47
Zitting van Zaterdag 1 Juli 1882.
geopend 's namiddags te twee uren.
Voorzitter: de heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER.
Te behandelen onderwerp.
Voordracht tot oprichting van eene Hoogere Burgerschool voor Meisjes
en een Gymnasium op de Ruine.
Tegenwoordig 22 leden, alsde heeren De Fremery, Bredius, Zaaijer,
Van Dissel, Land, Dercksen, Le Poole, Hartevelt, Van Wensen, Quant,
Bool, Driessen, Zaalberg, Knappert, Donner, Cock, Verster, Buys, De Goeje,
Juta, De Clercq en De Laat de Kanter.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
22 Juni jl. worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede
1°. Dispositie van de Ged. Staten van Zuid-Holland, dd. 20/22 Juni jl.
B, n®. 1723 (3* afd.) G. S. n°. 58/1, ten geleide van het goedgekeurd
raadsbesluit van 15 Juni jl. tot onderhandsche verpachting der tienden
onder Leiderdorp.
2°. Dispositie als voren, dd. 27 Juni jl. B. n°. 1758 (3« afd.) G. S. n°. 1,
houdende goedkeuring van het raadsbesluit tot verhooging der gemeente-
begrooting dienst 1882, in ontvangst en in uitgaaf met 137.000, (tijdel.
geldleening ter voorziening in de behoefte aan kasgeld).
3°. Dispositie als voren, dd. 27/29 Juni jl. B. n°. 1775 (3® afd.) G. S.
n°. 49/3, ten geleide van het goedgekeurd raadsbesluit tot af- en overschrij
ving op de begrooting dienst 1882 in ontvangst en in uitgaaf met f6756.38»/,.
(Bijdrage aan de gemeente Alkemade).
4°. Dispositie als voren, dd. 27/29 Juni jl. B. n°. 1774 (3e afd.) G. S.
n#. 66, ten geleide van het goedgekeurd raadsbesluit tot den afstand van
een gedeelte van de Mare-Singelgracht aan de firma Jaeger C°.
5°. Missive van de Ged. Staten van Zuid-IIolland dd. 27/30 Juni jl. B.
n°. 1748 (3e afd.), G. S. n#. 3, houdende mededeeling dat het raadsbe
sluit tot het aangaan eener tijdelijke geldleening van 212.000 ter voor
ziening in de behoefte aan kasgeld, voor kennisgeving is aangenomen.
5°. Missive als voren, dd. 27/30 Juni jl. B. n°. 258 (2® afd.) G. S.
n°. 73, ten geleide van de door dat College goedgekeurde rekening der
dienstd. Schutterij over 1881.
Deze worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1®. Verzoeken van C. Flippo en J. J. Groen, om stoepen te leggen voor
de perceelen aan de Nieuwstraat 44 en in de Pieterskerk Koorsteeg n°. 18.
2°. Voordracht ter benoeming van drie leden van het Bestuur van het
Stedelijk Werkhuis.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
3®. Voordracht ter benoeming van eene derde onderwijzeres aan de
school van de 4d« klasse n°. 1
Wordt in de Leeskamer voor de leden ter inzage nedergelegd.
4°. Verzoek van P. De Jong, om ontslag als onderwijzer 2d® klasse,
aan de openbare school der 3d® klasse n°. 1.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth.
Aan de orde is:
Voordracht tot oprichting van eene Hoogere Burgerschool voor Meisjes
en een Gymnasium op de Ruïne.
De heer De Goeje. M. d. V.Een adres zooals door ons betreffende
deze zaak ontvangen is, dat mede onderteekend is door mannen, die niet
gewoon zijn lichtvaardig te oordeelen, kan niet anders dan indruk maken,
en mag niet dan op zeer deugdelijke gronden ter zijde gelegd worden. Ik
geloof evenwel dat adressanten niet goed zijn ingelicht en daardoor tot
onjuiste opvattingen zijn gekomen. Vooreerst, hoewel adressanten verkla
ren dat zij, „ten volle overtuigd zijn dat alle uitgaven, tot verbetering
of uitbreiding van het onderwijs besteed, vruchtdragende uitgaven zijn,"
en in zooverre met den Raad eenstemmig zijn, schijnen zij toch de op
vatting toegedaan te zijn, dat de Raad, niet genoeg lettende op de draag
kracht der ingezetenen, in zijnen ijver om maar zooveel mogelijk voor
het onderwijs te doen, gevaar loopt op werkelijk roekelooze wijze met de
financiën der gemeente om te gaan. Tot deze opvatting nu, meen ik, dat
van wege dezen Gemeenteraad geen aanleiding is gegeven. In de tweede
plaats schijnen adressanten van meening te zijn, dat met een weinig goe
den wil het bestaande Gymnasium door verbetering voor het doel ge
schikt zou kunnen worden gemaakt, en evenzeer, dat wij door een kleine
verbouwing van het woonhuis van den heer Van Dijk een geschikte H. B.
