dit geval de goede is. Ik wensch dan
ook daarop voort te gaan en zie geen enkele reden om er van af te wijken.
Ik houd het daarom voor het beste de periodieke benoeming te behouden.
De heer Donner. M. d. V.Ik kan zeer goed medegaan met het eerste
gedeelte van het advies van Burg. en Weth. Toen ik dan ook in de ver
gadering van 13 April jl. de opmerking gemaakt heb dat grootere kerk
gemeenten dan de Israëlietische bij het vragen van advies omtrent de
continuatie der Stadsgeneesheeren werden voorbijgegaan, deed ik dit niet,
omdat ik zulk een advies noodzakelijk achtte, ook niet, omdat ik dit voor
onze gemeente begeerde, maar alleen ter wille van het niet gelijk blijven
tegenover gemeenten in onze stad, grooter dan de Israëlietische. Ik kan
mij er dus zeer goed mede vereenigen om de kerkgenootschappen bij die
continuatie-aanvragen eenvoudig buiten spel te laten. Het publiek toch,
dat door de Stads-Genees- en Heelkundigen bediend wordt, is over het
algemeen niet zoo onmondig en bedeesd, dat het zijne klachten of aan
klachten niet zou durven in te brengen.
Wat evenwel het tweede punt aangaat, schijnt het mij altijd nog ver
kieslijk toe bij het oude systeem van periodieke benoemingen te blijven.
Er pleit mijns inziens wel iets voor, dat moeilijk in het openbaar is uit
te spreken met het oog op de personen die het betreft, en de plaats die
zij in de Maatschappij innemen.
Ieder mensch toch heeft in zijne betrekking behoefte aan een prikkel
om den ijver op te wekken en gaande te houden. Nu steekt er wie
zal 't ontkennen in eene periodieke verkiezing zulk een prikkel, die
niet onnut te achten is. Maar er is meer. Door die betrekking „ad vitam"
te maken begaat men eene onbillijkheid tegenover de jeugdige aankomende
doctoren, voor wie de betrekking van Stads-Genees- en Heelkundige vaak
eene bekwame aanleiding is tot verkrijging van praktijk in andere krin
gen. Ik heb gezien, hoe jeugdige doctoren, die zich in deze betrekking
van hun plicht kweten, daardoor juist de acbting en het vertrouwen bij
het overige publiek verworven hebben. Maakt men nu die betrekking ad
vitam, dan zal er voor jonge doctoren maar weinig gelegenheid bestaan
om daarin benoemd te worden.
Wat betreft de redenen, door Burg. en Weth. bijgebracht, ik kan niet
inzien dat zij hout snijden. Niet alle ambtenaren indien ik dat woord
mag gebruiken aan onze stad verbonden, zijn juist voor onbepaalden
tijd benoemd. De hoogste betrekkingen in onze stad zijn voor een zeker
getal jaren. Die vergelijking gaat dus niet op. Het is om deze redenen,
M. d. V., dat ik het wijzer en raadzamer oordeel bij het oude te blijven.
Bovendien houden wij bij de periodieke benoeming een weg open, dien
ik voor deze en andere betrekkingen, waarbij het vaak moeilijk is, in ge
vallen van plichtverzuim, iemand te verwijderen, ongaarne gesloten zag.
Ik zal daarom tegen het tweede gedeelte van het voorstel stemmen.
De VoORZiTTER. De voornaamste argumenten, die de laatste spreker
tegen onze voordracht in het midden bracht, zijn vooreerst, dat jonge
doctoren door de benoeming ad vitam der Stads-Geneeskundigen niet in
de gelegenheid komen eene dergelijke benoeming te krijgen; vervolgens,
dat niet alle ambtenaren waarmede de geachte spreker blijkbaar Burg.
en Weth. bedoelde voor hun leven worden benoemd maar periodiek
moeten aftreden, en ten derde dat, wanneer de Geneeskundigen hunne ver
plichtingen niet nakomen, het beter is dit te doen blijken door hen niet
te herkiezen, dan hen als het ware te straffen door ontslag.
