GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 99 INGEKOMEN STUKKEN. N\ 216. Leiden, 21 October 1881. Naar aanleiding van de opmerking door den heer Scheltema in de raads zitting van gisteren gemaakt, dat in de Memorie van antwoord ten aanzien van de rekening der gemeente over 1852 door ons onjuiste cijfers zouden zijn medegedeeld, hebben wij daaromtrent onverwijld een onder zoek ingesteld en daaruit is gebleken dat die cijfers volkomen juist zijn. Ten bewijze daarvan is de gemeenterekening over het jaar 1852 in de Leeskamer ter inzage voor de leden nedergelegd en doen wij hieronder een uittreksel uit die rekening volgen, voor zoover betreft de posten die. tot grondslag hebben gestrekt van de berekening in de Memorie van antwoord opgenomen. ONTVANGST. Tertia summa. Additioneele cents op 's lands middelen. Prima summetta. Opcenten op de grondlasten en het personeel9.448.23® Secunda summetta. Opcenten van 's Rijks accijns op het gemaal 9G.249.705 Tertia summetta. Opcenten van 's Rijks accijns op het geslacht. 22.104.425 Quarta summetta. Opcenten van 's Rijks accijns op het binnen- en bui- tenlandsch gedisteleerd 19.582.435 Totaal tertia summa. f 147.384.89 Quarta summa. Plaatselijke middelen. Prima summetta. Omslag voor het onderhoud der lantaarnen, brandspuiten, nacht wachten enz48.719. Secunda summetta. Collecte op de eetwaren8.694.51® Tertia summetta. Collecte op de dranken36.483.12® Quarta summetta. Opbrengst der biljetgelden van de stedelijke middelen. 2.788.11® f 96.684.75® 147.384.89 Totaal. f 244.069.64® zijnde hetzelfde cijfer als in de Memorie van antwoord is medegedeeld. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N°. 217. Leiden, 24 October 1881. Naar aanleiding van de bedenkingen door den heer Swaan in zijne Missive van 4 October jl. geopperd, tegen ons advies van 15 September jl. hebben wij de eer het volgende onder de aandacht van den Raad te brengen. In ons zooeven genoemd advies schreven wij o. a. „dat de plannen van den heer Swaan niet geacht kunnen worden in het helang der gemeente Leiden te zijn" en „dat het voorzeker niet te ontkennen is dat eene vermeerdering der bevolking met de bewoners van circa drie honderd huizen in het voordeel zou wezen van de neringdoende, belasting betalende inwoners van Leiden." De heer Swaan meent dat deze beide uitspraken strijden. Alleen eene oppervlakkige lezing laat die meening toe. Immers uit hetgeen verder gezegd wordt blijkt duidelijk dat wij als eerste gevolg van de verwezenlijking der plannen van den heer Swaan, eene vermindering der bevolking van Leiden verwachten; en dat zelfs als de uitkomst anders bleek te zijn, en de nieuw te bouwen huizen alleen door van elders komenden betrokken werden, dan nog daardoor wel de bevolking van Zoeterwoude, maar niet die van Leiden met die nieuwe bewoners zoude worden vermeerderd. En nü moge de heer Swaan aannemen, dat ook dan de neringdoende belastingbetalende inwoners van Leiden, daar zeer wel bij zouden varen, de toekomst zoude nog moeten leeren of dit inderdaad het geval was en of niet veeleer in die nieuwe wijk zich ook zooveel neringdoenden zouden vestigen, dat zelfs tot zekere hoogte eene, voor de neeringdoende binnen Leiden althans, ongewenschte concurrentie in het leven werd geroepen. Ten tweede het bezwaar van het onderwijs. In hoeverre de schoolgelden van buiten Leiden wonende leerlingen voldoende zijn om de ten hunnen behoeve gedane uitgaven goed te maken en of zij niet veeleer (zooals de heer Swaan blijkbaar bij vergissing schrijft) „tot ontlasting der gemeentekas bijdragen," is niet zoo dadelijk uit te maken, doch vereischt eene eenigszins nauwkeurige berekening, welke hier echter veilig achter wege kan blijven. Onze bedenkingen sub 2°. in ons advies van 15 September jl. betrof fen in het algemeen het feit dat tal van personen zich om en