48 Tot zoover over de H. B. v. M. Zal het Gymnasium aan de eischen van den tegenwoordigen tijd voldoen, dan is, naar het mij voorkomt, de ver bouwing der oude lokalen niet raadzaam niet alleen, maar valt er zelfs niet aan te denken. Ik ben daarom voor mijzelven tot de overtuiging ge komen, dat men zal moeten uitzien naar een andere plaats èn voor de H. B, v. M. èn voor het Gymnasium. Die plaats nu is aangewezen in het voorstel door Burg. en Weth. daaromtrent gedaan. De bezwaren, aange voerd tegen de bebouwing van de Ruine zijn voor een groot deel door den geachten vorigen spreker reeds weerlegd en daarbij wensch ik thans niets te voegen. Er bleef dus voor mij nog een bezwaar, dat is het finan- ciëele, en gaarne wil ik bekennen, dat dit veel gewicht in de schaal heeft gelegd, en dat ik daarom lang heb geaarzeld. Ik ben echter ook daarin tot eene gevestigde opinie gekomen, Ik acht dit bezwaar niet onoverko melijk. Ik meen dat Leiden in staat is de beide inrichtingen te bouwen zoodanig dat zij voldoen aan billijke, d. i. niet overdreven, eischen en dat het voordeel, dat daaruit voor de stad ontstaan kan, de overhand zal hebben op het nadeel, uit de ünancieele opofferingen geboren. Op deze gronden zal ik uit volle overtuiging mijne stem uitbrengen vóór het voor stel van Burg. en Weth. De heer Donner. M. d. V. 1 Het spijt mij dat ik niet kan medegaan met hetgeen door den vorigen spreker is gezegd. Allereerst en in hoofd zaak wat betreft het bouwen of verbouwen van de H. B. Niemand, in dezen Raad zal zich verwonderen, wanneer ik tegen dit voorstel zal stemmen, overtuigd als ik ben, dat men weet, dat ik reeds van den beginne aan gesproken heb tegen de oprichting van een II. B. v. M. Ik heb dit gedaan, omdat de wet haar niet eischtomdat ze niet noodzakelijk was, daar zelfs de voorstanders van zulk eene inrichting verklaard hebben, dat er geen ander onderwijs zou gegeven worden dan op de school van Mej. Jesse; en eindelijk, omdat de financiën onzer gemeente dit weelde-artikel van eene H. B. v. M. niet gedoogden. Ik ben van dit gevoelen omtrent de H. B. v. M. nog niet bekeerd, en zal dit zeker niet worden, met het oog op den geest van het onderricht; tenzij ik zelf tot geheel andere gevoelens in betrekking tot de eeuwige dingen mocht bekeerd worde, waar God mij voor behoedeEn wat het Gymnasium betreft, ik ben een voorstander van het vrije Hooger Onderwijs, maar daarom geen tegenstander van het openbaar Hooger Onderwijs, hetzij door de gemeente, hetzij door het Rijk gegeven. Reeds vroeger heb ik mijn gevoelen daarover uitgesproken. Naar mijne opinie ligt het op den weg, zoowel van den Staat als van de Gemeente, het H. O. te bevorderen. Wanneer ik dus nog schroom mijne stem voor een nieuw Gymnasiumgebouw uit te brengen, dan is dit geenszins uit antipathie tegen het Gymnasiaal onderwijs, ook al ben ik het niet in allen deele met den geest van dit onderwijs eens, maar, omdat door de uitgaven voor een nieuw gebouw de financieele draagkracht onzer gemeente te zeer be zwaard wordt. Ik stem veel toe van hetgeen door de beide vorige spre kers gezegd is omtrent het Gymnasiumgebouw. Zeker, het voldoet niet meer aan de gestelde eischen, het heeft vele gebreken. Maar het heeft toch zes ruime lokalen, geschikt voor de zes klassen, indien men het ééne lokaal, thans alleen voor het onderwijs in de historie en aardrijkskunde bestemd, voor eene klasse inricht. Bovendien is er eene groote zaal voor Curatoren die, en Curatoren zouden hiertoe wel niet ongenegen zijn, op de een of andere wijze voor het onderwijs in gebruik kon worden genomen. Lieten het onze financiën toe, moesten wij er niet voor leenen, ik zou voor een nieuw gebouw stemmen, nu schroom ik het te doen, en vraag kan het oude gebouw met eenige onkosten nog niet bruikbaar gemaakt worden? M. d. V.! Ook de uitslag van de uitgeschreven leening is, dunkt mij een teeken, waarmede wij te rekenen hebben. Rotterdam vroeg vijf millioen en heeft die binnen korten tijd verkregen; wij vragen f 250.000, en er wordt voor slechts f 82.000, verre beneden pari, ingeschreven. Men moge dit argument licht achten, de uitkomst van eene vernieuwde poging zal, vrees ik, leeren, dat men hier te vroeg gelachen heeft, en dat Lei- dens inwoners volstrekt niet ingenomen zijn met al die kostbare bouw