Precies hetzelfde wat ik beweerd heb ten opzichte van de lichtsterkte! De Voorzitter van Comm. der Gasf. heeft het denkbeeld geopperd om, in plaats van de aflossing te bepalen op 5% van het kapitaal vermeerderd met de bespaarde rente, zooals de wensch is van de Comm. van Fin., te bepalen dat minstens 5°/0 zou worden afgelost. B. en W. nemen dat voorstel gaarne over, omdat zij, indien de middelen het \toelaten, zeer voor eene snelle aflossing van deze schuld zijn, zoolang zij niet zeker zijn dat de schuld, na het toestaan der gelden ruim 467,000 bedragende, niet te groot is om aan te nemen dat ieder oogenblik dat geld, bij eene eventueele liqui datie der Gasfabriek, daaruit terug zal kunnen gevonden worden. B. enWs. hebben trouwens reeds bewezen voor eene spoedige aflossing te zijn door voor te stellen, daartoe eene som van 10,000, thans tot 11,125 ge stegen, te bestemmen. Hierbij moeten nog worden gevoegd de 5000 jaarlijksche aflossing, krachtens het vroegere Raadsbesluit. De fabriek nu moet in de eerste plaats opbrengen 6°/0 voor het herstellings- of ver nieuwingsfonds, of ongeveer 14 mille; voorts aan rente van het kapi taal der op de fabriek rustende schuld ruim f 23,350; aan aflossing 5000 die volgens vroeger besluit jaarlijks moet plaats hebbenaan aflossing van de nieuw gecreëerde schuld f 11,125, te zamen ongeveer 54,000. Deze som moet opgebracht worden alvorens er iets als winst overschiet. Voegt men daarbij de kosten der straatverlichting ad ƒ21000 dan komt men tot een cijfer van 75,000. Eerst nadat deze som zal zijn opgebracht kan er sprake zijn van het gebruik van een gedeelte der winst voor andere doeleinden. Ik geloof mitsdien, dat het voorzichtig is ons niet verder te binden dan te bepalen, dat minstens 5% zal worden afgelost, een bedrag voor verhooging vatbaar en tevens een grens waar men zonder nader Raadsbesluit niet beneden kan gaan. De heer Scheltema. Als aanstaand voorsteller meen ik nog even het woord te mogen hebben om te verklaren, dat ik geen voorstel zal doen op grond, dat te kennen is gegeven, dat tegen een voorstel tot het sluiten van eene leening door de Gasfabriek een wettelijk bezwaar bestaat, het welk ik niet kon voorzien. Ik wensch dus hiermede te verklaren, dat ik het voorstel, straks door mij aangekondigd, niet zal doen. Op voorstel van den Voorzitter wordt den heer Bool op zijn verzoek vergund voor de derde maal het woord te voeren. De heer Bool. Een kort woord, m. d. V. In de eerste plaats aan den heer Scheltema, die straks heeft verklaard in te stemmen met hetgeen ik omtrent de administratie der Gasfabriek gezegd heb. Ik kan niet ont veinzen die instemming met eenige verwondering te hebben vernomen, want indien ik al tot de conclusie gekomen ben, dat de administratie eenigszins ingewikkeld en omslachtig is, zoo ben ik toch niettemin, na mijn onderzoek, tot de overtuiging gekomen, dat de administratie goed is, terwijl ik uit de discussien, die hier vroeger zijn gevoerd en die ik nagegaan heb, den indruk heb verkregen, dat de heer Scheltema eene tegenovergestelde meening is toegedaan. In antwoord op het voorstel van den heer De Fremery, wensch ik te zeggen, dat, naar ik geloof, de Comm. van Fin., geen bezwaar zal maken haar voorstel omtrent de aflossing te beperken tot minstens 5°/0. Ik moet evenwel doen opmerken, dat zijn bezwaar tegen ons voorstel ook tegen het zijne kan aangevoerd worden. Wanneer er geen winst is zal de door ons gewenschte grootere aflossing niet kunnen geschieden. Maar dit zal ook het geval zijn met de door hem voorgestelde aflossing en dit staat derhalve gelijk. Intusschen geloof ik niet, dat er bezwaar bestaat zich te vereenigen met het voorstel van Comm. der Gasfabriek. Wat betreft de bedenkingen van den Voorzitter tegen mijne opmer kingen over de Gasfabriek, zij het mij vergund nog het volgende te zeggen. In de beschouwingen over de administratie der Gasfabriek is veel fictiefs gelegen. Dit kan niet anders omdat het eene eigen inrich ting geldt, die slechts ten deele door anderen wordt beheerd. Maar