dicht hij deze gemeente vestigen om het genot te hebben van al hetgeen ten algemeenen nutte, waaronder voorzeker het onderwijs eene voor name plaats inneemt, wordt gedaan zonder aan de daarvoor noodige uitgaven bij te dragen. Als regel behoort te gelden dat zij, die het genot van die publieke werken hebben, aan de kosten bijdragen door het op brengen van verschillende belastingen, als de opcenten op de personeele belasting, de 4/5 van deze door het Rijk aan de gemeenten afgestaan, opcenten van de belasting op gebouwde en ongebouwde eigendommen, directe plaatselijke belasting enz, enz.; en wanneer nu de wet toestaat dat voor het onderwijs eene zekere som als tegemoetkoming in de kosten van het onderwijs mag worden geheven, dan ligt het, dunkt ons, voor de hand, dat wij geen belang kunnen hebben bij de vermeerdering van het aantal personen, die zich onttrekken aan het opbrengen van al die belastingen, om te volstaan met de tegemoetkoming welke de wet toestaat, en van welker betaling de andere belastingschuldigen, wier kinderen de scholen bezoeken, evenmin verschoond zijn. Ten derde de annexatie. Wanneer Zoeterwoude eene wijk met 300, door gegoede burgers bewoonde huizen rijker is geworden, en daardoor eene belangrijk hooger opbrengst van belastingen geniet, dan schijnt het ons zoo duidelijk toe dat die gemeente nog meer bezwaren zal maken tegen de uitbreiding der grenzen van Leiden, dan zij nu reeds deed, dat het ons onnoodig voorkomt daarover verder uit te wijden. Ten vierde, bouwterrein in Leiden, Ruïne. De laatste kunnen wij voor 't oogenblik buiten beschouwing laten, zoolang niet is beslist of de plan nen, welke de regeering thans schijnt te hebben ten opzichte der bebou wing van dat plein,"door de Staten-Generaal zullen worden goedgekeurd. Doch het ligt, dunkt ons, ook voor de hand dat dezelfde redenen waarom men liever buiten de grenzen van, doch vlak bij Leiden woont, zullen gelden wanneer er sprake is van huizen te bouwen. Verder betoogt de heer Swaan dat de aanbieding om zich te verbinden uitsluitend gas- en waterleidingen van Leiden op zijn terrein toe te laten, toch nooit een voordeel voor hem kan zijn. Wij blijven dienaangaande met hem van gevoelen verschillen. Zij die geneigd mochten zijn op die terreinen te bouwen hebben volstrekt behoefte aan goed drinkwater en verlichting. Het is ondenkbaar dat speciaal voor de zeer uitgebreide en in evenredigheid daarvan zeer weinig bevolkte gemeente Zoeter woude, wier bewoners daarenboven zeer verspreid zijn, inrichtingen zouden kunnen worden gemaakt, in staat om in die behoeften te voorzien, tegen eene vergoeding welke ook maar eenigszins nabij kwam, aan de prijzen welke daarvoor in Leiden worden gevorderd. En wanneer de prijzen van deze onmisbare levensbehoeften hoog zijn, dan zal daardoor natuurlijk de prijs der bouwterreinen gedrukt worden, even als omgekeerd lage prijzen van water en gas, aan spoedigen verkoop van het bouwterrein bevorder lijk zullen wezen. Al moge nu worden aangenomen dat het voor Leiden niet onverschillig is of de levering van gas en water zich ook over die nieuwe wijk uit breidt, dan blijft toch altijd nog de vraag over, of dat voordeel opweegt tegen de reeds genoemde nadeelen: eene vraag welke o. i. stellig ontken nend beantwoord moet worden. Eindelijk de berekening der kosten van de werken waarmede Leiden belast zoude worden. Wij kunnen die kosten met een betrekkelijk aan zienlijk bedrag verlagen, omdat in de eerste opgave eene fout is gemaakt, welke op het eindcijfer grooten invloed heeft gehad. In plaats toch van 250 straatlantaarns behoeft dit getal niet hooger dan 40 a 50 te worden gesteld. Het leggen van gasbuizen en het plaatsen van gaslan taarns kan daardoor met f 1000, de straatverlichting met f 6000 worden verminderd zoodat het eindcijfer tot f 32.000 kan worden herleidof het