21
Leiden, 13 Maart 1882.
Onder terugzending van Uw apostille van den 10den dezer, waarbij een
verzoek van den 3den onderwijzer Chr. Van der Spek, om met 1 Mei e. k.
eervol uit zijne betrekking te worden ontslagen, heb ik de eer U te raden
daarop gunstig te beschikken.
Het hoofd der Openbare School 3de klasse n0- 1.
A. Van der Harst.
Aan den Heer Burgemeester der gemeente Leiden.
N°. 46. Leiden, 13 Maart 1882.
Onder overlegging van de betrekkelijke stukken geven wij Uwe Verga
dering in overweging, behoudens de goedkeuring van het Gemeentebestuur
van Delft, het daarbij omschreven gedeelte sloot aan den heer H. W. J. C.
Swaan in eigendom af te staan tegen overdracht van de mede daarbij
omschreven strookjes grond en tegen betaling van een koopsom van 400
en de kosten van overdracht en te besluiten tot het doen rooien van de
daarbij bedoelde 32 boomen op den door ons college te bepalen tijd.
Blijkens een bericht van Burg. en Weth. van Delft wordt door hen
mede aan den Gemeenteraad voorgesteld om eene gunstige beschikking te
nemen op het verzoek van den heer Swaan voornoemd.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz_
's-Gravenhage, 21 Februari 1882.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
Mijne Heeren!
Zeer erkentelijk voor het Raadsbesluit van 16 dezer, is het met eeni-
gen schroom, dat ik de vrijheid neem, mij op nieuw tot U te wenden
met een verzoek nopens den aanleg op Vreewijk c. a.
Bij het opmaken der bestekken, blijkt het mij dat de helft eener sloot,
op bijgaande schetskaart als A, B aangewezen, kadastraal bekend sectie
A, n°. 1678, groot ongeveer 4 aren, aldaar staat ten name van de ge
meenten Leiden en Delft.
Dit is wel eenigszins bevreemdend, daar het verdere gedeelte langs het
jaagpad tot aan de Naakte sluis, zoowel de grond met woning C, D als
de geheele sloot E, F mij in eigendom toebehoort; maar het feit wen-
schende aan te nemen, zou ik gaarne een misstand voorkomen en het
doortrekken der rooilijn van de langs het jaagpad te bouwen huizenrei
mogelijk maken.
Hiertoe neem ik de vrijheid te verzoeken en voor te stellen dat de ge
meenten Leiden en Delft mij dat strookje sloot, ter grootte van ongeveer
4 aren verkoopen en toestemmen in den ruil der kleine driehoeken H,
en I, tegen een ronde som van f 400 met de kostenmits de gemeen
ten gelieven te besluiten tot rooiing der 32 boomen, staande aan het
jaagpad A, F.
Het jaagpad wordt door een en ander niet smaller dan het nu is en
even breed als waar mijn grond C, D daar tegen aansluit; die halve
sloot is toch zeker voor den publieken dienst overbodig en voor niemand
van eenige waarde of nut; en de geboden som, ongeveer f 1, per centi
are, is hooger dan die voor het aangrenzend land, door mij betaald werd
met f 16000: de 2,4020 hectaren, is 67 cents per centiare; terwijl einde
lijk de boomen, zeer ongeregeld geplaatst, den bouw zouden ontsieren en
hun schaduw door die van huizen wordt vervangen.
Met hetzelfde verzoek en voorstel heb ik mij tot de gemeente Delft
gewend, in de hoop dat beide gemeentebesturen mogen kunnen goedvinden
de zaak voor den Gemeenteraad te brengen en daarvoor urgent-verkla-
ring te vragen, daar de belangrijke aanbestedingen, daarmede in verband
staande, zonder groote schade, niet later in het seizoen kunnen gesteld
worden.
Mij durvende vleien met een gunstig praeadvies van Uw College en
goedkeurend besluit van den Raad uwer gemeente, behoudens toestemming
ook van Delft, heb ik de eer met de meeste onderscheiding te verblijven,
Mijne Heeren
Uw zeer Dv. Dienaar,
Swaan.
