49
de Raad verplicht aan dat besluit gevolg te geven en daartoe behoort
dat het Middelbaar Onderwijs aan meisjes gegeven worde in behoorlijke
ruime lokalen, maar zonder weelde ingericht. Het is nu de vraag op welke
meest voordeelige wijze men den toestand kan scheppen. Men kan de school
van den heer Van Dijk verbouwen mijn geachte buurman ter linker
zijde heeft deze zaak reeds besproken doch wat zal dit kosten? Eerst
f 40.000 en dan nog eenige items van f 10.000 of meer, en wat zouden
wij dan krijgen? Een school met slechte lokalen, waar geen lucht of zon
kan indringen, een school, waarvan men zeker weet dat zij spoedig niet
meer aan de behoefte zal voldoen en nieuwe uitgaven eischt. Een school
eindelijk, die door het bestaan van andere inrichtingen in dezelfde locali-
teiten, zelve in een eng kleed gesloten waarin zij zich hoegenaamd niet
kan uitzetten, ook de ontwikkeling der beide andere inrichtingen van on
derwijs onmogelijk maakt, dus voor veel geld een slechte school, waar
voor zeer spoedig een nieuwe zal moeten gebouwd worden. Daarvan mag
geen sprake zijn. Het zou in mijn oog niet alleen een roekelooze maar
zelfs een opzettelijke verkwisting der gemeente-financiën zijn, wanneer men
mocht besluiten het gebouw dat thans reeds eenigen tijd daarvoor in ge
bruik is, tot H. B. v. M. in te richten. Nu rijst dan de vraag: waar dat
nieuwe gebouw te stichten en dat wel liefst zoo goedkoop mogelijk. Mij
dunkt dat er uit het oogpunt van zuinigheid, wel geen beter plaats te
vinden is, dan eene die niets kost. Adressanten, die zich in grooten getale
tot den Gemeenteraad wenden en wier adres meer uitmuntte door kracht
en tal van namen dan door kracht en tal van argumenten, dringen bij
ons aan op een goedkoope school. Welnu, wij kunnen toch werkelijk niet
beter in hun geest handelen, dan daarvoor grond te gebruiken dien men
maar voor het nemen heeft. Wat anders de grond hier kost, weten wij
uit het voorstel in de vorige vergadering gedaan. Voor een oppervlakte
van nog geen 200 M. werd gevraagd ruim f 10.000 of bijna f 60
per M. Nu zou men voor het stichten van twee gebouwen, te zamen
met de speelplaats ongeveer 3000 M. groot, naar terrein willen uit
zien, om dat te koopen voor een hoogen prijs, terwijl men tegelijkertijd
op zuinigheid aandringt. Die twee wenschen zijn onderling zoozeer met
elkander in strijd dat het onmogelijk zou zijn daaraan te voldoen. Het
zijn twee zaken die elkander volkomen opheffen.
Het gebouw voor de H. B. v. M., zooals het thans ontworpen is, is
ruim en voorziet niet alleen in de behoeften van het oogenblik, maar
ook in de behoeften die men te verwachten heeft, met name de parallel
klassen. Men geeft dus noodzakelijk iets meer dan het strikt noodige.
