58
verloopen, en later genoodzaakt te zijn, wanneer beslist mocht worden dat
daar de nieuwe school toch zoude worden gebouwd, aan den Raad te
moeten mededeelen dat die perceelen niet meer waren te krijgen. Over
het bouwen zelf kunnen wij nog geene bepaalde voordracht aan den Raad
doen. Alleen kunnen wij aanraden die perceelen te koopen, omdat wij de
overtuiging hebben dat zij altijd noodig zullen zijn voor het verbouwen
der school van den heer Van Wijk, die, zooals zij nu is, zeker op den duur
niet aan redelijke eischen voor een schoolgebouw zal kunnen voldoen. Wij
zouden de' perceelen dan misschien niet meer kunnen krijgenen zoo al,
dan toch zeker niet meer voor de som, waarvoor zij nu beschikbaar zijn.
De heer Cock. Mag ik op hetgeen thans door den Voorzitter wordt in
het midden gebracht antwoorden: dat toch zeer zeker de bedoeling van
de motie van orde van den heer De Goeje is geweest den Raad in staat
te stellen van het advies der Schoolcommissie kennis te nemen. Of het
Dagel- Best., naar aanleiding van dit positief gevraagde advies, nog boven
dien een eigen advies had kunnen, mogen of willen uitbrengen, laat ik
in het midden en kon, dunkt mij, geheel aan zijn prudentie overgelaten
worden. Gevraagd was het advies der Schoolcommissie, niet dat van het
Dagel. Best., zoodat dit eerste in alle geval ter onzer kennis had moeten
gebracht worden. De zaak waar het hier op aankomt is deze: reeds in
de vergadering van 22 Juni 11. was het voorstel aanhangig om eenige
huizen voor schoolbouw aan te koopen, dus hetzelfde voorstel, dat nu aan
de orde is; toen zeide de Raad: alvorens te stemmen wensch ik het advies
van de Schoolcommissie te vernemen. Aldus was het uitdrukkelijk verlan
gen van den Raad toen hij de motie van orde van den heer De Goeje
met 17 tegen 6 stemmen aannam. Aan den wil van den Raad is dus niet
voldaanhet doet mij leed dit te moeten constateeren.
De heer Deroksen. Zou het onbescheiden zijn te vragen, M. d. V., wan
neer het rapport van de Schoolcommissie is ingekomen
De VooRziTTER. Het stuk is gedateerd 27 Juni. jl.
De heer Deroksen. Zou ik dan mogen vragen waarom het achterwege
is gebleven?
De Voorzitter. De reden waarom het bedoelde stnk niet is gepubli
ceerd, is dat wij steeds aan het onderhandelen zijn geweest over de plaats
voor de school en het verlengen van den termijn. Eerst gisteren morgen
ontving ik définitief bericht van een der eigenaars, dat hij weigerde den
termijn te verlengen. Wij konden toch den Raad bezwaarlijk bijeenroepen
om hem mede te deelen dat wij niets te zeggen hadden. Wij konden
eerst heden aan den Raad mededeelen dat één eigenaar althans den ter
mijn niet wenscht te verlengen. In de zitting van 22 Juni heb ik er reeds
op gewezen dat de fatale termijn zeer kort op handen was, en dat, wan
neer de beslissing over het voorstel van Burg. en Weth. vastgeknoopt
werd aan een nader advies der Schoolcommissie, niet zou kunnen uitblij
ven wat wij thans zien gebeuren, n. 1. dat de Raad toch eene beslissing zou
moeten nemen over den aankoop der perceelen, vóór dat de quaestie van
den bouw der beide scholen geheel in staat van wijzen was gebracht.
De heer Deroksen. Toen ik in de vergadering van den 22eten Juni
voor het voorstel van den heer De Goeje stemde, was het in de verste
verte mijne meening niet, dat het door hem gewenschte uitstel 2 of meer
weken zou behoeven te bedragen. Ik dacht dat weinige dagen genoeg zouden
zijn om van de Schoolcommissie een antwoord uit te lokken. De vraag
haar voorgelegd, was immers of de lokalen, die door aankoop en opbouw
verkregen konden worden, voor eene school, als de verlangde, geschikt
waren. Bedrieg ik mij nu niet, dan heeft de Schoolcommissie haar man
daat of liever haar onderzoek veel ruimer opgevat. Zij heeft zich niet be
paald tot antwoorden op de vraag of de plannen van Burg. en Weth.