plannen, die hunne financieele krachten verre te bovengaan. Twijfel ik nog voor een nieuw Gymnasiumgebouw mijne stem te geven, aan het bouwen of verbouwen van eene H. B. v. M. zal ik in geen geval mijne stem geven. Misschien in één geval zou ik voor de verbouwing stemmen, indien namelijk mijne stem de meerderheid kon bezorgen aan hen, die tegen het stichten van een nieuw gebouw zijn. De heer Bredius. Gaarne wil ik mijne stem motiveeren, die ik tegen de beide voorstellen zal uitbrengen. Zij is daarop gegrond, dat het bou wen van een Gymnasium en een H. B. v. M. niet gebiedend noodza kelijk is en ook niet verplichtend gesteld is bij de Wet. Iedere zaak, die niet hoogst noodwendig of verplichtend is, noem ik een zaak van weelde. Ik voor mij kan nu zeer goed plaats geven aan weelde, en vind het zelfs een verblijdend verschijnsel, wanneer die zich hier en daar openbaart, mits die een uitvloeisel zij van overvloed; en dat is hier het geval niet. Want uit het voorstel blijkt, dat men daarvoor f 125.000 beschik baar wil stellen, te vinden door geldleening; en hoe gaarne ik nu mijn stem zou geven voor het bouwen van een nieuw Gymnasium, ik heb het gebouw, dat thans daarvoor gebruikt wordt gezien, en moet erkennen, dat dit niet voldoet aan alle eischen, vooral en zeer zeker niet, aan die van den tegenwoordigen tijd, nu men schoolpaleizen in plaats van goed ingerichte school gebouwen sticht, kan ik dit door geldleening niet doen. Ook zou ik mijne stem wellicht kunnen geven aan het bouwen van eene H. B. v. M., hoewel ik aan dusdanige inrichting weinig of geen waarde toeschrijf, in geval de gemeentekas zoodanig overvloeide, dat men met het geld geen raad meer wist. In principe ben ik tegen iedere geldleening, bij gevolg beslist tegen eene voor dusdanige weeldezaak bij uitnemendheid. Ik voor mij zou mij niet verantwoord rekenen, wanneer ik mijn stem voor het voorstel uitbracht en zoo medewerkte om de schuld van de gemeente met nieuwe schuld te vergrooten, en de lasten van de ingezetenen, die toch reeds niet gering zijn, nog meer te bezwaren. De gemeente heeft reeds schuld genoeg en bij de behandeling van hare be langen, zie ik niet voorbij den bekenden stelregel: zet de tering naar de nering, anders krijgt de nering de tering, en kan men op het oogen- blik niet bekomen, wat men wenscht, welnu, dan moet men tevreden zijn, en zich behelpen met hetgeen men heeft. Wordt die stelregel uit het oog verloren, dan moet iedere huishouding te gronde gaan. Maar ook met het oog op de billijkheid kan ik mij niet vereenigen met het voorstel. Ik acht het namelijk niet rechtvaardig dat aan alle ingezetenen wordt opgelegd den last te dragen voor zaken van weelde, door welke niet alle ingezetenen, zelfs niet de helft, maar slechts enkelen, zéér wei nigen gebaat worden. Wanneer ik echter, mij kunnende verblijden in een overvloeiende gemeentekas, zonder bezwaar mijn stem voor den bouw zou kunnen uitbrengen, zou ik dat toch niet kunnen met het oog op het voorstel, zooals het daar ligt, waarbij de Ruïne als de plaats wordt aan gewezen, waarop zal worden gebouwd, want een Gymnasium en een H. B. v. M. naast een Academiegebouw komt mij voor ongeraden, ongepast en onwelvoegelijk. De laatst uitgeschreven leening heeft ook reeds getoond hoe weinig fiducie men stelt in de stads-financiën, hetgeen voor mij eene ernstige waarschuwing is om op dit pad niet verder voort te gaan. Het is ook de eerste leening niet, die gesloten is, want nog versch ligt mij de gedwongen leening in het geheugen, waartoe de Raad vóór eenigen tijd heeft moeten besluiten, om in de behoeften der Gasfabriek te voorzien. Dat heette toen te geschieden voor uitbreiding en vernieuwing. Toen moesten dadelijk en ten spoedigste die gelden gefourneerd worden, anders zou de gemeente ten gevolge van den vervallen toestand der Gasfabriek van licht verstoken zijn. Nu vloeien er jaarlijks uit de opbrengst der Gasfabriek eenige duizenden in de gemeentekas onder de benaming van winst en tegelijk, dat die geforceerde leening moest worden gesloten, heeft dat ook plaats gehad. Hoe er onder dergelijke gegevens sprake kan zijn van winst, is iets, dat ik mij niet kan voorstellen, want naar mijn inzien gaat dat niet aan voor en aleer de inrichting in een behoorlijken staat van onderhoud gebracht, voor