105 contröle. Mijn twijfel aan die noodzakelijkheid is integendeel nog versterkt nadat straks een der commissarissen van de fabriek heeft gezegd, dat niet één maar twee controleurs zouden moeten aangesteld worden, zoo men eene afdoende contröle wilde hebben. De heer Le Poole. Wanneer ik zal stemmen voor het behoud van contr&le, voor de aanstelling van een controleur, dan wil ik daarmede volstrekt niet uitdrukken gemis aan vertrouwen in de Directie of in de Commissie van de Gasfabriek. Ik heb reeds vroeger, in eene geheime zit ting, gezegd dat ik eerbied gevoel voor het jeugdig vuur, waarmede de grijze Voorzitter dier Commissie ijvert voor Leidens verlichting. Ik zal dus stemmen voor de aanstelling van een controleur, omdat het bij mij is een quaestie van exploitatie, niet van vertrouwen. Moet een stedelijke Gasfabriek geëxploiteerd worden met het oog, op leverantie van goed licht gevend gas en matige winsten voor de schatkist, of omgekeerd met het oog op ruime winsten voor de gemeentekas en middelmatig gas voor de verbruikers? Terwijl ik het eerste standpunt ben toegedaan, geloofde ik dat het laatste in den jongsten tijd alhier werd ingenomen, en wel ter voorkoming van aanmerkingen op den hoofdelijken omslag. Leiden heeft nog een andere openbare verlichting, namelijk door onderwijs, welke eene zeer kostbare is. Welnu, om het den schijn te geven dat Leiden goedkoop onderwijs verschaft en tevens geene hoogen belastingdruk oplegt, heeft de Gasfabriek ruim in winst en matig in goed lichtgevend gas moeten zijn. Nu wil ik niemand beschuldigen, maar ik meen toch dat het voor de hand ligt dat men van de Gasfabriek op die manier eene onderneming gemaakt heeft of maken kan, die geheel in strijd met de belangen van de gasver- bruikers geëxploiteerd wordt. Ik ben nog niet gerust, vooral niet na de mededeeling, bij den aanvang dezer zitting aan den Raad gedaan, betref fende de plannen van de Commissie voor de Gasfabriek tot het maken van eene ijzeren verbinding tusschen de fabriek en het spoorwegnet. Bigt, naar mijn gevoelen, daarin opgesloten dat men aan de fabriek nog meer Duit- sche kolen wil gaan gebruiken aan directe verbinding met Engeland is immers vooreerst nog geen denken dan geeft mij dit nog meer aan leiding om te stemmen voor de aanstelling van een controleur. Meerder verbruik toch van Duitsche kolen zal, geloof ik, niet medewerken tot ver krijging van beter lichtgevend gas. Ik verklaar dus voor de voordracht van Burg. en Weth. te zullen stemmen. De Voorzitter. Ik moet beginnen daar ik mij misschien straks niet duidelijk genoeg heb uitgedrukt met de verklaring dat Burg. en Weth. ook tegen de voordracht zullen stemmen. De redenen waarom heb ik reeds medegedeeld. Wij achten eene contröle over ons zeiven inge steld, in eene fabriek door ons zeiven gedreven, totaal overbodig. Met genoegen heb ik van den heer Van Dissel zijne gunstige opinie over den Directeur der fabriek vernomen; met des te meer genoegen omdat hij in staat en bevoegd is daarover een oordeel te vellen. Wat de heer Van Dissel evenwel niet zoo goed kan beoordeelen als wij, door de verhou ding waarin de ambtenaar tot het Dagelijksch Bestuur staat, is de ijver en toewijding waarmede de Directeur zijn plicht vervult. Er is nu een maal besloten dat er gas van eene zekere lichtkracht en zuiverheid zal moeten worden geleverd; en nu geloof ik dat het voldoende is daarvan mededeeling te doen aan den Directeur; en ik ben er van overtuigd dat hij alles zal aanwenden om, voor zooveel van hem afhangt, het hem gegeven bevel na te komen. Daarenboven oordeelen Burg. en Weth. de aanstel ling van een controleur onnoodig, omdat dé financieele bezwaren daaraan verbonden niet gering zijn te tellen. Het geld zal volkomen nutteloos worden uitgegeven en wij moeten toch zeker in de eerste plaats waken tegen het doen van onnutte uitgaven. Op de vraag van den heer Van der Zweep, wie den ambtenaar zal moeten benoemen, ligt het antwoord voor de hand dat de Raad daartoe geroepen.zal worden; maar met het oog op de eischen die men den con troleur zoude moeten stellen en op hetgene door dien geachten spreker is aangevoerd, blijkt daaruit juist het nuttelooze der geheele benoeming. De heer Dercksen heeft gesproken over het besluit indertijd door den Raad genomen tot instelling eener tijdelijke contröle. Er is toen besloten tot het instellen van een onderzoek naar de lichtsterkte van het gas; maar dat sluit uit den aard der zaak in zich dat het tijdelijk moest zijn. Een