52 wilde: immers wanneer wij al die werken hebben kunnen uitvoeren zon der onze belastingen te verhoogen dan kan niet gezegd worden, dat onze belastingdruk zwaarder is geworden dan vroeger. Integendeel, het getal belastingschuldigen is toegenomen en wordt er dus gemiddeld minder be taald dan vroeger. Men heeft nog aangevoerd dat de leening die reeds eenmaal uitgeschre ven is en de leening die nog volgen moet een groot bezwaar voor de gemeente zullen zijn. Daarbij heeft men echter een voornaam punt over het hoofd gezien, n.l. dat van de laatste leening, die van 250,000, welke niet volteekend is, verreweg het grootste gedeelte f 225,000) be stemd is voor de uitbreiding van de Gasfabriek, die 5 °/0 rente betaalt; terwijl wij slechts 4 °/0 zullen betalen. Daarenboven lost de Gasfabriek die schuld in den tijd van 20 jaar af, terwijl wij volgens het Raadsbe sluit, dat door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd, 83 a 84 jaren tijd zullen hebben, om die leening af te lossen aan diegenen, die ons hun geld zullen hebben toevertrouwd. Wanneer men geld, tegen 4 geleend, uitleent tegen 5 °/0, dan geloof ik toch, dat dit eene operatie is, die niet bezwarend is te noemen voor de belastingschuldigen en de adressanten, die het request in zake het bebouwen van de Ruïne hebben geteekend, schijnen daar hoegenaamd geene rekening mede gehouden te hebben. De heer Bredius heeft de plaatsing van de gebouwen op de Ruïne ongeraden, ongepast en onwelvoeglijk genoemd. Met een enkel woord is daarop reeds door den heer Van Dissel geantwoord en ik zal er daarom niet over uitwijden in hoeverre de omgang van jongelieden met jonge meisjes wenschelijk is of niet. Dat is eene quaestie die in verschillende deelen van de wereld tamelijk uiteenloopend beantwoord wordt. Een Franschman zal, wanneer hij ziet hoe in ons land jongelieden van ver schillende sekse met elkander omgaan, dit waarschijnlijk afkeuren; een Engelschman daarentegen zal zeggen dat wij tamelijk preutsch zijn, terwijl eindelijk een Amerikaan geen woorden zal weten te vinden om zijne ver bazing uit te drukken over onze vrees om de jongelieden met elkander in aanraking te brengen. Ik zal er dus niet heel veel van zeggen. Het geldt hier eene quaestie van opvatting, die ik in den heer Bredius respecteer, zooals ik hoop dat hij ook de mijne zal respecteeren. Toch wil ik op eene bijzonderheid wijzen, die den geachten spreker en ook de adressanten schijnt ontgaan te zijn en naar ik vrees hen die er evenzoo over denken als de heer Bredius de haren te berge zal doen rijzen. Op de kweek school voor onderwijzers en onderwijzeressen namelijk ontvangen jonge lieden van beiderlei sekse op dezelfde uren en dat nog wel grooten- deels avonduren in dezelfde klasse hunne lessen en zitten samen op dezelfde bankenIk haal dit niet aan bij wijze van aardigheid, maar om duidelijk te doen uitkomenvooreerst hoe somwijlen zonder nadenken argumenten worden aangevoerd die, als men ze van nabij beziet, blijken geene argumenten te zijn, en vervolgens, en wel voornamelijk hoe weinig gevaar er bestaat wanneer men de jongelieden toont dat hun een gepast vertrouwen wordt geschonken. Ook op dat gebied is het veeleer het wan trouwen dat tot verkeerde gevolgen zal leiden. De vraag of het woonhuis van den heer Van Dijk ook door verbouwing geschikt zou zijn te maken voor de H. B. v. M., is eveneens reeds door verschillende sprekers behandeld. Er is zelfs reeds veel meer over gespro ken dan de quaestie wel waard is, want M. H. 1 het is bepaald een physieke onmogelijkheid de drie inrichtingen door het verbouwen der lokalen te vereenigen. Ik heb hier voor mij een teekening die wanneer de heeren lust hebben ze in te zien ter hunner dispositie is n. 1. een plan der inrichting wanneer de verbouwing heeft plaats gehad. Uit het advies van den heer Van Dijk kan men zien welke lokalen en hoevele er noodig zijn. De geheele inrichting zou na de verbouwing hebbeneen lokaal voor na- tuur- en scheikunde met kabinet, een voor plant- en dierkunde eveneens met kabinet, een voor aardrijkskunde, een voor teekenen en een Gymna stiekzaal. Deze lokalen zouden zoowel voor de Kweekschool als voor de H. B. moeten dienen en gemakshalve laat ik die dus, bij de volgende be rekening buiten beschouwing. Verder heeft men 3 dubbele en 16 enkele lokalen, die voor het onderwijs zouden kunnen gebruikt worden. Nu zijn voor de verschillende inrichtingen de volgende lokalen noodig: Voor de tusschenschool van den heer