Wat het eerste argument betreft, moet ik er de aandacht van den spre
ker op vestigen dat dit meer schijn dan werkelijkheid is; want behou
dens het geval dat de titularissen bedanken voor de betrekking, of ver
zoeken voor eene herbenoeming niet in aanmerking te komen, is mij
geen voorbeeld bekend, dat zij niet werden herbenoemd. Ik zeg niet dat
er dergelijke voorbeelden niet zijn, maar zoolang ik lid van den Gemeen
teraad ben heeft zich een dergelijk geval niet voorgedaan.
Omtrent de vergelijking met het hoofd en de leden van het Dagel.
Bestuur der gemeente merk ik op, dat zij gecontroleerd worden door
den Gemeenteraad, het college van de Gedep. Staten den Commissaris des
Konings en den Minister van Binnenl. Zaken, die met kennis van zaken
de handelingen van het uitvoerend gezag kunnen controleeren; hier heeft
dus de periodieke aftreding een bepaald nuttig doel. Bij het benoemen
en herbenoemen van doctoren kunnen wij wel, wanneer er klachten in
komen over plichtverzuim, over het niet besteden van de noodige zorg
aan de zieken, een onderzoek instellen, in hoeverre deze gegrond zijn;
maar over hunne bekwaamheid kunnen wij niet oordeelen. En nu moge
het voor, den Raad gemakkelijker zijn iemand niet te herkiezen dan hem
te ontslaan wij zitten nu eenmaal hier niet voor ons genoegen of ge
mak, maar om onzen plicht te doen, ook al is deze minder aangenaam.
Mocht zich dus een dergelijk geval voordoen, dan zal het veel beter zijn,
dat wij handelen op het oogenblik zelf dat er gegronde klachten zijn in
gekomen, dan daarmede te wachten tot het tijdstip van aftreding.
Ik geloof dat de prikkel tot plichtsbetrachting, waarop de heer Donner
doelt, n. 1. het bewustzijn van den Stadsgeneesheer, dat als hij zijn plicht
niet naar behooren vervult, hij gevaar loopt niet herbenoemd te worden,
even sterk ja sterker zal werken wanneer hij tot zichzelven zeggen kan:
„wanneer ik mijn plicht niet doe en er komen dientengevolge gegronde
klachten, dan loop ik gevaar voetstoots ontslagen te worden." Ik haal
dit echter alleen aan als een argument tegen het door den heer Donner
aangevoerde. Tot nog toe hebben wij gelukkig nog geen reden tot klagen ge
had over de wijze waarop de geneesheeren hunne betrekking waarnamen.
Noch van de armbesturen die wij tot nog toe geraadpleegd hebben, noch
rechtstreeks bij het Dagel. Bestuur is er, voor zoover mij bekend is, ooit
eenige klacht dienaangaande ingekomen. Wij blijven dus voor ons van
gevoelen dat er geen aanleiding bestaat speciaal voor geneeskundigen der
gelijke periodieke aftreding te behoudenoverigens laten wij gaarne de
beslissing omtrent dit punt aan den Raad over.
De heer Donner. M. d. V. Mag ik verzoeken de beide gedeelten der
voordracht afzonderlijk in stemming te brengen, zoodat er eerst beslist
wordt over het al of niet vragen van advies aan kerkgenootschappen en
vervolgens over de opheffing der periodieke verkiezing.
De Voorzitter. Daartegen bestaat bij mij geen bezwaar. Verlangt nog
een der leden het woord? Zoo niet, dan sluit ik de beraadslaging en zal,
volgens het verzoek van den heer Donner, het eerst in stemming brengen
of het vragen van advies aan armbesturen zal worden afgeschaft.
Tot de afschaffing wordt besloten met 16 stemmen tegen 1, die van
den heer Du Rieu.
De Voorzitter. Thans zal ik in stemming brengen het voorstel om de
benoeming voor onbepaalden tijd te doen geschieden.
Het voorstel wordt verworpen met 9 tegen 8 stemmen. Tegen stemden
de heeren Knappert, Donner, Du Rieu, Verster, Le Poole, Dercksen, Land,
Van Dissel en Bredius.
XI. Voordracht tot wijziging van de vergunning in zake den aanleg en
de exploitatie van den stoomtram KatwijkLeiden.
(Zie Ing. St. n. 127).