Zoo mag er een enkel lokaal zijn, dat niet gebruikt wordt, zooals een
der twee teekenzalen, een argument tegen het gebouw dat door de
gansche stad geklonken heeft, maar men wete wel dat, wanneer men
van een dergelijk gebouw één lokaal af wil nemen, men vier lokalen
moet missen, zooals ook het geval zou zijn, wanneer men die veel be
sproken tweede teekenzaal liet vervallen. Mij dunkt dat de onmogelijkheid
van dit laatste het laten vervallen van de vier lokalen een ieder wel
onmiddellijk duidelijk zal zijn. Ik durf dus met allen ernst beweren: het
gebouw geeft voldoende ruimte, maar ook niet meer; er is geen weelde
aan ten koste gelegd en er is slechts dat gegeven wat noodig was, niet
meer maar ook niet minder. En nu het Gymnasium! Uit de historische
mededeeling van den Rector, aan de leden van den Raad rondgegeven,
blijkt a priori dat het gebouw niet meer van dienst kan zijn. Het is,
volgens het opschrift in het jaar 1600 vernieuwd en hersteld. Sinds dien
tijd heeft het eerst in 1864 een belangrijke verandering ondergaan. In
dat jaar is namelijk besloten de ruimte met een derde te ver
minderen. Andere zorg is, voor zoover mij bekend is, aan het gebouw
van het Gymnasium niet besteed. En hoe staat het nu met het getal
der leerlingen toen en nu? Laat ons zien: In de 10 jaren vóór 1864,
dus voor dat drie van de negen lokalen aan het Gymnasium waren ont
trokken, was het aantal leerlingen gemiddeld 43. Het is thans in de
laatste zes jaren geklommen gemiddeld tot 62. Yooral in de laatste jaren
wordt het aantal leerlingen voortdurend grooter en voor den nieuwen
cursus zijn 80 a 90 leerlingen te verwachten. Wij hebben dus eene localiteit
die in 1600 gesticht, in 1864 met één derde verminderd is, en waarvan het
aantal leerlingen met 30 a 40 vermeerderd is. Het spreekt dus nu dunkt
mij van zelf dat de localiteit, bij den tegenwoordigen toestand te klein
is, maar al was ze ook groot genoeg, dan zou ik gaarne tot verwezen
lijking van het plan van een nieuw Gymnasium medewerken, wanneer
eenvoudige en wijze zuinigheid betracht wordt, overtuigd dat dit werke
lijk in het belang van de gemeente zal zijn. De aangrenzende Burger
school heeft meerdere ruimte noodig, en zou die bij verbouwing van het
tegenwoordige Gymnasium niet kunnen verkrijgen. Maar is dan de Ruïne
de goede plaats? Een van onze medeleden vindt het niet alleen ongera
den, maar noemde het zelfs ongepast, onwelvoegelijkM. d. V. Dat het
ongepast en onwelvoegelijk zou zijn dat meisjes en jongens op een afstand
van 200 meters van elkander in afzonderlijke lokalen onderwijs ontvan
gen, acht ik de preutschheid te ver gedreven. Wanneer de afscheiding
zoo ver moet worden doorgevoerd, zouden onze steden niet groot genoeg
zijn en zouden we verplicht zijn te verhuizen naar de wildernissen of
woestijnen. Maar, werpt men eindelijk nog tegen, wat zal er van Leiden
worden, wanneer men de gelegenheid ontneemt op de Ruïne een Acade
miegebouw te plaatsen? Daaromtrent ben ik voor mij volkomen gerust
gesteld, ik heb mij de moeite gegeven een platten grond te maken van
de Ruïne en van de schoolgebouwen, om te zien welke ruimte wel zou
overblijven. Ik heb gevonden dat wanneer men naast de gebouwen, door
Burg. en Weth. voorgesteld, nog 5 of 6 dergelijke inrichtingen zou willen
plaatsen, er dar. nog zooveel ruimte overblijft als de Pieterskerk met de
nevengebouwen, het Pieterskerkhof, het Pieterkerkplein en de aangrenzende
straten te zamen innemen. En wanneer men zich nu voorstelt een Acade-
gebouw als de Pieterskerk, dan, geloof ik, kan men hiermede content
zijn en als men dan als omringende ruimte overhoudt meer dan dezelfde
oppervlakte als door de pleinen en straten rondom die kerk worden in
genomen dan zal zich wel geen gevoel van beklemdheid of benauwdheid
van iemand meester maken. Al worden dus de beide gebouwen op de
Ruïne gezet, dan nog zal er meer dan voldoende ruimte overblijven voor
het Academiegebouw. Ik zal daarom mijn stem vóór het voorstel van
Burg. en Weth. uitbrengen in de vaste overtuiging, dat ik dit doe in
het werkelijk belang van onze gemeente.