Van Dijk 3 dubbele en 8 enkele lokalen, voor de Kweekschool alleen 4 enkele lokalen en voor de Burgerschool 8 enkele lokalendat is dus in het geheel 3 dubbele en 20 enkele lokalen, die wij bepaald moeten hebbenen daar er maar 3 dubbele en 16 enkele zouden kunnen gemaakt worden, hebben wij om te beginnen al dadelijk 4 loka len te kort. Ik geloof dat daarmede alles is gezegd. En wat nu de kosten der verbouwing betreft, deze zou dan f 40.000 bedragen. Men heeft die som groot genoemd, maar zij zal nog vrij aan zienlijk verhoogd moeten worden, want sedert de begrooting is gemaakt, 'is het Kon. Besl. verschenen waarbij is bepaald dat alle lokalen, die voor het Middelbaar Onderwijs worden gebouwd of in gebruik genomen, eene hoogte moeten hebben van minstens 4,5 meter. Die hoogte hebben die lokalen geen van allen en ik zal dus niet behoeven te zeggen dat de ge raamde kosten van verbouwing nog aanzienlijk zouden stijgen, om ze op die hoogte te brengen. Wanneer men daarbij voegt de kosten van meubileering en de ruime indemniteit, waarop de heer Van Dijk aanspraak zou kunnen maken en het kapitaal, vertegenwoordigd door de huishuur die hem in billijkheid zou moeten worden toegekend voor eene woning die maar eenigszins nadert aan die welke hij nu heeft; wanneer men dan nog voor eene woning voor den concierge moet zorgen, dan komt men tot een totaal, dat het kapi taal, vereischt om eene nieuwe H. B. v. M. op de Ruïne te plaatsen, verre overschrijdt. Het nadeel verbonden aan de vereeniging van drie inrichtingen onder twee hoofden werd reeds genoemd. Er is echter een ander bezwaar, waarop nog niet gewezen werd, althans niet bij deze discussie, en dat toch zeer gewichtig is, dit namelijkhet is in het belang van het onderwijs wen schelijk, ja ik durf zeggen bijna onvermijdelijk noodig, dat de leeraar die aan het hoofd staat van Tusschenschool en Kweekschool beide, in de on middellijke nabijheid daarvan woont, zooals dit nu met den heer Van Dijk het geval is. Ik geloof zelfs dat het op den duur niet mogelijk zou zijn de betrekking naar behooren te vervullen, wanneer men den heer Van Dijk verplichtte op eenigen afstand dier scholen te wonen. Ik heb dit punt niet onbesproken willen laten, omdat, tot mijne ver wondering moet ik zeggen, ons geacht vroeger medelid de heer Van der Lith, deze quaestie op zeer lichtvaardige wijze in een ingezonden stuk in een dagblad heeft behandeld. Uit de stukken, die door het votum in de vorige vergadering uitgebracht, nu gedrukt zijn, heeft de Raad en ook het publiek kunnen zien, dat wij niet op eigen wijsheid alleen hebben vertrouwd. Wij hebben overal zooveel mogelijk licht gezochten wanneer men de data dier stukken nagaat zal men zien dat wij naar aanleiding van dat ingezonden stuk van den heer Van der Lith, aan alle bij de zaak betrok ken autoriteiten advies hebben gevraagd niet voor ons zeiven want ik zal wel niet behoeven te zeggen dat wij ons behoorlijk van de onmo gelijkheid der uitvoering van dat denkbeeld hadden overtuigd maar om zoo spoedig en zoo goed mogelijk de noodige gegevens te verzamelen om die onder de oogen van den Raad te kunnen brengen, die zeker, nu eenmaal dat denkbeeld was geopperd door iemand van gezag als de heer Van der Lith, daaromtrent zeker ingelicht zou wenschen te worden. Wat het denkbeeld waard is hebben anderen en ook ik aangetoond. En wan neer nu iemand als de heer Van der Lith aan het Dagel. Best. de les leest, dan geloof ik dat wij niet te veel eischen, wanneer wij verzoeken dat hij zich althans de moeite geve, zich vooraf op de hoogte te stellen van de zaakdat men niet beginne met zaken als vaststaande te stellen, die den toets van een onderzoek niet kunnen doorstaan en vooral dat men niet spreke van „een beetje goeden wil," alsof het ons daaraan ontbrak; dat men zich niet vergenoege met „dezen" en „gene", die blijkbaar geen van beiden iets van de zaak afwisten, eene zoo gewichtige zaak te bespreken, maar dat men zijne inlichtingen zoeke bij mannen die der zake kundig en dus werkelijk in staat zijn juiste inlichtingen te geven. De 800 en zooveel personen, die het adres hebben onderteekend verwijzen in de voornaamste plaats naar „het hooggewaardeerd" advies van den heer Van der Lith. Werkelijk ik geloof dat dit advies die „hooge waar deering" niet verdienten wanneer de adressanten er zijn er onder die daartoe voorzeker de gelegenheid hebben gehad zich de moeite hadden willen getroosten hier bij ons informatiën te komen nemen, ik ben