v. M. zouden kunnen verkrijgen. Wat het eerste betreft, schijnt het adres
santen niet bekend te zijn, dat het niet alleen noodig is het Gymnasium
in den staat te brengen, die voldoet aan de eischen die volgens de nieuwe
wet op het Hooger Onderwijs aan ieder Gymnasium kunnen gesteld wor
den, maar dat ook de H. B. v. J. reeds lang behoefte heeft aan uitbrei
ding. In deze behoefte kan niet beter en doelmatiger voorzien worden
dan door een deel van het Gymnasium aan de Hoogere Burgerschool te
trekken. Het terrein van het Gymnasium in zijn geheel is reeds niet ge
schikt voor de stichting van een grooter gebouw. Volstrekt onmogelijk
wordt dit, indien daarvan nog een gedeelte eene andere bestemming moet
krijgen. Wat het tweede punt aangaat, schijnt het hun onbekend geble
ven, dat reeds de vorige Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onder-
ZlTTINÖ VERSLAS 1882.
wijs een onderzoek instelde of het mogelijk was de H. B. v. M. in de lokalen,
waarin deze tijdelijk haar intrek genomen had, voor goed te vestigen, door
het woonhuis er bij te trekken. Dit heeft toen een onderwerp van ernstig
onderzoek uitgemaakt, en is gebleken onuitvoerbaar te zijn, terwijl men
reeds dadelijk kon zeggen dat eene verbouwing, zoo daardoor werkelijk
een school zou moeten verkregen worden, die aan de eischen voor een
dergelijke inrichting voldeed, bijna evenveel geld zou kosten als eene nieuwe
school en bij slot van rekening onpractisch zou blijken te zijn. Verdergaan
adressanten uit van de meening, dat de Raad eene zeer groote scherp
zinnigheid bezit, daar zij veronderstellen dat, ofschoon noch Burg. en
Weth., noch ook de leden van den Raad er in geslaagd zijn, na ernstig
nadenken en zoeken, betere terreinen te vinden voor de oprichting van
die gebouwen, noch eindelijk adressanten zeiven die hebben kunnen aan
wijzen, de Raad die zal kunnen ontdekken. Eindelijk en ten laatste. Ik
begrijp het argument niet, dat de bebouwing van de Ruïne uit een hygië
nisch oogpunt niet goed zoude zijn, terwijl men altijd heeft geklaagd dat
de Ruïne in den winter op een moeras, en in den zomer op een zand
woestijn gelijkt; ik zou meenen dat de bebouwing van de Ruïne juist de
gezondheid zal bevorderen. En verder wat het groote bezwaar betreft
dat de H. B. v. M. en het Gymnasium in de onmiddellijke nabijheid
zullen zijn van het Academiegebouw dat men eenmaal op de Ruïne hoopt
te zien verrijzen, dit kan slechts ernstig gemeend zijn, wanneer men daar
over spreekt in de huiskamer; bevindt men zich echter op het groote
terrein zelf, dan moet men wel tot andere gedachten komen en zal men
moeilijk kunnen volhouden, dat daaraan een gegrond bezwaar te ontlee-
nen is. Daar ik dus de praemissen, waarop adressanten hun verzoek bou
wen, voor onjuist houd, kan ik mij met hunne conclusie niet vereenigen
en zal dus stemmen voor het voorstel van Burg. en Weth., dat volgens
mijne overtuiging, de eenig mogelijke oplossing is.
De heer Zaaijer. M. d. V. Ik heb mij bij de overweging van het voor
stel van Burg. en Weth., waarvan het belang iedereen in het oog zal
springen, in de eerste plaats de vraag gesteld of ten opzichte van de
Hoogere Burgerschool voor Meisjes en ten opzichte van het Gymnasium
de tegenwoordige toestand te bestendigen is? Zoowel op het eerste als
op het laatste gedeelte dier vraag moest ik tot een ontkennend antwoord
komen. Voor de H. B. v. M. daarom, omdat men thans de beschikking
heeft over zeer weinig lokalenenkele daarvan zijn op dit oogenblik slechts
bruikbaar, omdat de hoogere klassen weinig zijn bevolkt. Binnen eenigen
tijd zullen echter die lokalen niet meer kunnen dienen, en al ware
het alleen daarom zou men naar een andere plaats voor de H. B.
moeten omzien. Voor het Gymnasium gelden ongeveer dezelfde redenen.
