GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 4 INGEKOMEN STUKKEN. N°. 1. Leiden, 27 December 1881. Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering hiernevens over te leggen het verzoek van J. A. Hueber om ontslag als leeraar in het schoonschrijven aan de Hoogere Burgerschool voor jongens, met de daaromtrent ingewonnen adviezen van de Commissie van Toezicht en den Inspecteur van het .M. O. Ons met die adviezen vereenigende geven wij U in overweging het gevraagd ontslag eervol te verleenen met ingang van 1 Januari 1882 en, behoudens voor zooveel noodig de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken, het onderwijs in het schoonschrijven op te dragen aan den heer L. P. H. Eykman leeraar in de Engelsche taal- en let terkunde. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, 24 November 1881. Edel Achtbare Heeren! De ondergeteekende, leeraar aan de Hoogere Burgerschool alhier, neemt de vrijheid UEd. A. om redenen van gezondheid tegen uit0. December e. k. ontslag uit genoemde betrekking te verzoeken. Met de meeste hoogachting heb ik de eer mij te noemen Uw E. A. Dw. Dienaar. Aan Burgemeester en Wethouders der J. A. Hueber. Gemeente Leiden. Leiden, 20 December 1881. Aan Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden. Onder terugzending van het request van den heer J. A. Hueber houdende verzoek om ontslag uit zijne betrekking van leeraar in het schoonschrijven aan de Hoogere Burgerschool voor jongens alhier, hebben wij de eer U te kennen te geven dat er bij ons geen bezwaar bestaat indien het ge vraagde ontslag tegen ultimo December op eervolle wijze worde verleend. Het geringe tractement aan deze betrekking verbonden doet ons de vrees koesteren dat er zich bij eene oproeping niet juist de meest geschikte sollicitanten zullen aanmelden, hoewel juist voor het geven van onderwijs in dit vak een zeer ontwikkeld en met het overige personeel der leeraren gelijkstaand persoon vereischt wordt, opdat dit onderwijs zich niet enkel tot het wezenlijke schoonschrijven bepale, maar opdat het tevens dienst baar worde gemaakt om de leerlingen correct te leeren schrijven. Het komt ons daarom wenschelijk voor dat aan een der leeraren van de school zelve het onderwijs in dit vak wordt opgedragen, vooral ook met het oog op orde en tucht, welke voor iemand, die slechts een paar uren 's weeks les in een dergelijk vak geeft, en daardoor zijne leerlingen weinig kent, dikwijls bezwaarlijk zijn te handhaven. Mocht uw college zich met onze beschouwingen vereenigen dan gevoii wij U in overweging ter benoeming voor deze betrekking voor te dragen den heer L. P. H. Eykman, leeraar in de Engelsche taal- en letterkunde aan de Hoogere Burgerschool voor jongens, die zich bereid heeft verklaard eene eventueele benoeming te zullen aanvaarden. De Commissie van toezicht op de scholen voor middelbaar onderwijs. Namens haar N. L. J. Van Buttingha Wiohers, Secretaris. 's-Gravenhage, 24 December 4881. Onder terugzending der bijlagen van Uw schrijven van den 22 December jl. n'. 4023, heb ik de eer U te berichten, dat bij mij tegen een eervol ontslag van den heer Hueber met 1 Januari a. s. geen bedenking is. Wat betreft het voorstel der Commissie, om het onderwijs in schrijven niet aan een afzonderlijken leeraar op te dragen, maar aan een der andere leeraren, ook daarmede kan ik mij volkomen vereenigen; tegen eene opdracht aan den leeraar Eykman is evenmin bezwaar. Ik meen evenwel U er op te moeten wijzen dat, wanneer de Raad aan zoodanig voorstel gevolg geeft, het raadsbesluit, als aanleiding gevende tot eene vermindering van het getal der leeraren, nog krachtens art. 24 der Wet de goedkeuring van den Minister behoeft. De Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs. Aan Heeren Burg. en Weth. Stevn Parvé. van Leiden. N°. 2. Leiden, 27 December 1881. Bij de mededeeling van de Gedeputeerde Staten dat de bij raadsbesluiten van 25 Augustus en 6 October 1881 gewijzigde verordening bepalende het getal der scholen voor openbaar lager onderwijs, den omvang van het onderwijs op elke school, den bijstand aan de hoofden der scholen te verleenen en de bezoldiging van het onderwijzend personeel (Gem. blad n°. 14 van 1881), door hen voor kennisgeving was aangenomen en voor zooveel noodig goedgekeurd, heeft dat college ons verzocht in verhand met het vroeger opgemerkte (zie Hand. Gemeenteraad Ing. Stukken n°. 