36
a i
samengevoegd. Daartoe is het noodig, het onderwijzend personeel met één
te vermeerderen.
De tweede alinea van art. 7 der Verordening van 11 November 1880
(gemeentebl. 1881 n°. 3) geeft mij vrijheid, deze zaak aan Uw oordeel
te onderwerpen.
Mag dat oordeel, gelijk ik hoop, goedkeurend zijn, dan verzoek ik U,
de noodige maatregelen te nemen, opdat het personeel der openbare
school der 4de klasse n°. 1, thans behalve den onderget. 12 onderwijzers
of onderwijzeressen tellende, op 13 worde gebracht.
Aan Heeren Burg. en Weth. Het hoofd der school voornoemd,
der Gemeente Leiden. H. C. Van der Heijde.
Leiden, 4 Mei 1882.
In antwoord op uw missive ad 27 April 1882 n°. 421, begeleidende
een schrijven van het hoofd der school 4de klasse n°. 1, houdende ver
zoek tot uitbreiding van het personeel aan zijne school met één onder
wijzer, hebben wij de eer U te berichten, dat wij dat verzoek ondersteunen.
De Plaatselijke Schoolcommissie,
Aan Heeren Burg. en Weth. Bierens de Haan, Voorzitter,
der Gemeente Leiden. J. S. D. Van Doorn, Secretaris,
N°. 99. Leiden, 4 Mei 1882.
V X v i' i. -
Door H. Kooij alhier is ontheffing van de betaling van schoolgeld ver
zocht voor zijnen zoon H. J. Kooij, leerling der school 2de klasse voor
jongens en meisjes, en zulks op grond van vertrek uit de gemeente met
1 Mei. j.l.
Na ingewonnen bericht van het hoofd der school, geven wij Uwe Ver
gadering in overweging om met toepassing van art. 2, alinea 2 van het
raadsbesluit op de heffing van schoolgelden op de openbare lagere scholen
(Gemeentebl. n#. 9 van 1882), het schoolgeld over het tweede kwartaal
dezes jaars, door den heer Kooij voornoemd verschuldigd, voor twee
derden kwijt te schelden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.