er van overtuigd dat zij hun naam niet zouden geplaatst hebben onder een dergelijk adres, dat van het begin tot het einde onjuist is. Het laatste is reeds genoegzaam door andere sprekers aangetoond, ik zal er dus niet meer van behoeven te zeggen. De heer Buys heeft het plan, dat door Burg. en Weth. aan den Raad is voorgelegd, in eenige bijzonderheden besproken en heeft voor zichzel- ven niet de overtuiging, of, ik mag misschien eene sterker uitdrukking bezigen dan ik meende te doen, hij schijnt overtuigd te zijn dat het op te weelderigen voet is ingericht. Die ongelukkige twee teekenzalen schij nen bijzonder veel kwaad bloed gezet te hebben, en vooral te hebben medegewerkt om die overtuiging veld te doen winnen. Uit de gepubli ceerde stukken blijkt toch voldoende hoe wij aan die twee teekenzalen, die er te zamen eigenlijk slechts eene zijn, zijn gekomen. In het eerste plan waren twee teekenzalen opgenomen, zooals door de vorige Commissie van Toezicht was aangegeven; de tegenwoordige Commissie van Toezicht achtte echter de tweede teekenzaal overbodig en gaf er de voorkeur aan dat de groote in twee afdeelingen gesplitst werd: een groote en een kleine, waarvan de kleine bestemd was voor perspectiefteekenen en lessen in de theorie van het teekenen. Aan dat verzoek is bij het opmaken van het nieuwe plan voldaan en ziedaar de reden van bestaan van de twee teekenzalen, die zooals ik reeds zeide er eigenlijk maar ééne zijn behoor lijk verklaard, naar ik vertrouw ook voor anderen. Wanneer de heer Buys nu ondanks al hetgene daartegen reeds is aangevoerd, toch meent dat er met een zekere weelde is te werk gegaan, kan ik daar natuurlijk niets aan doen; maar eene opmerking moet ik mij dienaangaande veroorloven. Ik zal n.l. den Raad wel niet behoeven te zeggen dat noch de Burgemees ter noch de Wethouders de plannen ontwerpen. Nu drie jaren geleden, toen de Raad tot de stichting van een II. B. v. M. besloten had, lieten wij dit plan opmaken, door onzen deskundige natuurlijk en in overleg met de Commissie van Toezicht, destijds, zooals bekend is, eene andere dan die wij nu hebben. Vóórdat wij er aan dachten uitvoering te geven aan de plannen, hebben wij die opnieuw onderworpen aan het oordeel van de tegenwoordige Commissie van Toezicht, die de zaak op nieuw in overleg met de Directrice en den Directeur der beide H. B., behan delde daarna zijn de plannen opgezonden aan den Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs om ook zijn oordeel daarover te hooren. En wan neer nu de autoriteiten op dat gebied zeggen: dat zijn de eischen voor de school en daaraan moet voldaan worden, dan acht ik mij niet ge rechtigd daaraan iets af te doen. Daarom zullen ook de leden van den Raad niet voorzichtig doen in deze plannen wijzigingen te brengen en zullen zij zelfs een geheel onnoodig en nadeelig oponthoud veroorzaken wanneer zij het Dagelijksch Bestuur uitnoodigen nieuwe en goedkoopere plannen te doen opmaken. De Commissie van Toezicht, de Directrice, de Directeur en de Inspecteur hebben verklaard dat dit het beste plan was en daaraan moeten wij ons houden. Mocht de Raad dus onverhoopt aan den wensch van den heer Buys gevolg geven, dan kan hij vooraf verze kerd zijn dat wij met dezelfde plannen hier terug zouden komen. De zaak is inderdaad van alle zijden bekeken en dientengevolge hebben de eerste plannen, welke wellicht niet bij al de leden van den Raad be kend zijn, belangrijke bezuinigingen ondergaan, iets, dat ons natuurlijk niet anders dan aangenaam kan zijnmaar wanneer we nu nog iets zou den willen bezuinigen, dan zou dit moeten zijn op de hechtheid van den bouw of op de kwaliteit der materialen en daartoe Mijne Heeren, zal ik niet medewerken. Dat wordt eene quaestie van eerlijkheid en goede trouw want wij moeten niet vergeten dat wij slechts een gedeelte van de bouwkosten zullen betalen, indien de leening gesloten wordt op de voor waarden, die wij vastgesteld hebben. Lang nadat wij er niet meer zijn, zullen anderen voor rente en aflossing het noodige moeten bijdragen en daarom moet de school die wij nu gaan stichten, zoo hecht gebouwd worden, dat ook het verre nageslacht dat er aan medebetaalt, er ook nog het genot van hebbe. Omtrent de plaats is het noodige gezegd. Dus nog slechts een enkel woord daarover. De heer Van Dissel heeft ons medegedeeld dat wanneer er nog 5 of 6 dergelijke gebouwen op de Ruïne geplaatst werden als

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1882 | | pagina 7