132 van 1881), alsnu aan den Raad de noodige voorstellen te doen tot regeling van het Herhalingsonderwijs, terwijl die regeling door hen met belangstelling werd te gemoet gezien. In art. 10 der aangehaalde verordening is namelijk o. m. bepaald dat aan minstens twee der scholen van de derde en vierde klasse eene gelegenheid wordt geopend tot het genieten van herhalings-onderwijs, eene voor jon gens, eene voor meisjes, en dat de hoofden der scholen en de overige onderwijzers en onderwijzeressen verplicht zijn bij dit onderwijs werkzaam te zijn, indien de Gemeenteraad hun dit opdraagt, terwijl verder de wijze van benoeming van het onderwijzend personeel en de aan dit onderwijs verbonden belooning is geregeld. Wij hebben daarop de Plaatselijke Schoolcommissie uitgenoodigd ons ten aanzien van eene te ontwerpen regeling van het Herhalings-onderwijs te willen dienen van advies, welke Commissie ons, ter voldoening aan dit verzoek, heeft doen toekomen: 1°. eene concept-verordening op het Herhalings-onderwijs 2°. eene concept-instructie voor de Hoofden der Herhalings-scholen 3°. eene concept-instructie voor het hulppersoneel der Herhalings-scholen 4°. een concept-leerplan voor het Herhalings-onderwijs 5°. eene Memorie van toelichting. Ons met de door de schoolcommissie ontworpen regeling vereenigende geven wij Uwe Vergadering in overweging tot de vaststelling daarvan over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Concept-verordening op het Herhalings-onderwijs. Art. 4. Tot het herhalings-onderwijs worden toegelaten 1°. De leerlingen van de scholen der 3e en 4e klasse, die, na verkrijging van het getuigschrift, bedoeld bij art. 18 5 2 der verordening Van 11 November 1880 (Gemeenteblad 1881 n°. 4) zich ter inschrijving voor den eerstvolgenden cursus van het herhalings-onderwijs aan melden. 2°. Zij die, bij een af te leggen ejamen, aan de volgende vereischten voldoen a. Vaardig lezen en bewijzen leveren, dat zij het gelezene verstaan. b. Het schrijven van goed leesbaar kleinschrift. c. De kennis van de hoofdbewerkingen der rekenkunde met geheele getallen, tiendeelige- en gewone breuken, en toepassing daarvan tot het oplossen van eenvoudige vraagstukken. d. Het schrijven van een dicté zonder grove taalfouten. e. Het maken van een opstel naar aanleiding van een voorgelezen verhaal. f. Kennis van Nederland en zijne bezittingen, eenige kennis van Europa. Art. 2. Het examen bedoeld bij art. 1 n°. 2 wordt afgenomen door het hoofd der herhalingsschool, bijgestaan door eene commissie uit de hoofden der scholen 3® en 4e klasse. Art. 3. Inschrijving van leerlingen geschiedt in de derde volle week der maan den Maart en September. Art. 4. Het examen, bedoeld bij art. 1 n°. 2 wordt afgenomen in de daarop volgende week. Art. 5. Burgemeester en Wethouders onderzoeken de in art. 3 bedoelde in schrijvingen en, voor zooverre daartegen geene bedenkingen bestaan, machtigen zij het hoofd der school tot het toelaten der ingeschreven leerlingen. Art. 6. De toelating der leerlingen heeft plaats in de eerste volle week der maanden April en October. Art. 7. Met machtiging van Burgemeester en Wethouders kunnen kinderen of pupillen van hen, die zich in de gemeente vestigen, tusschentijds worden toegelaten. Art. 8. Bij de plaatsing der leerlingen wordt aan de ouders of die hen ver vangen, een exemplaar dezer Verordening uitgereikt. Art. 9. Het onderwijs aan mannelijke leerlingen wordt gegeven in de school in de Van-der-Werfstraat; aan vrouwelijke leerlingen in de school aan de korte Mare. Art. 10. Voor elke school wordt een boek aangelegd en daarin opgeteekend: a. Volgnommer. b. De naam der leerlingen en de datum der geboorte. c. De dag van aankomst. d. De gezindte waartoe de leerlingen behooren. ■e. De namen, het beroep en de woonplaats der ouders. f. De naam van den geneesheer, die den leerling heeft ingeënt, of be handeld, indien hij de natuurlijke kinderziekte gehad heeft. g. De datum, waarop de leerling de school verlaat. h. Vermelding of de leerling al dan niet met vrucht het onderwijs heeft bijgewoond. Art. 11. Leerlingen, die niet behoorlijk gereinigd zijn, zoomede zij die lijden aan eene besmettelijke ziekte, of in wier woning eene besmettelijke ziekte aanwezig is, worden door het hoofd der school niet toegelaten. Art. 12. De ouders, of zij die hen vervangen zijn verplicht: 1°. te zorgen, dat de leerlingen de school getrouw bezoeken, en vóór den aanvang van eiken schooltijd daar aanwezig zijn; 2°. indien de leerlingen door ziekte verhinderd zijn de school te bezoeken, of zij hen om andere redenen uit de school wenschen te houden, daarvan, vóór het begin van den schooltijd in persoon of schriftelijk kennis te geven aan het hoofd der school. Art. 13. Indien de ouders of zij die hen vervangen bij herhaling de bepalingen van art. 12 niet nakomen, en wanneer leerlingen herhaaldelijk van de school afwezig blijven, zonder dat voor die afwezigheid geldige redenen, ter beoordeeling van het hoofd der school, zijn aan te voeren, geeft deze daarvan kennis aan Burgemeester en Wethouders.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 1