89
den aangekondigd, geloof ik, dat zeer spoedig het oogenblik aanbreekt,
waarop wij het cijfer der plaatselijke directe belastingen duurzaam met
één pCt. zullen moeten vermeerderen en het dus tot 3 °/0 opvoeren. En
nu vrees ik geen tegenspraak, allerminst van onzen Wethouder van Finan
ciën, als ik beweer dat dit laatste cijfer vrij wel het maximum is dat
onder de tegenwoordige omstandigheden te Leiden kan geheven worden.
Ik erken gaarne dat de toestand nu oneindig beter is dan vroeger, maar
toch de toon in de rapporten van B. en W. doorstralende, is mij veel te
optimistisch en dus de raad aan deze vergadering, om voorzichtig te zijn,
allerminst misplaatst. Laten wij niet vergeten dat Leiden in betrekkelijk
korten tijd een aanzienlijk kapitaal vernietigd heeft, zonder eenig uitzicht
van dat immer terug te erlangen, 't Is zeker waar, men verkreeg voor
dat kapitaal allerlei nuttige werken, maar dan toch werken die geen
rechtstreeksche baten voor de gemeentekas afwerpen. Nog maar weinig
jaren en naar alle waarschijnlijkheid zal onze gemeente eene schuld be
zitten, althans even groot als het kapitaal waarover zij vroeger beschik
ken kon. Tegenover zulke feiten is eene vermaning om voorzichtig te
zijn waarlijk niet overbodig, en de algemeene beraadslagingen over deze
begrooting boden mij van zelve de gelegenheid aan dergelijke waarschu
wing uit te spreken.
De Voorzitter. Een enkel woord speciaal naar aanleiding van dat
gene waarmede de heer Buys geëindigd is, namelijk de quaestie van de
belangrijke kapitalen die vroeger op het Grootboek ingeschreven waren
en nu verdwenen zijn. Ik heb verleden jaar getracht, aan te toonen, dat
de renten die wij nu trekken, nadat die kapitalen voor andere doelein
den zijn aangewend, hooger zijn dan de renten die wij trokken van het
Grootboek. Die vermeerdering schuilt voor het grootste gedeelte in de
gasfabriek, de Bank van Leening, de Stads-Gehoorzaal en andere inrich
tingen, waaruit werkelijk renten getrokken worden. Ik zal mijn vroeger
betoog aangaande het gebruik van renten tot betaling van de huur van
schoollokalen hier niet herhalen. Scholen zijn kapitaal. Werden zij slecht
onderhouden of zoo slecht gebouwd, dat zij na een betrekkelijk kort aan
tal jaren onbruikbaar werden, dan zou de redeneering opgaan; dan zou
men het bouwen van scholen, vernietigen van kapitalen kunnen noemen.
Maar wij bouwen ze zoo solide, dat het gegronde vooruitzicht bestaat, dat
zij aan het nageslacht kunnen worden overgegeven, evenals wij b. v. het
gymnasium hebben overgenomen van onze voorouders.
De heer Buys. Na uwe pertinente tegenspraak, M. de V., is een woord
tot nadere verklaring van mijn gevoelen volstrekt noodig. Sprak ik van
kapitalen die niet meer bestaan en in korte jaren vernietigd werden, dan
doelde ik op de kapitalen aanwezig op een tijd toen de gasfabriek reeds
lang bestond, met andere woorden op den toestand van nu tien of twaalf
jaren geleden. Die kapitalen zijn uitgegeven aan scholen en andere pu
blieke werken. Dit historische feit staat vast en daarop valt niets hoe
genaamd af te dingen. Dat de Bank van Leening een deel van die kapi
talen zou genoten hebben is het tegendeel van juist, want in de bedoelde
periode heeft de Bank niet alleen geen kapitaal ontvangen maar daaren
tegen kapitaal aan de gemeente terugbetaald. Ik geef toe, dat het geld
goed gebruikt is, maar beweer eenvoudig dat het opgehouden heeft eco
nomische voordeelen voor de gemeente op te leveren. Wij kunnen van de
renten der scholen niet leven, als van de renten van het Grootboek. Al
leen dit feit wenschte ik geconstateerd te hebben, en, nog eens, daarop
valt niets af te dingen.