De heer Buys. Het doet mij leed dat ons geacht medelid, de heer
Donner, geen gevolg heeft gegeven aan het plan, dat hij in de vorige
vergadering aankondigde, om namelijk eene splitsing van de nu geopende
discussiën voor te stellen. De discussiën toch omvatten meerdere vraag
stukken, elk van groot belang; vraagstukken welke zeker dan het best
beslist worden wanneer men gelegenheid geeft elk op zich zelf te behan
delen. Intusschen de splitsing is niet gevraagd en wij zijn dus wel ver
plicht de verschillende quaestiën, welke hier moeten worden uitgemaakt,
alle gelijktijdig te behandelen. Indien ik nu de vrijheid vraag op mijne
beurt in enkele woorden mijne meening te zeggen over het belangrijk
onderwerp dat ons bezighoudt, den geloof ik dat het geleidelijkst te doen
wanneer ik voor mij zeiven de onderscheiding in acht neem, welke de
heer Donner gemaakt wilde hebben, en die als ik mij wel herinner, hier
op neerkwam om eerst te spreken over de vraag, of er nieuwe scholen
zullen worden opgericht, dan over de plaats waar men die scholen vesti
gen zal en eindelijk over de inrichting, zooals Burg. en Weth. die bij
hunne plannen voordragen. Vooreerst dan de vraag: zullen er scholen
worden opgericht? De heer Donner beantwoordde die vraag ontkennend
en herinnerde ter verklaring van dat antwoord, hoe hij zich vroeger met
kracht tegen de oprichting van eene H. B. v. M. had verzet. Ik kan de
juistheid van het argument, door den geachten spreker aangevoerd, niet
erkennen en dan ook niet met zijne conclusie medegaan. Ik begrijp zeer
goed dat men indertijd tegen de oprichting van die school groot bezwaar
had en de omstandigheid dat men ten haren behoeve nieuwe en kostbare
gebouwen zou moeten stichten, mocht zeker wel als een hoofdbezwaar
gelden, maar de scholen zijn er nu eens en nu gaat het dunkt mij niet
aan om a posteriori nog oppositie te voeren tegen hare oprichting. De
besluiten van den Raad moeten worden uitgevoerd en wij allen zijn ver
plicht tot de uitvoering mede te werken, onverschillig of het besluit al
of niet onze goedkeuring heeft weggedragen. Men kan desverkiezende de
intrekking van het besluit voorstellen, maar doet men dat niet, dan dient
men het ook te eerbiedigen en tot de uitvoering mede te werken. Dan
alleen zou men op de eerste vraag ontkennend mogen antwoorden, wan
neer men aanwees dat de tegenwoordige gebouwen aan alle billijke eischen
voldoen, en nu geloof ik niet dat iets dergelijks door iemand beweerd
wordt. In de tweede plaats de vraag, waar moeten de scholen worden op
gericht? M. d. V., ik heb mij den tijd, die door het uitstellen van deze
discussie aan den Raad gelaten werd, ten nutte gemaakt om op mijne
beurt kennis te nemen van de localiteit op de Oude Vest, mij van vroe
ger wel bekend, maar die ik in langen tijd niet onder de oogen had gehad.
