GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 33 INGEKOMEN STUKKEN. N°. 07. Leiden, 27 April 1882. Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering hierbij over te leggen een staat van enkele posten der begrooting, dienst 1881 die niet voldoende zijn ter bestrijding van de uitgaven die daaruit nog moeten worden be taald tot een totaal bedrag van 6391.69. Wij stellen U voor daarin te voorzien door af- en overschrijving van voormeld bedrag van de vol gende artikelen der begrooting, waarop een overschot beschikbaar blijft als van volgn. 125. Kosten voor de Middelbare scholen, a jaarwedden der onderwijzers ƒ3199.01. Volgn. 127. Kosten van het Lager Onderwijs. Jaarwedden der onderwijzers 2993.63'^ en volg. 133. Kosten van het aanschaffen en onderhouden der schoolboeken enz. 199.041/2 te zamen 6391.69. Tot toelichting zij het volgende opgemerkt. Volgn. 70. Kosten van licht en brandstoffen. Hierop is een te kort van 35.66 hetgeen zich laat verklaren doordien de gehouden aanbesteding van enkele brandstoffen een hooger inschrijvingscijfer heeft opgeleverd dan in het vorig jaar. Bovendien is er een meerder verbruik van cokes be- noodigd geweest, tengevolge van de in verschillende kamers van het Raad huis gebruikt wordende calorifères. Volgn. 87. Onderhoud van straten. De kosten van het maken van nieuwe dorpels, kelderingangen enz., aan de huizen op dat gedeelte der Hoogewoerd waar trottoirs zijn aangelegd, hebben meer bedragen dan waarop bij de raming dier kosten kon gerekend worden. Ook de extra aanvoeringen van zand voor de bergplaatsen, waarvan de voorraad door het vele verbruik in de maanden Januari en Februari voor gladde straten geheel was uitgeput, hebben mede tot het tekort op dezen post bijgedragen. Volgn. 89. Kosten van wandelplaatsen en plantsoenen. Buitengewone behoeften grootendeels ontstaan door het bevriezen van sommige planten en heestergewassen in het plantsoen, hebben eene meerdere uitgaaf op dit artikel veroorzaakt. Volgn. 96. Aanleg van duinwater. Tengevolge van het maken eener toevoerbuis voor de fontein in het plantsoen en den aanleg van twee tuinbesproeiers aldaar, alsmede het aanleggen van duinwater in de ver schillende brugwachtershuisjes zijn de gelden op dit artikel geraamd niet toereikend om de kosten daarvan te kunnen bestrijden. Volgn. 106. Kosten van toezicht en invordering der plaatselijke belas tingen. Het te kort op dit artikel is ontstaan tengevolge van de aan de echtgenoote van wijlen den heer J. Kehl, in leven 1® beambte ten kantore van den gemeente-ontvanger gedane uitkeering van diens tractement over een kwartaal ingaande met den dag van overlijden, zijnde 12 Maart 1882, en zulks naar aanleiding van het raadsbesluit van 29 Maart 1866, ter wijl de bezoldiging van den nieuw benoemden titularis den 1 April d.a.v. reeds is ingegaan, vermits hij op dien datum in functie trad. Ook het vele drukwerk benoodigd in verband met de in de raadsvergadering van 2 Octo ber 1880 besloten reorganisatie van den dienst der brugwachters, waar van de kosten uit dit artikel zijn betaald geworden, hebben tot dit te kort aanleiding gegeven. Volgn. 107. Blijkens missive van den ontvanger bedraagt het aan het Rijk verschuldigde aandeel voor de inning van opcenten op de grond- en personeele belasting 2094,14. De daarvoor op de begrooting geraamde som bedraagt evenwel 2060, alzoo ontstaat er een te kort van ƒ34,14. Volgn. 110. Kleeding der politiedienaars. In dit jaar zijn bijna al de jassen en mantels der agenten door nieuwe vervangen moeten worden. De ondervinding heeft aangetoond dat een pantalon per man en per jaar niet meer voldoende is, op grond waarvan in den laatsten tijd aan eiken agent twee pantalons per jaar verschaft zijn geworden. De op de be grooting voor kleeding uitgetrokken som is gebleken niet toereikend te zijn om daaruit de meerdere kosten te kunnen voldoen. Vermits evenwel het aanschaffen van nieuwe jassen en mantels in den regel om de twee jaren plaats heeft, zal van de toegestane gelden voor kleeding in het jaar 1882 een minder bedrag benoodigd wezen. Volgn. 