onderzoek moet toch eenmaal een einde nemen, tot een resultaat leiden. Dit heeft nu reeds twee jaren lang geduurd en mij dunkt dat wij nu zullen moeten beslissen of het onderzoek kan eindigen. De onzeker heid heeft thans lang genoeg geduurd. De heer Le Poole heeft zich voor de voordracht verklaard omdat hij bevreesd was dat men niet tevreden zal zijn met eene matige winst voor goed gas, maar liever; groote winsten zal maken voor slecht gas en daaraan heeft hij vastgeknoopt de groote uitgaven voor het onderwijs be- noodigd, welke dan voor een deel uit die groote winsten gevonden zouden kunnen worden. Ik zal de laatste zijn om te ontkennen dat de uitgaven voor het onderwijs groot zijn; en ik verheug er mij over dat men voor het onderwijs in Leiden zóóveel over heeft. Maar om nu te meenen dat er slechte waar zal worden geleverd om eene groote winst te behalen, ik geloof dat de heer Le Poole dat denkbeeld wel zal loslaten, als hij slechts eyen wil nagaan hoeveel slecht gas er wel geleverd zou moeten worden, om de uitgaven voor het onderwijs ook maar eenigszins voelbaar voor de belastingschuldige^ te verminderen. Naar mijne wijze van zien bestaat er geen zekerder middel ter bevordering van den ondergang eener industrieele onderneming, dan het leveren van een slecht product. Het mag eenigen tijd goed gaan, lang kan het zeker niet duren. Den heer Le Poole acht ik een te goed industrieel om daaraan te twijfelen. Wat aangaat het ingekomen voorstel der spoorwegverbinding, ik kan mij daarover nu niet uitlaten. Het is niet omdat ik dat niet wil doen, maar ofschoon ik natuurlijk wel met den inhoud van het voorstel in grove trekken bekend ben, is dit niet het geval met alle détails; en ik weet niet dat er eenig verband denkbaar kan zijn tusschen dat voorstel en de voordracht die thans in behandeling is. De heer Cock. Het was mijn voornemen niet mij in deze discussie te mengen. Ik meende toch, dat de aanneming van het aanhangige voorstel genoegzaam zeker was, terwijl voor de wenschelijkheid van een contröle in vroegere vergaderingen reeds zooveel is aangevoerd, dat te recht door een spreker is gezegd, dat de discussie daarover kan worden beschouwd als uitgeput. Met groote ingenomenheid ontving ik dit voorstel, tot be stendiging en regeling van het met genoegzaam algemeene stemmen inge voerde onderzoek naar de lichtsterkte van het gas, en daar het Voorstel van Burg. en Weth. zeiven uitging, vrijwillig door hen werd gedaan en dus op hun niet te versmaden steun kon rekenen, meende ik van verdere verdediging daarvan ontslagen te zullen zijn. Maar zie, die steun ontvalt mij op eens geheel onverwachts. Immers, indien ik althans goed verstaan heb, zullen thans Burg. en Weth. tegen hun eigen voorstel stemmen, een voorstel „waartegen" dit zijn hun eigen woorden „bij ons college in geenen deele bezwaar besfhat." Dit wekt in hooge mate mijne bevreemding. Tot aanbeveling van het bedoelde voorstel kan ik in hoofdzaak er mij toe bepalen te refereeren naar het gesprokene door den heer Van Iterson; al het door hem gezegde is volkomen juist en wordt door mij volkomen beaamd. Een paar ondergeschikte punten wensch ik nog te behandelen. Door den heer Damsté is als bezwaar tegen het voorstel aangevoerd, dat het geld zou kosten. Ik geef dat gaarne toe, maar ik antwoord dat het nu eenmaal vaststaat, dat hier op aarde niets voor niet gedaan wordt en dat het wel boven allen twijfel verheven is, dat indien het voorstel wordt aangenomen en zoodoende eene goede, onpartijdige contröle verkregen wordt, deze toch minstens f 4000 of f 2000 waard zal zijn. Dit bedrag kan intusschen licht minder zijn, doch op het oogenblik kunnen wij nog niet weten hoe groot die kosten zullen zijn. Dit zullen wij eerst weten, wan neer na aanneming dezer voordracht de instructie door ons zal zijn vast gesteld, waaruit natuurlijk de omvang van den werkkring zal blijken, van Wélken omvang wederom de bezoldiging voor het grootste gedeelte zal af hangen. Het is dan ook deze volgorde, de eenige goede en logische, welke onzè geachte Voorzitter zoo even gezegd heeft te zullen volgen. Het laatst komt dan het derde punt: de benoeming van een onpartijdig, onafhankelijk en volkomen deskundig controleur, voor de vervulling van welke betrekking ik aanneem dat vóóraf eene openbare oproeping van sollicitanten zal gedaan worden. Sommige sprekers zien de noodzakelijkheid niet in, dat er een onder zoek naar de lichtsterkte van het gas worde ingesteld, of liever dat er tot een blijvend