De Voorzitter. Ik kan toegeven, dat de scholen geen direct rente-
gevende kapitalen zijn, doch de heer Buys zal mij niet tegenspreken
wanneer ik beweer, dat men eene school moet bouwen of huren en dat
het op hetzelfde neerkomt of wij de renten heffen en daarmede de huur
betalen, dan wel de renten missen en geene huur betalen. In de tweede
plaats moet ik opmerken, dat aanzienlijke kapitalen gebruikt zijn tot
aanleg van publieke werken, b. v. draaibruggen, waarvoor groote sommen
besteed zijn. B. en W. zullen zeer gaarne, wanneer er uitgaven voor het
onderwijs te doen zijn, ieder voorstel in overweging nemen en meegaan
met elke poging om die uitgave binnen engere grenzen te beperken,
mits aangetoond worde, dat wij daardoor niet achterblijven waar de
wet voorschrijft vooruit te gaan. De mededeeling in de Mem. van Antwoord
had ten doel te constateeren, dat B. en W. zich niet bewust waren dat
zekere weelde of overdaad op het gebied van het onderwijs heerschte.
B. en Ws. zijn overtuigd ten opzichte van het lager onderwijs niet verder
te zijn gegaan dan de voorschriften der wet. Wat de andere, niet door
de wet bevolen inrichtingen aangaat, de uitkomst kan de goede verwach
ting welke wij daarvan koesteren doen tegenvallen, maar ik kan de ver
zekering geven, dat die voorstellen niet uitsluitend ten doel hadden
de belangen van het onderwijs te bevorderen, maar dat wij daarbij tevens
op het oog hadden de materiëele belangen der gemeente gelijktijdig
te bevorderen. Wij meenden zoowel de stoffelijke als de intellectueele
belangen van de gemeente te dienen door die voorstellen te doen. De
uitkomst zal leeren in hoever B. en W. daarin juist gezien hebben.
De heer De Fremery. De heer Buys heeft aangedrongen om toch in
het vervolg zuinig te zijn. Ik geloof, dat B. en "W. dit voorschrift inder
daad altijd in het oog hebben gehouden. Wanneer zich daartoe de gele
genheid voordoet, zal het mij aangenaam zijn te mogen vernemen hoeveel
de voorstellen die uitgaven vorderen te hoog zijn geschat en hoeveel
daarvan kan worden afgetrokken, zonder de belangen van de gemeente
te schaden; blijkt dan dat bezuiniging mogelijk is, ik zal de eerste zijn
om die goed te keuren. De groote kapitalen waarvan nu sprake is ge
weest waren inderdaad niet zóó enorm groot als nu is voorgespiegeld.
Op 30 Juni 1847 was er eene inschrijving van 647.500 11/% pCt. op
het Grootboek. In het laatst van 1847 werd de gasfabriek gebouwd, die
in April 1848 het eerste licht heeft gegeven. Daarvoor is p. m. 2,/J ton
verbruikt, zoodat het overblijvende kapitaal werkelijk niet zoo groot was.
Let men op alle groote werken sedert aangelegd de Voorzitter wees
reeds op de bruggen dan kan men inderdaad zeggen, dat ook voor
openbare werken vrij aanzienlijke kapitalen zijn uitgegeven, zoodat de
gelden niet bepaaldelijk met het oog op de eischen van het onderwijs
zijn besteed, doch ook ten behoeve van andere takken van openbaar nut.
Wanneer kan worden aangetoond, dat minder kan worden uitgegeven,
zeker zullen B. en W. ten allen tijde bereid zijn daartoe mede te werken,
en meermalen heb ik bij herkiezing of andere voorkomende gelegenheden,
mij voor die gewenschte inlichtingen bij den Raad aanbevolen. Ik doe
dit thans bij hernieuwing. Mag ik nog hieraan toevoegen, dat het kapitaal
in 1877 aan renten opbracht f 16,187.50, terwijl nu op volgn. 26 der
begrooting voor renten van kapitalen is uitgetrokken f 22,507. Tegenover
de schuld die sedert is aangegaan geeft de vermeerderde rente eene
beduidende vergoeding, ook dit mag niet worden voorbijgezien. Ik geloof
dus inderdaad, dat de gemeente Leiden ook in hare inkomsten niet
achteruit is gegaan en in zeer bloeienden toestand verkeert. Dit alles neemt
echter niet weg, dat voorzichtigheid toch onze leuze zijn moet.
De heer Donner. Ik had gemeend bij de algemeene beschouwingen
het stilzwijgen te bewaren, maar nu er gezegd wordt dat men, wat het
onderwijs betreft, binnen het voorgeschrevene door de wet blijft, nu moet
ik opmerken, dat dit blijkens de geschiedenis van den laatsten tijd, niet
waar is. Toegestemd dat men binnen de bepalingen der wet blijft wat
betreft de uitvoering van het bestaande, moet ik opmerken dat dit
niet het geval is met betrekking tot de oprichting van hetgeen niet be
stond, en niet door de wet gevorderd wordt. De wet beveelt niet de
oprichting van eene hoogere burgerschool voor meisjes, wel voor jongens.