hare goedkeuring konden wegdragenmaar in het algemeen hare eigene
plannen ontwikkeld. Ik zal niet onheusch genoeg zijn haar een Talley
rand'sch „Surtout point de zèle" toe te roepen, maar aan de andere
zijde zou ik, nu die ijver leidt tot een toestand, die vandaag geboren is,
Burg. en Weth. wenschen te verzoeken om uit dat rapport datgene te
nemen, wat betrekking heeft op de vraag, die eigenlijk aan de Commissie
gesteld is, en dat men niet verder onderhandelde over zaken, niet aan de
orde gesteld, of plannen make, die, hoe nuttig en noodig misschien, zeer
zeker niet in de bedoeling hebben gelegen van den Raad, toen het uitstel
werd gevraagd en verkregen. Eene zaak moet worden uitgemaakt en kan
alleen bij ons heden behandeld worden't is de vraag of men de percee
len zal aankoopen, met de bedoeling om een school te bouwen, niet of
men elders bouwen zal, om dus de tegenwoordige school leeg te laten
staan, voor het geval dat men te eeniger tijd wel weder eens een school
mocht noodig hebben. De plannen om het Pieterskerkplein te bebouwen
stuiten bij mij af op dezelfde soort van argumenten, welke ik de eer had
reeds te berde te brengen bij de behandeling van de bebouwing van het
Caecilia-Gasthuis. Ik begrijp niet, waarom men niet het goede voorbeeld
volgt van andere kleine en groote plaatsen ook in Nederland, waar men
zulke pleinen tot tuin inricht, wanneer maar even groen of bloemen daar
kunnen leven, liever dan die te vernietigen door daarop gebouwen te
plaatsen tot groot nadeel van de bewoners der buurt, die zonder eenige
schadeloosstelling van een gedeelte licht en lucht beroofd worden. Ik heb,
toen ik nog op den Apothekersdijk woonde, te lang ergernis gevoeld over
eene wijze van handelen, die ruime en vriendelijke deelen der stad in
nquwe straten herschept, om niet met alle kracht op te komen tegen een
nieuw proefje van dergelijken wansmaak en zal dus ook om die reden voor
mij niet gaarne met het plan der Schoolcommissie medegaan.
De heer De Goeje. Mag ik, M. d. V., even den laatsten spreker be
antwoorden, die zich verwondert dat de Schoolcommissie het verzoek om
advies in zoo ruimen geest heeft opgevat. Dit kon echter niet anders, daar
de vraag niet volstrekt kon genomen worden; de geachte spreker meent
misschien dat het terrein, dat door aankoop en afbraak zal verkregen
worden, ten eenenmale ongeschikt is voor eene school. Dat is echter niet
zoo 1 De vraag is kunnen wij daar een school bouwen, zooals w ij datwen-
schen, en daarop zal het antwoord ontkennend moeten luiden. Die school
zal niet voldoen aan de eischen die men er gaarne voor zou stellen. De
school zal niet de begeerde ruimte hebben, zij zal geen speelplaats rijk
zijn. Nu heeft de Commissie, omdat het hier een betrekkelijke vraag gold,
zich dadelijk een andere vraag moeten stellen en wel deze: zoo wij het
plan verwerpen, kunnen wij van onze zijde er dan iets anders voor in de
plaats geven. Zij heeft zich de zaak aldus voorgesteld. Door het afbreken
der gebouwen maken wij een plein bij de Pieterskerk. Wij hebben dus
aan beide zijden pleinen; de vraag is nu welk van de pleinen het ver-
kieslijkst is. Wat de opmerking betreft dat op het door de Commissie aan
gewezen terrein zal geheid moeten worden, dit kon door deze niet in reke
ning gebracht worden bij hare beoordeeling, daar het haar onbekend was.
Wanneer men echter zich de terreinen naast elkander denkt, het ééne,
waar een flink gebouw gezet kan worden, dat aan alle eischen voldoet,
het andere, dat slechts een hoek is ten zuiden van de kerk zelf gelegen,
dat zich door niets aanbeveelt, dan kan de keuze niet twijfelachtig zijn.
De opmerking dat het gebouw op het Pieterskerkplein van alle kanten
door hooge gebouwen omringd zou zijn, is slechts gedeeltelijk juist en
geldt wat dat betreft van beide gebouwen evenzeer. Overigens zal het ge
bouw door de Commissie voorgesteld aan de zuidzijde geheel vrij liggen
terwijl het zuiderlicht van het gebouw aan den anderen kant geheel on
derschept zal zijn door de Pieterskerk, zoodat dus het eerste uit het oog
punt van lucht en licht veel boven het andere voorheeft.
Ik zal hier niet het bebouwen van pleinen sterk aanbevelenhet is hier
eenvoudig een vraag van noodzakelijkheidals het gemakkelijk was ge
weest een ander terrein aan te wijzen, zou men zeker niet aan dit plein
gedacht hebben. Dat echter door de bebouwing van het terrein een groot
gemis van lucht zou berokkend worden, ontken ik ten sterkste. Het plein
wordt vooreerst zeer weinig begaan en is daarbij, behalve door het ge
vangenisgebouw en de Pieterskerk, bijna geheel door tuinmuren ingesloten.
Er zijn slechts eenige woningen aan de zuidzijde die er uitzicht op heb
ben, maar dit gaat niet geheel verloren, daar men niet het geheele plein
noodig heeft. Ik geloof hiermede het punt genoegzaam toegelicht te hebben.