al is die fictie onvermijdelijk, dit neemt niet weg dat men die zoo juist mogelijk moet voorstellen. Ik heb ter zake geen bepaalde voorstellen ge daan; alleen heb ik de wenschelijkheid betoogd van de openbaarmaking van een duidelijk en volledig overzicht der uitkomsten van de fabriek. Wat de rekening der Gemeente betreft heb ik getracht te doen uitkomen dat, wanneer men spreekt van kapitaal, met grond mag beweerd worden dat ook het geld, hetwelk de Gasfabriek krijgt uit het vernieuwings- en uitbreidingsfonds, voor zoover dit strekt tot meerdere uitbreiding van de fabriek, moet beschouwd worden als kapitaal dat men in de fabriek steekt en daarvan rente zou kunnen gevorderd worden. Ik betwijfel of de sommen van dat fonds als afschrijvingen kunnen aangemerkt worden en daarom heb ik verder gewezen op het groote belang eener aanzienlijke aflossing, die ons geheel zou dekken, wanneer onverhoopt het electrisch licht ons mocht verrassen. De Voorzitter. Nog een enkel woord om het laatste punt nader toe te lichten. Ik geef toe gelijk straks dat er eene zekere mate van fictie bestaatmaar zooals ik straks reeds zeide, kan het ons tot zekere hoogte onverschillig zijn welke wezenlijke waarde de fabriek vertegenwoor digt. Wij hebben er alleen belang bij, in zooverre wij hebben te zorgen en zeker moeten zijn dat die waarde niet kleiner is dan de schuld die nog op de fabriek rust. Wanneer nu de heer Bool de sommen in het herstellings- en vernieuwingsfonds gestort als kapitaal beschouwt, dan wil ik hem dit wel toegeven, onder voorwaarde evenwel, dat men te doen heeft met kapitalen die ik in hetzelfde jaar boek en afschrijf. Door die sommen te beschouwen als een kapitaal van gelijken aard als de schuld welke op de fabriek rust, loopt men gevaar twee verschillende zaken met elkander te verwarren. Juist met het oog op het beweren van den lieer Bool dat eene afschrijving van 150.000 gedurende 32 jaren niet ruim genoeg zou zijn, kan men, sprekende van de kapitaalrekening der fabriek, niet te verwarren met de schuldrekening, zeggen, dat er kolossaal is afge schreven. Al de uit het herstellings- en vernieuwingsfonds verstrekte gel den, voor zoover zij niet tot vernieuwing zijn aangewend, moeten dan worden berekend als te zijn afgeschreven; en op die wijze zou men komen tot een bedrag verre overtreffende het dubbele van 150.000. Doch ik herhaal het: 't is ons betrekkelijk onverschillig hoe groot het bedrag is. Wij hebben slechts voor eene zaak te zorgen, nl. dat de fabriek, in geval van liquidatie, in staat zij de schuld bij de gemeente gemaakt, af te doen. Ander financiëel belang voor de gemeente bestaat er in deze quaestie niet, hoe wij ons ook in cijfers verdiepen. De beraadslaging wordt gesloten. De Voorzitter. Ik zal in de eerste plaats in stemming brengen het voorstel van B. en W. om een bedrag van f 125.000 beschikbaar te stellen voor de uitbreiding der bekende werken. Het voorstel van B. en W. wordt hierop met algemeene stemmen aan genomen. De Voorzitter. Er is voorgesteld de begrooting voor het dienstjaar 1881 met de zoo even toegestane som te verhoogen. Ik wensch nu in dat voorstel eene geringe wijziging te brengen en stel voor de begrooting voor 1882 met dat bedrag te verhoogen, omdat in het loopende jaar te dezer zake geen betalingen meer te doen zullen zijn en dus de moeite kan be spaard worden deze gelden van de begrooting voor 1881 op die van 1882 over te brengen. Ik zal nu in stemming brengen het voorstel om die som te vinden door geldleening en de aflossing te bepalen op minstens 5%, te beginnen na sluiting van de rekening der gasfabriek over 1882, in over eenstemming met het raadsbesluit van 6 Augustus, waarbij eene som van 97.500 voor de werken aan de gasfabriek is toegestaan, en de begroo ting van 1882 met 125.000 in ontvangst en in uitgaaf te verhoogen. De heer Cock. Mag ik vragen of het voorstel van de Comm. van Fin. is ingetrokken. Wij weten thans alleen hoe de Voorzitter over de zaak denkt. De Voorzitter. Er is geen voorstel gedaan. De heer Cock. Dan zal ik mij er toe bepalen tegen te stemmen. De heer Du Rieu. Ik had begrepen, dat B. en W. het voorstel om de aflossing op minstens 5% te bepalen, overnamen, zoodat het woord minstens er bij werd gevoegd. De Voorzitter. Het denkbeeld van den heer De Fremery is door B. en W. overgenomen. De heer Cock. Ik verkeerde in de meening dat de Comm. van Fin. nog iets anders had willen voorstellen. Het voorstel van B. en W. wordt aangenomen met 23 stemmen tegen 1, die van den heer Cock. VI. Voordracht tot voldoening der rekeningen van de Gasdeskundigen uit den post voor Onvoorziene Uitgaven. (Zie Ing. St. n°. 