Leiden, 8 Maart 1882.
De Commissie van Fabricage heeft de eer op het request van H. W.
J. C. Swaan, te berichten dat voor het gebruik van het Delftsche Jaag
pad geen behoefte bestaat aan het blijvend bezit van de helft der sloot
langs het pad, waarvan de andere helft behoort aan den requestrant als
eigenaar van „Vreewijk" zoodat geen bezwaar bestaat den eigendom van
die halve sloot bij het kadaster der gemeente Zoeterwoude bekend, als
eigendom der gemeenten Leiden en Delft, onder sectie A, n°. 1678 ter
grootte van ongeveer vier aren, voor de aangeboden som van vier hon
derd gulden af te staan.
Evenmin bestaat bezwaar tegen het rooien van de 32 boomen langs
den binnenberm, maar aangezien daaraan geen dadelijke behoefte is, om
dat het rioleeren, dempen, ophoogen, raseeren enz. van het terrein aan
de bebouwing met woonhuizen moet voorafgaan, kan later, wanneer daar
toe de noodzakelijkheid ontstaat, tot het rooien worden overgegaan, waar
toe het vereischte Raadsbesluit reeds nu zoude kunnen worden genomen.
Aan Heeren Burg. en Weth. De Commissie van Fabricage,
der Gemeente Leiden.
N°. 4ff. Leiden, 13 Maart 1882.
Ons refereerende aan het advies der Commissie van Fabricage geven wij
Uwe Vergadering in overweging afwijzend te beschikken op het verzoek
van den heer K. C. Feun, om te worden ontslagen van de huur van het
pakhuis bij de Hooglandsche kerk.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen:
Karei Christiaan Feun wonende te Katwijk aan Zee, dat hij in het jaar
1878 huurder is geworden voor den tijd van vijf jaren, van een pakhuis,
de gemeente toebehoorende, gelegen aan de Hooglandsche kerk te Leiden.
Dat hij na zijn vertrek uit Leiden daar slechts twee jaren gebruik van
heeft kunnen hebben.
Dat hij evenwel tot 1 Mei a. s. zijn verschuldigde huur, hoe bezwa
rend ook, heeft voldaan.
Dat hij dezer dagen deze provincie denkt te verlaten, zich vestigende
in de provincie Overijssel.
Redenen waarom hij zich wendt tot Uwen Raad, beleefd verzoekende,
hem van de nog loopende huur van voornoemd pakhuis wel te willen
ontslaan.
Hetwelk doende enz.
Katwijk aan Zee, 7 Maart 1882. K. C. Feun.
Leiden, 8 Maart 1882.
Bij het hiernevens gevoegde request wordt door K. C. Feun ontslag
gevraagd voor een jaar huur van 1 Mei 18821883 van het pakhuis
aan de Hooglandsche kerk, bij proces-verbaal van openbare verhuring
van 1 April 1878 door hem gehuurd voor den tijd van vijf jaren van
18781883, uithoofde hij ten gevolge van woonplaats-verandering naar
de provincie Overijssel aan dat pakhuis geen behoefte meer heeft.
Ofschoon de Gemeenteraad bij besluit van 22 September 1881 aan Gebr.
Van Wijk zulk een ontslag van huur heeft verleend, meent de Commissie
van Fabricage, getrouw te moeten blijven aan haar beginsel, dat zulke
verzoeken om der gevolgen wille niet kunnen worden toegestaan, en in
overeenstemming met haar rapport van 2 Februari 1881 (Ing. St. n°. 15)
acht zij zich opnieuw verplicht het nemen eener afwijzende beschikking te
moeten aanraden.
Aan Heeren Burg. en Weth. De Commissie van Fabricage,
der Gemeente Leiden.
N°. 48. Leiden, 13 Maart 1882.