De heer Cock (met verlof van de vergadering voor de 3e maal het
woord voerende). M. d. V.Al mocht ik zooeven mijn leedwezen er over
betuigd hebben, dat een stuk, dat mijns inziens bepaald door den Raad
is gevraagd en verlangd en dat nu blijkt werkelijk te bestaan, niet ter
zijner kennis is gesteld, zal mij dit toch niet verhinderen mijne stem aan
de voordracht van Burg. en Weth. te geven. Ik hoor immers uit uwen
mffnd en ik neem akte daarvan dat wanneer de bedoelde percee
len aangekocht en daar bij de localiteit van de tegenwoordige school van
den heer Van Wijk zal gevoegd zijn, daar ter plaatste ruimte genoeg zal
aanwezig zijn voor een school, zoo niet van de 2de, althans van de 3do
klasse, voor 380 leerlingen ongeveer. Wanneer ik U juist heb verstaan,
meen ik mijne stem aan de voordracht niet te mogen onthouden. Er be
staat toch een groote schaarste aan geschikt terrein voor het bouwen
van scholen en hier te Leiden zullen er nog verscheidene opgericht moe
ten worden. Ik laat daarbij geheel buiten quaestie de vraag, die thans
niet aan de orde is, waar de school van den heer Van Wijk, zoo die ver
plaatst mocht worden, zal moeten komen en let uitsluitend op de hoofd
zaak, het verkrijgen namelijk van terrein voor het bouwen van eene school,
welke dan ook.
De heer De Goeje. Het zij mij vergund nog iets te voegen bij hetgeen
ik straks gezegd heb. Ik heb namelijk vergeten Uwe opmerking M. d. V.
over het getal der leerlingen te beantwoorden. Terwijl ik namelijk be
weerd had dat de school, weinig meer dan 300 leerlingen zal kunnen
bergen, wordt door U gezegd dat er wel degelijk 380 kunnen geplaatst
worden. Dat zou dus bijna het maximum-cijfer zijn dat de wet toestaat.
Mijne meening steunt daarop dat de laagste klassen de talrijkste zijn, en
dat het cijfer telkens afneemt, zoodat de hoogste klassen het minst bezet
zijn. De klassenverdeeling maakt het onmogelijk al de beschikbare plaatsen
te bezetten. Zijn er voor een der lagere klassen eenige plaatsen te weinig
in een lokaal, men zal een parallelklasse moeten maken, die een tweede
lokaal slechts gedeeltelijk vult. In de hoogste klassen zal steeds een aan
tal plaatsen onbezet zijn. Wanneer men werkelijk eene school voor 400
kinderen wil inrichten, dan moeten er minstens 450 plaatsen zijn; de
ondervinding heeft dit genoeg bewezen.
De Voorzitter. Ik zal nog even terugkomen op de opmerking van den
heer Cock. Het verslag van de zitting van Donderdag 22 Juni ligt nu
voor mij en daarin is door den heer De Goeje als motie van orde voor
gesteld „om de voordracht niet in behandeling te nemen, alvorens advies
van de Schoolcommissie zal zijn uitgebracht." Dit is de inhoud van de
motie, die door de meerderheid van den Raad 17 tegen 6 stemmen
is aangenomen. De bedoeling was dus dat de voordracht tot aankoop van
de huizen zou worden aangehouden, totdat uit het nader advies van de School
commissie en de daarop gegronde voordracht van het Dagel. Best., voor
den Raad genoegzame gegevens zouden zijn voortgekomen om eene defi
nitieve beslissing te kunnen nemen.
De behandeling der voordracht van 22 Juni is dus niet uitgesteld met
het doel om alleen een advies van de Schoolcommissie te hebben, maar
om de zaak in haar geheel, den aankoop der huizen en het bouwen der
twee scholen, in eens te kunnen behandelen. Dat dit nu niet kan gebeu
ren is niet onze schuld; de tijd van 22 Juni tot heden was te kort om
de geheele zaak te kunnen voorbereiden; ik geloof dan ook niet dat wij
aan den Raad iets onthouden hebben dat hem in staat zou stellen met meer
kennis van zaken te oordeelen, of te zijn afgeweken van de bedoeling van
zijn besluit op 22 Juni genomen.
Wat nu betreft, hetgeen zooeven door den heer De Goeje is gezegd,
dat eene school voor 400 kinderen ongeveer 450 plaatsen moet hebben,
ik kan dit niet toegevendan zoude het aantal lokalen belangrijk vermeer
derd moeten worden en men zou niet meer met scholen met 12 lokalen
kunnen volstaan. Tegenwoordig moge het nog juist zijn, dat de hoogere
klassen slecht bevolkt zijn; maar langzamerhand, vooral wanneer de wet
op den kinderarbeid op meer afdoende wijze het schoolgaan bevordert, zal het
getal leerlingen ook in de hoogere klassen toenemen. De reden waarom
wij vandaag een beslissing vragen heb ik reeds medegedeeld; zij is dat
Burg. en Weth. de verantwoordelijkheid niet op zich wilden laden den