Zoodra namelijk en het Iaat zich voorzien, dat dit niet lang zal uit
blijven het aantal leerlingen vermeerdert, zijn er lokalen te weinig, en
de vorige spreker heeft er reeds op gewezen voor de H. B. v. J. wor
den meer lokalen dringend verlangd. Daar zijn nu reeds lokalen te weinig
en dit brengt menigmaal stoornis in het onderwijs te weeg. Wanneer dus
de tegenwoordige toestand niet kan bestendigd worden, moet men voor de
beide genoemde inrichtingen omzien naar middelen om daarin verandering
te brengen. Wat nu de H. B. v. M. betreft, is de vraag ter sprake ge
bracht of door verbouwing van de school en het woonhuis van den heer
Van Dijk, niet in de bestaande behoefte zou kunnen worden voorzien.
Wanneer er eenmaal een andere school zal komen, M. d. V.dan moet,
naar mijne vaste overtuiging, die school zoodanig worden dat wij, voor
geruimen tijd althans, van nieuwe bouwplannen voor een H. B. v. M. ver
schoond blijven. Zoo echter thans besloten mocht worden om het bedoelde
huis te trekken bij de lokalen die nu voor het onderwijs beschikbaar zijn,
en bij de twee andere inrichtingen, die daarin nu reeds gevestigd zijn, de
H. B. v. M. te voegen, dan voorzie ik dat de Raad binnen weinige jaren
geroepen zal worden om nieuwe plannen te beoordeelen. En, wat het zwaarst
weegt, men zou dan opnieuw belangrijke sommen moeten uitgeven om
eene inrichting tot stand te brengen, die inderdaad aan billijke eischen
zou beantwoorden. Raadpleegt men daarbij nauwkeurig en met de noodige
kennis van de plaatselijke gesteldheid, het advies van den heer Van Dijk,
dan geloof ik dat men daaruit moet besluiten, dat deze, evenals ik, de
vestiging van een H. B. v. M. in het thans door hem bewoonde huis af
keurt. Aan het slot toch van zijn belangrijk advies komt hij tot de con
clusie „dat wanneer de geldelijke opoffering niet te groot is, het de ge
meente wel iets waard mag wezen, dat de H. B. een eigen gebouw heeft
en dat Leer- en Kweekschool zich vrijelijk kunnen bewegen." Dit nu ben
ik met den heer Van Dijk volkomen eens. Maar ik heb nog een ander
bezwaar. Naar mijne overtuiging is de ruimte niet voldoende en zijn de
lokalen, die men zal verkrijgen, niet geschikt voor schoollokalen. Door
bijbouwing namelijk aan de achterzijde van het huis van den heer Van
Dijk wordt het voorste gedeelte geheel van de zon beroofd en daardoor
in minder gunstigen toestand gebracht dan waarin het nu verkeert. Men
zal zoodoende jonge meisjes, in een zeer belangrijke periode van haar leven,
voor een zeer aanzienlijk gedeelte van den dag plaatsen in lokalen waar
binnen nimmer een enkele zonnestraal doordringt! Van dergelijke maat
regelen kan ik uit een hygiënisch oogpunt de verantwoordelijkheid niet
helpen dragen. Maar zelfs wanneer die bezwaren niet bestonden, indien
het mogelijk ware voor het oogenblik de H. B. te persen in het huis van
den heer Van Dijk, dan zou ik nog weigeren mijne stem daaraan te geven.
Ik geloof toch dat de ondervinding hier te Leiden bij het nemen van der
gelijke, op verkeerde zuinigheid berustende besluiten zeer harde lessen
gegeven heeft. Daarvoor behoef ik slechts te herinneren aan de school,
thans beheerd door mej. Jesse. Die school aanvankelijk geplaatst in een
huis op de Breestraat heeft, zoo ik goed geinformeerd ben waaraan
ik trouwens geen grond heb te twijfelen bij aankoop f 11.000 gekost,
de inrichting f 22.000, dus in het geheel f 33.000. Bij verkoop heeft ze
f 8000 opgebracht. Slechts zeer korten tijd had men haar gebruikt toen
het noodzakelijk bleek om een nieuwe school te stichten. Die school is
werkelijk gebouwd, doch bleek binnen korten tijd evenzeer te klein te
zijn. Dit is van grooten invloed geweest, op het besluit tot de oprichting
van een H. B. S. v. M. en nu zou ik niet gaarne nog een stap in de
verkeerde richting willen doen, door mede te werken tot de inrichting
van eene school, die na weinige jaren opnieuw zal blijken te klein te zijn.