111. Onderhoud der wachthuizen mitsgaders licht en brand stoffen voor dezelve. De raming van de op dit artikel uitgetrokken som is geschied overeenkomstig de uitgaven over 1879. Inmiddels zijn in het begin van het jaar de bij de bruggen geplaatste wachthuisjes in gebruik genomen, tengevolge waarvan een hooger bedrag voor kosten van ver lichting en verwarming en voor aanleg van gas is benoodigd geweest dan waarop bij de vaststelling der begrooting gerekend was. Volgn. 116. Kosten van het huis van bewaring enz. Voor het aandeel in de kosten van onderhoud van het huis van bewaring en voor verple ging van politiegevangenen is deze gemeente verschuldigd een gezamenlijk bedrag van 596,91, terwijl slechts 560 op den post is uitgetrokken. Volgn. 117. Verdere uitgaven voor de politie. Het uitgetrokken bedrag ad 400, waaronder begrepen is een som van 50 voor het doen van aanmaningen wegens politie-overtredingen, is niet voldoende om daaruit de steeds klimmende kosten van drukwerk en de vele correspondentie- gelden in het belang der openbare veiligheid te kunnen voldoen. De uitgaven over 1880 hebben bedragen 658,331/, en de voor 1882 ter zake toegestane som bedraagt 500. Volgn. 140. Kosten van de Indische inrichting. Het te kort op dezen post is ontstaan door eene te lage raming van hetgeen nog over het laatste kwartaal zoude benoodigd wezen voor boekwerken enz. ten dienste dienste van het onderwijs aan die inrichting. Volgn. 149. Kosten van verpleging in het ziekenhuis der Rijks Univer siteit. Over het 1® halfjaar is voor verpleegkosten van behoeftige perso nen die voor rekening dezer gemeente in het ziekenhuis waren opgenomen, betaald 2073. Uit een door H.H. Curatoren van 's Rijks Universiteit ingedienden staat blijkt dat over het 2® halfjaar ter zake nog verschuldigd is eene som van 2568, te zamen 4641, en aangezien hiervoor slechts een bedrag van 3000 is bestemd zal eene verhooging van den post met 1641 moeten plaats hebben. Volgn. 163. Kosten van brandverzekering. De overschrijding van dit artikel is grootendeels een gevolg van de omstandigheid dat aan enkele brandwaarborgmaatschappijen een hoogere bijdrage moet betaald worden dan in het vorig jaar heeft plaats gehad, op grond van de bij die maat schappijen gevallen brandschaden. Ook heeft in den loop van het jaar de verzekering plaats gehad van de nieuw gebouwde brugwachtershuisjes waarvoor een verhooging der premie met 5,75 is verschuldigd geworden. Tevens deelen wij U nog mede dat de te korten op de volgnommers 74, 88, 99, d 124 en 171, een gevolg is van de aan de gemeentegebouwen toe gebrachte schade door den in de maand October gewoed hebbenden storm, waarvoor door Uwe vergadering naar aanleiding van het slot van ons rapport van den 14d®» November 11. (Ing. St. n°. 240) een crediet van 2200 is toegestaan. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N". 60. Leiden, 27 April 1882. De Comm. van Fin. heeft de eer het volgende te berichten omtrent het voorstel van den 24 dezer, waarbij Burg. en Weth. gevolg geven aan het raadsbesluit van den 2 Maart 11. betreffende de aansluiting van de Gasfabriek aan den spoorweg. Uit het concept-contract en de verdere stukken, die bij dit voorstel zijn gevoegd, is Uwer Commissie niet gebleken dat de bemerkingen, die zij omtrent de vroeger voorgestelde grondslagen voor de overeenkomst heeft gemaakt en zijn vervat in haar rapport van den 23 Februari 11. (n°. 36 Ing. St.), een punt van overweging hebben uitgemaakt. Daar zij van oordeel is dat die bemerkingen nog gelden, zal zij die bij de betrok ken artikelen herhalen. Voorts betwijfelt Uwe Commissie of het concept-contract geacht kan worden eene verwezenlijking te zijn van hetgeen in n°. 3 van het voor stel (n#. 4 van n°. 