199 en 214), De Voorzitter. Alleen een enkel woord naar aanleiding van de op merking der Comm. van Fin. dat het bedrag vrij aanzienlijk zou zijn. 't Bedrag komt mij voor niet te hoog te zijn, zelfs lager dan gewoonlijk door commissiën voor dergelijke opdrachten in rekening gebracht wordt. Die berekening geschiedt percentsgewijze over de som waarover het rap port loopt. Zijn mijne informatiën juist, dan is door deze deskundigen min der in rekening gebracht dan strikt genomen geoorloofd was. Ik heb ge meend dit in het midden te moeten brengen, omdat de opmerking voor de heeren deskundigen minder aangenaam moet zijn. De heer De Clercq. Mag ik vragen waar het tarief te vinden is voor dergelijke declaratiën? Ik geloof niet dat er een tarief te dier zake bestaat. Ik zou het betreuren indien aangenomen werd het recht voor de deskun digen om voor adviezen percentsgewijze te berekenen. Ik geloof niet dat dit ergens geschreven staat. Ik weet dat er deskundigen zijn die flinke rapporten hebben uitgebracht maar een gansch anderen maatstaf namen voor het berekenen hunner declaratiën. De Comm. van Fin. heeft gemeend als haar gevoelen te moeten uitspreken, dat, naar hare meening, de des kundigen ruim gerekend hadden. Ik geloof dat zij dit oordeel gerust kon en mocht uiten. Ik geloof tevens dat het een zeer gevaarlijk precedent zou stellen als hier werd uitgemaakt dat deskundigen het recht hebben den genoemden maatstaf aan te nemen, daar men, in geval van behoefte aan het vragen van advies, in moeielijkheden zou kunnen komen. Waar zou dat heen moeten? En tot welk een aanzienlijk bedrag zou de declaratie niet opgevoerd worden wanneer het een werk van millioenen gold? De Voorzitter. Op de vraag van den vorigen spreker of er een ge schreven recht bestaat, wensch ik op te merken, dat er naast het ge schreven recht ook usantiën bestaan. B. en W. meenen dat hier de usantie moet gelden. En ten aanzien van de tegenwerping dat men, wanneer de sommen waarover het onderzoek loopt, millioenen bedroe gen, dan ook daarover percentsgewijs zouden moeten rekenen en dan tot ongerijmd hooge declaratiën zoude komen, wijs ik op het middel om zich daartegen te wapenen, door vooraf te onderzoeken welke de kosten van het onderzoek zullen zijn. Verzuimt men dit en ontvangt men dan eene declaratie, waarvan het bedrag tegenvalt, dan behoort zij toch geho noreerd te worden, tenzij het bedrag zoo exorbitant is dat het noodig is 's rechters beslissing uit te lokken. Mij is medegedeeld ik heb zelf weinig ondervinding van dergelijke deskundige onderzoekingen dat de declaratiën hooger worden naar mate de gelden hooger zijn waarop de rapporten, aan de deskundigen gevraagd, betrekking hebben. De voordracht van B. en W. wordt met algemeene stemmen aangenomen. De heer Van Iterson. Ik ben verplicht de vergadering te verlaten. VII. Voordracht tot uitbreiding van het onderwijzend personeel aan de school n.° 2 der 3e klasse. (Zie Ing. St. n°. 200 en 215). De heer Donner. Alleen wensch ik te verklaren dat ik zoowel tegen deze als de volgende voordracht stemmen zal, op grond dat er m. i. geen behoefte bestaat om zoo haastig te voldoen aan het tweede lid van art. 24 der wet van 1878 betreffende het Lager Onderwijs. Het aantal kin deren op die school is even boven de 40 voor eiken onderwijzer. Nu wil men het getal onderwijzers dadelijk met 2 vermeerderen. Ik zie gepn

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 6