In de raadszitting van 22 September jl. werd besloten ons college te
machtigen om tijdelijk te voorzien in de vaceerende betrekking van leeraar
in de natuur- en scheikunde aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes
en te dien einde over de op de begrooting ter zake uitgetrokken gelden
te beschikken. Na overleg met de betrokken autoriteiten werd alstoen
de tijdelijke waarneming dier betrekking door ons opgedragen aan den
heer H. W. Bakhuis Roozeboom, assistent van den Hoogleeraar in de
scheikunde alhier.
Zoowel de Commissie van Toezicht als de Inspecteur van het Middel
baar onderwijs zijn van oordeel dat thans de bovenbedoelde betrekking
definitief kan worden vervuld, zijnde gebleken dat de heer Bakhuis Rooze
boom geheel voor de hem opgedragen taak berekend is.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging tot eene benoe
ming over te gaan.
De betrekkelijke stukken zijn in de Leeskamer ter inzage voor de leden
nedergelegd.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N°. 49. Leiden. 13 Maart 1882.
Door de Commissie van Fabricage is bij nevensgaand rapport een voor
stel ingediend om de Leidsche Duinwater-Maatschappij uit te noodigen in
de daarbij genoemde grachten en straten duinwaterbuizen te doen leggen
en overeenkomstig art- 5 der voorwaarden eene opbrengst van minstens
10 pCt. der aanlegkosten van bedoelde buizen van gemeentewege te ga
randeeren.
Gaarne vereenigen wij ons met dit voorstel en aarzelen dan ook niet
het bij Uwe Vergadering te steunen, overtuigd dat door zoodanigen maat
regel een hoogst gunstige invloed zal worden uitgeoefend op het verbruik
van duinwater in die gedeelten der gemeente, waar daaraan zoo dringend
behoefte bestaat, ter voorkoming van het gebruik van voor de gezondheid
schadelijk drinkwater.
Wij twijfelen niet of, wanneer eenmaal de buizen zijn gelegd, de groote
meerderheid van de bewoners dier straten en grachten zal successievelijk
eene aansluiting verlangen, ten gevolge waarvan de uitgaven der gemeente
voor garantie der opbrengst, zoo deze noodig zullen wezen, al spoedig
belangrijk zullen verminderen.
De aanlegkosten voor de Duinwater-Maatschappij zijn geraamd op 22000,
zoodat de gemeente hoogstens een bedrag van f 2200 's jaars zoude be
hoeven te voldoen, terwijl dat bedrag uit den aard der zaak reeds dade
lijk wordt verminderd ten gevolge van het aangaan van contracten tot
waterverbruik door hen die zich daartoe thans reeds hebben bereid verklaard.
Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging overeenkomstig de
conclusie van het rapport der Commissie van Fabricage te besluiten.
Bij aanneming van het voorstel zullen de eventueele kosten moeten
worden gevonden uit volgn. 98 der begrooting, Kosten voor het ver
strekken van en aanleg voor duinwater, voor dit jaar geraamd op 2700,
zullende te zijner tijd een staat van af- en overschrijving tot verhooging,
voor zooveel noodig, van bedoeld artikel ter vaststelling worden aangeboden.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz.
Leiden, 8 Maart 1882.
Aan het slot van art. 5 der voorwaarden waaronder door den Gemeen
teraad bij besluit van 23 December 1876 concessie is verleend voor den
aanleg van de duinwaterleiding is bepaald, dat „daar waar zulks wordt
verlangd met het leggen van pijpen zal worden voortgegaan, mits alsdan
door de belanghebbenden, eene opbrengst van het waterverbruik wordt
gegarandeerd tot een bedrag van minstens 10 pCt. der aanlegkosten van
bedoelde pijpen."
Het belang van de openbare gezondheid eischt, dat het duinwater ook
worde gebruikt in de achterbuurten waar men zich nog steeds met water
van zeer twijfelachtige hoedanigheid, ja zelfs met grachtwater vergenoegt.
Eene poging om de eigenaars der huizen, staande aan de Uiterste gracht
te bewegen, in die huizen duinwaterleidingen te doen aanbrengen, ten