23 Ing. St.) wordt gezegd. Zij grondt dien twijfel deels op de hooge som 9 per wagen), die van de Rijnspoorweg-Maat schappij zal gevorderd worden, maar vooral op het gemis eener uitdruk kelijke bepaling, die de Hollandsche Spoorweg-Maatschappij inderdaad ver plicht ook wagens van de Rijnspoorweg-Maatschappij op haar station toe te laten en op dezelfde wijze en binnen denzelfden tijd over den verbin dingsweg te vervoeren alsof de goederen door haren spoorweg waren aangebracht. Uwe Commissie ziet niet voorbij dat, al bestond te dien aanzien de meest uitdrukkelijke bepaling, dit nog weinig zoude beduiden, omdat de geheele onderneming uit den aard der zaak het karakter van een mono polie zal blijven behouden. De mededeeling aan de Rijnspoorweg-Maat schappij zou er intusschen meer door gerechtvaardigd worden dan nu deze verwijst naar eene bepaling, waaruit die verplichting slechts bij gevolg trekking is af te leiden. Het monopoliseerend karakter van het contract is echter voor Uwe Com missie geen reden om zich tegen het sluiten daarvan te verklaren. Dat karakter ligt in den aard der onderneming en elke bepaling kan deze daaraan slechts in schijn, niet in werkelijkheid onttrekken. Ware het an ders, de Hollandsche Spoorweg-Maatschappij zou ophouden reden te hebben daartoe op die wijze mede te werken als zij tbans bereid is te doen. Hoe gaarne Uwe Commissie dan ook gezien had dat meerdere vrijheid bedon gen ware, toch meent zij om de groote voordeelen die daaruit voor de exploitatie der Gasfabriek zullen voortvloeien het sluiten van het contract te moeten aanbevelen. Nu het evenwel blijkt hoezeer partij ter andere zijde een monopolie beoogt, acht Uwe Commissie het geraden de rechten en bevoegdheden, die men zich wil verzekeren, nog duidelijker dan anders te omschrijven. Na deze algemeene opmerkingen meent Uwe Commissie omtrent de artikelen van het contract het volgende te moeten aanmerken. Art. 4. De redactie van het derde lid munt niet uit door duidelijkheid. Uwe Commissie erkent dat dit daaraan is toe te schrijven, dat men een maat staf wil aangeven. Zij gelooft dat die redactie iets zou winnen indien de 8 eerste regels van blz. 32 aldus gelezen werden: „voor eiken wagen van 10000 kilogr. betaald het bedrag, dat verkre gen zal worden door de som, overeenkomende met 5 °/0 van het aanleg- kapitaal, verminderd met de inkomsten die partij ter andere wegens ver voer over den verbindingsweg van anderen dan partij ter eene zal ont vangen, te deelen door het aantal der ten dienste van de Gasfabriek ver voerde wagens. Het daardoor te verkrijgen cijfer wordt voor eiken wagen in rekening gebracht," De bepaling dat het maximum van het aanlegkapitaal op 90000 wordt vastgesteld valt dan hier weg, maar kan in art. 9 opgenomen worden, waar zij zelfs meer op hare plaats zal zijn. Die bepaling mag in geen geval uit het contract worden weggelaten. Een tarief voor het vervoer voor anderen dan de Gasfabriek komt voor niet te zijn vastgesteld. Uwe Commissie gelooft daarom dat in den derden regel van het vierde lid behoort gelezen te worden„dan wordt hiervoor, evenals voor het vervoer van goederen voor anderen dan de Gasfabriek, een bedrag van 4" enz. Even als in haar rapport van 23 Februari 11. doet Uwe Commissie op merken, dat naar haar oordeel aan dit artikel nog de bepaling behoort toegevoegd te worden, dat de Maatschappij geregeld opgave doet van de sommen, die zij wegens vervoer van anderen heeft ontvangen. Art. 9. Als de wijziging der redactie van al. 3 van art. 4 wordt beaamd, zou de aanvang van dit artikel kunnen luiden als volgt: „Het voor den aanleg besteed kapitaal, dat de som van negentig dui zend gulden 90000), niet mag te boven gaan, zal binnen drie maan den" enz. Art. 44. Het contract zal noodwendig leiden tot het vervoer van groote hoe veelheden. Nu moge de spoorwegwet in zake van tarief gelijkstelling ge bieden, zij jaat toch voor groote hoeveelheden bijzondere overeenkomsten

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1882 | | pagina 1