vervangen van de vaste Singelbrug bij de Naakte sluis door eene beweeg bare ad f 5500, hetwelk de heer Swaan loslaat, in aanmerking nemende tot 26500. Overigens moeten wij de juistheid onzer redeneering handhaven. Het is toch de vraag niet of de te doene uitgaven geheel of gedeeltelijk productief zullen zijn, maar of eene zoo aanzienlijke uitgaaf, in haar geheel in het belang der gemeente Leiden zoude wezenhetgeen wij blijven ontkennen. Wel is waar tracht de heer Swaan aan te toonen dat in de berekening der uitgaven de neiging niet is te miskennen om de kosten van het door hem gevraagde schrikbarend op te voeren; doch wij moeten dit ten stelligste tegenspreken. Eerstens toch bestaat daarvoor geene enkele reden, dewijl wij immers de geheele onderneming in strijd achten met de belangen van Leiden, en dat op zich zelf.reeds voldoende is om u te raden de bevordering der plannen van den heer Swaan niet in de hand te werken; maar ten andere zouden wij, indien de Raad ons gevoelen niet deelde, en besloot den heer Swaan de gevraagde medewer king te verleenen, het hoogst ongeraden achten „voorshands" eene brug te laten maken zooals die door hem in korte trekken wordt geschetst, welke zeker wat het uiterlijk betreft zeer ongunstig zoude afsteken bij onze overige Singelbruggen, en wat hare soliditeit aangaat, het vooruit zicht zoude openen op de noodzakelijkheid om haar binnen betrekkelijk korten tijd door gene nieuwe te doen vervangen. Maar ook al wilde men in dit opzicht zich eerder aan de zijde van den heer Swaan scharen dan aan de onze, dan nog zoude dit in onze zienswijze geene verandering brengen, daar wij meenen dat wij vooral niet moeten medewerken om datgene te bevorderen, waarover reeds zoo lang en terecht wordt geklaagd dat namelijk de buitenzijde der grenzen van Leiden bij voorkeur als woon plaats wordt gekozen, door hen die gaarne willen deelen in het goede dat onze gemeente verschaft, zonder een evenredig aandeel in de lasten te dragen. Dat het aandeel in de lasten niet gering zoude zijn, mag, met het oog op de soort van huizen welke daar waarschijnlijk zullen worden gebouwd veilig worden aangenomen en inderdaad aanzienlijk hooger dan f 50 per bewoond huis worden gesteld. Immers de heer Swaan stelt ge middeld de huishoudelijke uitgaven voor ieder gezin op f 2000; tegen de thans gevorderde belasting van 2°/0 op het geheele inkomen, zouden daaruit alleen reeds, zonder overdrijving op eene inkomstenbelasting van f 50 per bewoond huis gerekend mogen wordenwaarbij dus nog de op centen op het personeel, de 4/5 dier belasting, de opcenten op de belas ting der bebouwde en onbebouwde eigendommen enz. zouden komen. Wel is waar stelt de heer Swaan daartegen over dat volgens dienzelfden maat staf het debiet der neringdoenden binnen Leiden met ongeveer f 600.000 zoude vermeerderen; maar hierboven werd er reeds aan herinnerd, en het mag wel buiten twijfel als zeker worden geacht, dat zich op het terrein van Vreewijk meer dan genoeg neringdoenden zullen vestigen, om dit voor deel voor die van Leiden geheel illusoir, ja wellicht tot een nadeel te maken. Wij blijven op grond van een en ander volharden bij ons advies om de door den heer Swaan voorgestelde overeenkomst niet aan te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. 's-Gravenhage, 4 October 1881. Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden. Mijne Heeren Onder dankzegging voor de mededeeling van uw praeadvies op mijne voorstellen omtrent Vreewijk, bij den Raad uwer gemeente uitgebracht, mag ik mijn leedwezen niet ontveinzen dat ik niet in de gevraagde ge legenheid werd gesteld mijne voorstellen vooraf mondeling te komen toe lichten. Ik twijfel toch niet of het ware mij gelukt een gunstiger con clusie te verkrijgen, dan waarmede uw praeadvies sluit.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 1