De heer Van Dissel. M. d. V. Ik wenschte gaarne eenige inlichtingen
aan U te vragen omtrent het bedrag, dat als waarborgkapitaal voor het
onderhoud van den weg wordt voorgesteld. Dat bedrag is n. 1. in de
voordracht bepaald op 300, en dienaangaande wordt gezegd, dat het
zoo gering is, omdat slechts een klein gedeelte van den weg behoeft
onderhouden te worden. Maar de vergunning luidt van Katwijk tot op
de Beestenmarkt. Op het oogenblik strekt zich wel is waar de baan
slechts uit tot aan het station, maar gesteld, dat van de vergunning in
haar geheel wordt gebruik gemaakt, zou dan een kapitaal van f 300,
rentende 12 a 13 per jaar kunnen gelden als een voldoenden waar
borg ook voor dat gedeelte van den weg
De Voorzitter. Mag ik den heer Van Dissel doen opmerken dat de
concessie indertijd is verleend tot aan de Beestenmarkt, met het oog op
het voornemen dat toen bestond om daar een goederenstation op te rich
ten, maar dat, nu er een goederen-bureau op den Stationsweg is gebouwd
van zelf vervallen is. Bovendien is hier geen quaestie van rente, maar
van een kapitaal dat als waarborg gegeven wordt. Wanneer er dus her
stelling moest geschieden en de Maatschappij bleef in gebreke aan de ge
meente de verschuldigde vergoeding te geven, dan zou het kapitaal zelf
daarvoor aangesproken worden.
Het geval heeft zich nog nooit voorgedaan en zal zich ook waarschijn
lijk niet voordoen. Ik merk nog op dat, wanneer de Maatschappij hare
wagens wilde laten doorrijden tot de Beestenmarkt, zij geen nieuwe rails
zoude mogen leggen zonder vergunning van het Gemeentebestuur. Wan
neer mocht blijken dat dan de f 300 niet voldoende waren, zou er de
voorwaarde aan verbonden kunnen worden om dat kapitaal te vergroo-
ten. Trouwens, bij de concessie tot het rijden naar de Beestenmarkt is
steeds bedoeld dat voor de stoomtram en de paardentram dezelfde rails
zouden gebruikt worden, zoodat wij in het kapitaal van de Leidsche tramway-
maatschappij reeds een waarborg hebben voor het onderhoud van dat ge
deelte van den weg. De weg welks onderhoud gewaarborgd moet worden
strekt zich uit van schuins tegenover Zouierzorg tot daar waar de stoom
tram de H. IJ. S. passeert. "Voor dat eind weegs is een som van f 300
zeer voldoende.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
XII. Verzoek van J. J. Groen, om een stoep te leggen in de Pieters-
kerkkoorsteeg.
Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan.
XIII. Verzoek van besturen en afdeelingen der Maatschappij van Land
bouw, over eene beplanting van de Beestenmarkt.
(Zie Ing. St. n°. 133).
De heer Quant. M. d. V., ik kan mij raoeielijk met dit voorstel ver
eenigen. De gronden toch, waarop het voorstel van Burg. en Weth. en
van de Commissie van Fabricage berust, zijn ontleend aan het oordeel
van den gemeente-veearts en dit nu komt mij niet overtuigend genoeg
voor om zonder nader onderzoek het adres te wijzen van de hand. Adres
santen, in dit geval de bestuurders van verschillende afdeelingen van de
Holl. Maatschappij van Landbouw, die toch ook wel als deskundigen mogen
genoemd worden, en die daarenboven vertegenwoordigen een groot deel
van de Landbouwers, die hier ter markt komen, vragen beplanting en
geven daarvoor hunne redenen op. Aan den anderen kant is de gemeente
veearts, die de beplanting „niet raadzaam" acht. Tusschen iets „niet raad
zaam vinden" en „op gemotiveerde gronden iets geheel ontraden" ligt
echter een zeer groot verschil en ik zou daarom wel wenschen, dat een
nader onderzoek werd ingesteld. De bloei van onze zoo belangrijke vee
markt, zoo nauw verwant aan de belangen onzer gemeente, vordert m. i.
dat hier met de meeste omzichtigheid gehandeld worde. Ik neem dus de
vrijheid als motie van orde voor te stellen, heden dat punt niet te beslis-