Mijn doel daarmede was te onderzoeken of overeenkomstig het plan door
een vroeger geacht medelid aanbevolen, die localiteit voor eene goede
H. B. v. M. zou kunnen worden ingericht. Vóór alles wensch ik als slot
som van mijn onderzoek dit aan te merken, dat, wanneer Burg. en Weth.
nu de kosten van verbouwing op 40.000 ramen, zij zich aan niet ge
ringe overdrijving schuldig maken, omdat zij dan ook in rekening brengen
allerlei zeer belangrijke kosten, die toch gemaakt zullen moeten worden,
ook al vestigt men de Meisjesschool elders. Men had de rekening anders
moeten inrichten en alleen letten op die kosten, welke onvermijdelijk uit
de vestiging van de H. B. zullen voortvloeien. Ware dit gebéurd dan zou
men zeker tot een geheel ander cijfer gekomen zijn dan Burg. en Weth.
ons mededeelen. En wat nu betreft de geschiktheid van de bedoelde loca
liteit, had men werkelijk de begeerte om zoo zuinig mogelijk te zijn dan
geloof ik wel dat men met de localiteit zou kunnen volstaan. Maar nu
die begeerte ontbreekt en men zich niet dan met grooten tegenzin zou
schikken in het besluit om meerdere scholen in een zelfde gebouw te
vereenigen, verwacht ik van die vereeniging ook zeer weinig heil. Trou
wens de verplichting om althans twee lokalen te gelijk voor verschil
lende scholen in gebruik te nemen is stéllig een groot bezwaar, waar
uit allicht moeilijkheden kunnen voortvloeien, die men beter doet te ver
mijden. Hoe ongaarne ik ook tot die conclusie kom, zoo meen ik toch
dat wij het plan door den heer Van der Lith aanbevolen, moeten prijs geven.
Staat het dus ook voor mij vast dat er nieuwe gebouwen moeten komen,
dan rijst de vraag of wij met Burg. en Weth. moeten meegaan als zij
voorstellen die op de Ruïne te vestigen. Dat aan de vestiging juist op
die plaats groote bezwaren verbonden zijn, geef ik volmondig toeik
meen echter dat wij niet kunnen volstaan met die overtuiging uit te
spreken maar verplicht zijn om wanneer wij de Ruïne afkeuren, eene
andere plaats aan te wijzen, welke naar ons inzien beter voldoet. Zulk
eene plaats heb ik tot nog toe niet hooren noemen, en ik zelf voel mij
ook niet in staat er eene aan te wijzen, en zoo blijft er niets anders
over dan te berusten in het onvermijdelijke. Slechts in één geval zou ik
de keus van de Ruïne onvoorwaardelijk afkeuren, namelijk wanneer ik
geloofde, dat daar in een meer of minder verwijderd verschiet werkelijk
een Academie zal worden gesticht, niet omdat ik bang ben dat er geen
ruimte genoeg zou overblijven voor zulk een stichting, maar omdat Aca
demische collegekamers en een H. B. v. M. allerongeschiktste buren zijn.
Ik moet echter eerlijk bekennen dat het geloof aan zulk een Academie
gebouw bij mij geheel is uitgeroeid. Komt er nog ooit iets van dien aard
tot stand, dan zal het zich wel bepalen tot eene restauratie en uitbreiding
van de gebouwen op het Rapenburg. Om nu nog tot het stichten van
een geheel nieuwe Academie op de Ruïne te kunnen besluiten, zou eene
mate van financiëele welvaart noodig zijn, die ik vrees dat in zeer lan
gen tijd hier te lande niet meer bereikt zal woiden. Mocht er al een
nieuw Rijksgebouw op de Ruïne komen te staan, dan zal dat wel een
Museum zijn, en zulk een Museum kan men zeker zonder eenig bezwaar
naast de Meisjesschool plaatsen. Het liefst zou ik gezien hebben dat wij
met de behandeling van dit voorstel tot het einde van het jaar hadden
kunnen wachten. Wij zouden dan weten of het plan van den tegenwoor
digen Minister om gelden voor de Academie bij de Kamer aan te vragen
tot eenig resultaat geleid had en in dat geval met volkomen kennis van
zaken kunnen beoordeelen of en zoo ja welk gedeelte van de Ruïne ter
beschikking van de gemeente overblijft. Maar ik herhaal wat ik reeds
zeide, ik voor mij durf nu wel te handelen als ware het niet stichten