het gebruik geschikt gemaakt niet alleen, maar ook de kosten daarvoor betaald zijn. De gemeente heeft nu eenmaal een Gasfabriek waarin zij tonnen gouds gestort heeft en nu zou het mijns inziens zeer voorzichtig en wenschelijk zijn, dat de gemeente eerst dan voordeelen van de fabriek trok, wanneer deze, tot den laatsten penning toe, in solide belegging vertegenwoordigd waren. Nu zal men kunnen aanvoeren: „dat doet er niet toe, de gemeente was er toch door gebaat De Voorzitter. Mag ik den heer Bredius herinneren dat thans niet de Gasfabriek, maar de oprichting van een H. B. en een Gymnasium aan de orde is. De heer Bredius. Mag ik U, M. d. V., beleefdelijk de opmerking ma ken, dat bij de behandeling van een voorstel tot het bouwen van een Gymnasium en eene H. B. v. M. ook het fmanciëele punt wordt behan deld en dat men de fmanciëele zaken niet afzonderlijk kan behandelen, maar die in verband moet brengen met het finantiewezen. Omdat ik meen dat het noodig is mijn gevoelen daaromtrent te uiten, verzoek ik U mij een klein oogenblik daarvoor te geven. De conclusie, die ik daaruit zal trekken is deze, dat ook wat het fmanciëele gedeelte betreft de op richting van een Gymnasium en H. B. te ontraden is. De Voorzitter. Ik heb er niets tegen, mijnheer Bredius, dat gij fman ciëele bezwaren tegen het voorstel dat thans aan de orde is, ontwikkelt en evenmin dat gij Uwe meening door vroeger gedane uitgaven tracht te motiveeren. Gij gaat evenwel buiten de orde, met daarover in breedvoerige beschouwingen te treden, zooals gij zooeven deedt. De heer Bredius. Ik zal toch verplicht zijn in korte woorden te zeg gen, dat wat uit de Gasfabriek aan de gemeente ten goede komt en als winst daarin wordt genoten, geen winst is, zoolang het geheele kapitaal niet is vertegenwoordigd. De gemeente wordt daardoor niet gebaat maar geschaad. Men teert op- en verteert het kapitaal. Naar ik geloof zal ieder wel overtuigd zijn, dat dit geen goed beheer is, bovendien is het een ontwijfelbare waarheid, dat dit voor de financiën der gemeente later zeer noodlottig kan worden. Men zal niet altijd geholpen zijn met gas, dat, en wie weet hoe spoedig, door een andere verlichting kan worden ver drongen. Wat zal men dan aanvangen? Om de tonnen gouds, die in de Gasfabriek gestort zijn, niet geheel te doen verloren gaan, zal den inge zetenen niet langer begeerd gas moeten worden opgedrongen of de fabriek opgeheven. De Voorzitter. Ik kan den heer Bredius niet langer met zijne beschou wingen laten voortgaan; zij zijn geheel buiten de orde. Wanneer de heer Bredius zich niet wil bepalen tot het onderwerp dat aan de orde is, dan zal ik tot mijn leedwezen genoodzaakt zijn den Raad voor te stellen hem het woord te ontnemen. De heer Bredius. Daar het derhalve niet zeker is, dat die zooge naamde winst steeds zal kunnen worden genoten, acht ik het op het oogenblik niet raadzaam meerdere gebouwen van weelde aan te schaffen mochten er eenmaal tijden komen, dat wij die inkomst moeten missen, die nu nog helpt om den last te verlichten, dan zal ook dat kapitaal gereduceerd worden op eenige duizenden guldens voor oude steen en oud ijzer. Maar dan ook zal eerst gevoeld worden, hoe bezwarend het is zaken van weelde te bezitten, wier exploitatie en onderhoud enorme som men gelds vorderen. Ik zal daarom in de gegeven omstandigheden noch aan het een, noch aan het ander mijne stem geven. De heer Van Dissel. Ik ben het in één opzicht met den geachten vorigen spreker geheel eens, dat namelijk alle uitgaven van weelde moe ten worden vermeden, wanneer men daartoe de middelen niet bezit. Ik acht echter het voorstel van Burg. en Weth. geen zaak van weelde, maar een zaak van dringend nut. Wat de H. B. v. M. betreft, heeft de Raad reeds vóór drie jaren besloten dat Middelbaar Onderwijs aan meisjes zou gegeven worden, met de volle wetenschap zooals een der voornaamste bestrijders zich uitdrukte dat de oprichting alleen van de gebouwen f 80.000 zou kosten. Voor dat feit staan wij, dat besluit is eenmaal genomen. Het Middelbaar Onderwijs zal dus aan meisjes gegeven worden, en zoolang de Raad niet terugkomt op het vroeger genomen besluit en op het budget voor onderwijs de sommen voor dat onderdeel schrapt, is

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1882 | | pagina 3