onderzoek worde besloten. Men heeft daarbij gezegd, dat men hier te doen heeft met een eigen fabriek en dat het niet noodig is zich zeiven te controleeren, verder dat het niet te verwachten is, dat de ge meente slechte waar zou leveren. Men voegde er bij, dat als algemeen erkende en aangenomen regel geldt: dat hij, die slechte waar verkoopt, zich zeiven het meest benadeelt, omdat alsdan zijn debiet noodzakelijk moet afnemen en eindelijk ophouden. Wat dit laatste betreft merk ik op, dat de bedoelde regel in het algemeen ontwijfelbaar juist is, maar dat hij faalt waar men, zooals hier, met een feitelijk monopolie te doen heeft. Wat de eigen contröle betreft, zie ik waarlijk niet in, waarom het niet nuttig zou zijn ons eigen fabrikaat te controleeren of, zoo men wil, ons zeiven te controleeren. Ieder immers hier op aarde heeft contröle noodig en ik geloof niet, dat iemand onzer, zooals wij hier zitten, contröle vreest en toch kan het niet anders of wij laden den schijn van die vrees op ons, zoo wij het aanhangige voorstel verwerpen. Welke groote voordeelen en ik durf het er wel bijvoegen welk groot gemak eene onpar tijdige contröle bezorgen kan, niet alleen aan de Comm. voor de Gas fabriek, maar ook aan het Dag. Best. en aan ons raadsleden, leert de geschiedenis van den strijd over de gasquaestie. Die strijd ving aan, nu twee lange jaren geleden, met het verschijnen van tallooze artikelen in onze beide couranten, behelzende hevige klachten over de lichtsterkte van het gas. Die klachten, hetzij dan gegrond, hetzij ongegrond, vonden weer klank bij vele leden van den Raad en na langen strijd besloot de Raad eindelijk, al was het ook maar tijdelijk, een onafhankelijk deskundig man van een vast karakter aan te stellen om het gas te onderzoeken en nader hand ook om te constateeren, of de door ons bepaalde lichtsterkte ge leverd werd. En wat is nu het gevolg daarvan geweest? Sedert zijne be noeming mogen er in den Raad wel eens verschillen over de wijze van controleeren zijn ontstaan, maar dit is zeker, het publiek is tevreden en er worden geene klachten meer vernomen, althans niet in de dagbladen. Welk nut kan het hebben het publiek weer ontevreden te maken en de klachten als het ware weer uit te lokken? De heer Yan der Zweep heeft nog gezegd: één controleur is niet voldoende en, zal de zaak volmaakt zijn, moeten er twee zijn. Ik antwoord: wanneer men zóó redeneert, zijn twee ook niet genoeg, want die twee konden verschil hebben en dan zou er nog een derde bij moeten komen. Zoodoende zou aan de zaak geen einde zijn. Het zou er veel op gelijken als of men b. v. in rechtszaken zeide: de drie instanties, die men in vele gevallen heeft, zijn nog niet voldoende, wij willen er vier ja vijf hebben. Doch ook al ware het hebben van twee gascontroleurs volmaakter, zoo bedenke men, dat het volmaakte hier op aarde niet te bereiken is, en dat één controleur, mits deskundig en volkomen onafhankelijk, voldoende is. Het zij mij geoorloofd te her inneren, dat er in dezen Raad dikwerf groot verschil over de gasquaestie is ontstaan, en dat de beraadslagingen daarover niet altijd van de aan genaamste waren. Die discussiën hebben geleid eerstens tot het onlangs met algemeene stemmen genomen besluit om twee ton aan de Gasfabriek te geven, en tweedens tot dit nu aanhangig voorstel, dat nauw met het eerste samen gaat. Door het aannemen van beide voorstellen, dus ook van dit laatste, zou die droevige gasquaestie, die tot zulke onaangename en hevige discussiën aanleiding heeft gegeven, voor goed uit deze vergade ring gebannen zijn en voor goed begraven. Wat ik dus den Raad bidden mag, verwerp dit voorstel niet, want anders vrees ik, dat de oude strijd weer met verdubbelde kracht zal uitbarsten. En welk kwaad is er bij contröle Hebben wij ze niet reeds sedert lang ingevoerd Ik erken aanvankelijk slechts tijdelijk, maar naderhand voor goed, namelijk ter gelegenheid van het bekende voorstel van den heer De Goeje, dat toen door dien heer ten gevolge der discussiën werd ingetrokken. Zeer zeker verhindert niets, dat de Raad terugkomt op het toen zij het ook stilzwijgend genomen besluit. Maar laat ons dan denken aan den gasverbruiker, die met het tegenwoordig toezicht tevreden, waar schijnlijk wantrouwen zal krijgen, wanneer het wordt afgeschaft. Dit is hem trouwens niet kwalijk te nemen, want de mensch is van aard wan trouwend. Ik herhaal, ik heb het voorstel van Burg. en Weth. met vreugde

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 3