Men heeft het voorstel tot stichting van die h. b. s. voor meisjes doorge
dreven, hoezeer daaraan volstrekt geen behoefte bestond. Men had aan
de bestaande school voor meisjes uitbreiding kunnen gevenzelfs de voor
standers van eene hoogere burgerschool voor meisjes verklaarden, er zal
in wezen geen ander onderwijs gegeven worden dan op de school van
Mej. Jesse gegeven wordt. Nu wil ik het gevraagd hebben of, lettende
op zoodanige inrichting, gezegd kan worden dat men binnen de perken
van de wet blijft? Ik wil ook dat men voldoet aan de wet, maar het is
genoeg bekend hoe groot het getal in den lande en onze stad is, dat
juist tegen dit onderwijs zulke gewichtige bezwaren heeft. Ik meen dat
de Raad geheel de stad vertegenwoordigt en niet een gedeelte der inge
zetenen. Ook dit diende in het oog gehouden te worden. Die bezwaren
mogen niet licht geacht worden, men getroost er zich groote opofferingen
voor, een derde van de schoolgaande kinderen in onze stad ontvangen
onderwijs op de bijzondere scholen, waarvoor uit de gemeentekas geen
duit betaald wordt. Ik wilde dat het in het oog werd gehouden, dat een
zoo groot deel der bevolking van onze stad van dat onderwijs geen partij
trekt en toch moet betalen. En nu vraag ik, of bij het verheffen van
het openbaar onderwijs en bij het nemen en uitvoeren van besluiten in
belang van dit onderwijs door den Raad op die bezwaren achtgenomen is
De Voorzitter. In antwoord op de beschouwingen van den heer Donner
wensch ik te zeggen, dat het mij leed doet dat ik niet duidelijk schijn
geweest te zijn. Ik heb nadrukkelijk onderscheiden tusschen de inrichtin
gen waartoe de wet ons verplichtte en die welke daartoe niet gerekend
kunnen worden en daar bijgevoegd dat deze laatste werden opgericht
zoowel in het stoffelijke als in het intellectueele belang der gemeente.
Ik heb niet beweerd dat alle onderwijs dat in Leiden wordt gegeven het
gevolg is van de voorschriften der wet, maar onderscheiden tusschen de
inrichtingen niet door de wet voorgeschreven en die welke door de wet
bevolen zijn.
De algemeene beraadslaging wordt gesloten.
De Voorzitter. Ik stel voor, evenals gebruikelijk is, te beginnen met
de behandeling der Uitgaven, terwijl ik het er voor zal houden, dat elk
volgnummer waaromtrent het woord niet wordt verlangd, is goedgekeurd.
Aldus besloten.
Volgn. 5962 goedgekeurd.
(De heeren Verster en Le Poole verlaten de vergadering).
Volg. 63. Jaarwedden van de bouwkundigen en van de opzichters der
gebouwen, der wegen en dergelijke 6575.
De Voorzitter. Naar aanleiding eener opmerking in de sectien, stellen
B. en W. voor het artikel met f 800 te verhoogen, ten einde een vierden
opzichter bij de gemeentewerken te kunnen aanstellen, weshalve de post
verhoogd wordt tot een bedrag van 7375.
Aldus gewijzigd wordt volgn. 63 goedgekeurd.
Volgn. 64. Jaarwedden van de ambtenaren en bedienden der Gemeente-
Secretarie 10600.
De heer Juta. Ik heb de eer voor te stellen de verhooging van ƒ600
aan te merken als personeele toelage aan de met name genoemde amb
tenaren.
De Voorzitter. B. en W. zien er geenerlei voordeel in. Ik zal het
voorstel in beraadslaging brengen als het ondersteund wordt.
Het voorstel wordt voldoende ondersteund.
De heer Cock. Welk nadeel zou er voor de gemeente voortvloeien
uit de aanneming van het denkbeeld van den heer Juta?
De Voorzitter. Een van de nadeelen is, dat wij een zonderling pre
cedent zouden stellen. Men bepaalt het traktement van den ambtenaar
naar gelang van het werk dat van hem wordt gevorderd, terwijl een
personeele toelage om bijzondere redenen wordt gegeven. Welke reden
bestaat er nu om deze ambtenaren te bezoldigen, gedeeltelijk met een
traktement, voor een ander gedeelte met eene toelage? B. en W. meenen
dat het traktement der ambtenaren te laag is en stellen daarom voor
hunne bezoldiging te verhoogen.
De heer Juta. Ik meende dat de reden tot traktementsverhooging ook
gelegen was in langdurigen dienst en de mérites der ambtenaren. Bij aan
neming van het voorstel, lijdt het bij mij geen twijfel of hunne eventueele
opvolgers die geen langdurigen dienst en mérites hebben, zullen dadelijk
1 op het cijfer gebracht worden waarop deze ambtenaren eerst nu komen.