So™„ t?Xr" i04r di' h«l d«' «e» 85 M trLfir h.eï *?!al was' en in andere opzichten „iet bleek. Toen heeft dat geachte lid mij bestredenmij gevraagd welke T naarmate de dagen korten en de nachten lengen, nadert de tijd dat er gebrek aan gas zal zijn, dat niet geheel kan, maar toch voor een goed deel zal moeten worden vergoed door een veel ruimer gebruik van Can- nel-kolen, waardoor de gasproductie veel duurder wordt; waardoor de gasverbruikers licht zullen verkrijgen van beter qualiteit, van veel grooter sterkte; waardoor zij dus minder zullen gebruiken en waardoor de Gas fabriek dus minder zal ontvangen. Van onze zijde alzoo hooger productie kosten. Van de zijde der gasverbruikers voor meer en beter licht, minder betaling, indien zij er op letten hunne meters behoorlijk te regelen. De Cannelkolen geven, gelijk bekend is, geen cokes die eenige waarde hebben. De opbrengst der cokes zal derhalve ook belangrijk verminderen. Dit zijn alle financiëele nadeelen waarop zeer zeker door ons gewezen is. Daaren boven, al was het niet met ronde woorden gezegd, zoodra het onvermijdelijke gevolg van den maatregel gebrek aan gas is, volgt daaruit van zelf finan cieel nadeel. Dit behoefde niet eens expressis verbis gezegd te worden 1). De heeren Scheltema en Cock waren zeer verheugd over de resultaten die de enquête heeft opgeleverd en achtten het gewicht dier resultaten hooger dan de f 5000 welke zij zoude hebben gekost. Dit bedrag moet hooger worden gesteld, gelijk reeds door mij is aangetoond; maar in de tweede plaats heeft die verklaring mij wel eenigszins verwonderd. Ik wacht toch nog altijd op de mededeeling wat nu de enquête toch eigenlijk voor nieuws heeft geleerd, wat zij aan den dag heeft gebracht hetwelk niet reeds door het Dag. Best, en Comm. der Gasf. aan den Raad was medegedeeld. In geen enkel onderdeel is door de deskundigen wijziging voorgesteld in het voorstel, door Comm. der Gasf. ingediend en door Burg. en Weth. over genomen. In alle onderdeelen vereenigen zij zich volkomen met het door ons voorgestelde. Wij hebben van den beginne af gezegd, verklaard, her haald dat ons voorstel volstrekt niets ingewikkelds haden als de 'leden van den Raad, die ons voorstel zoo fel en aanhoudend bestreden, zich de moeite hadden gegeven om zeiven aan de Gasfabriek te gaan zien wat er eigenlijk te doen was, dan, ik ben er van overtuigd, zouden zij in een oog opslag de noodzakelijkheid daarvan hebben ingezien en erkend. Het resul taat der enquête verwondert mij niet, ik had niet anders verwacht. Maar welke redenen bestaan er nu voor hen, die haar geprovoceerd hebben, om er zich over te verheugen? Dat eene enquête, die niets nieuws aan't licht brengt, en alleen in alle opzichten de juistheid bevestigt van de rapporten door Burg.' en Weth. uitgebracht, die men niet wilde gelooven toen Burg. en Weth. zé indienden, dat zulk eene enquête redenen kan opleveren om zich te verheugen is mij een raadsel. De heer Cock zegt dat er twijfel bestond. Maar dat was het geval niet. Er bestond althans zeker geen twijfel bij de voorstellers. Ook de heer Scheltema beweert dat en tracht het bestaan van twijfel te bewijzen door eene zinsnede uit het rapport van Commissarissen van de Gasfabriek over 1879. Ik heb dat rapport op 't oogenblik niet voor mij, maar wel heb ik in mijn geheugen het antwoord door Burg. en Weth. gegeven op het algemeen Sectieverslag over de begrooting van 1880. In dat antwoord staat „dat bij toeneming van het gasverbruik zal moeten worden overge gaan tot de inrichting van eene nieuwe stokerij, doch dat er gegrond uitzicht bestaat dat daarvoor in het jaar 1880 geene gelden uit de ge meentekas zullen moeten worden verstrekt." En wanneer Commissarissen der Gasfabriek verklaarden in 1880 nog te kunnen doorwerken zonder voor een nieuw stokerijgebouw gelden aan te vragen, dan is er niet veel scherpzinnigheid toe noodig om aan dat gezegde deze onderstelling toe te voegen: dus in 1881 zullen daarvoor wel gelden noodig zijn. Dat is ook werkelijk het geval geweest. Dat de Raad vooraf niet behoorlijk ingelicht zou zijn geweest, meen ik dierhalve ten stelligste te kunnen ontkennen. En was nu het uitstellen van de uitbreiding der fabriek verstandig, billijk, gerechtvaardigd? Om deze vraag te beantwoorden stelle men deze andere vraag: wat zou het gevolg geweest zijn als men niet zoo voorzichtig ge weest was? Destijds bestond het plan een geheel nieuw stokerijgebouw met gewone roostervuren te maken. De uitvinding van generatorvuren heeft echter gemaakt dat men dat plan heeft uitgesteld, omdat, indien deze bleken aan de verwachting te beantwoorden, hetzelfde resultaat (grooter productief vermogen) .met aanzienlijk minder kosten en zonder terreinver- lies kon worden verkregen. Het nieuwe stokerijgebouw zou 30.000, de vuren f 50.000 gekost hebben, zoodat de uitgaven dan f 80.000 zou den hebben bedragen, die nu gereduceerd zijn tot f 60.000 voor de gene ratorvuren plus de verhooging van het dak der stokerij, ongerekend het hooge belang voor de fabriek om de terreinen beschikbaar te houden. De maatregel van uitstel was |dus zeer verstandig en financiëel hoogst voordeelig. In plaats van de Commissarissen hard te vallen, behoorde men hun dank te zeggen voor de wijze waarop het financiëel belano- der gemeente door hen is behartigd en in 't oog gehouden. De heer Scheltema heeft ook gezegd dat volgens de deskundigen een groote verbetering der gasfabriek noodig was. Ik heb dit in 't rapport der deskundigen nergens gelezen. De deskundigen hebben verklaard dat als de plannen, tot uitbreiding der fabriek, door Burg. en Weth. overgenomen van Commissarissen, werden uitgevoerd, de fabriek in allé opzichten beantwoorden zou aan de eischen eener goede inrichting gedu rende de eerste jaren; volkomen hetzelfde wat wij hebben verklaard. Als het niet noodig geweest was de fabriek uit te breiden, zou er geen voor stel van ons zijn gekomen. Dat de fabriek uitbreiding behoefde, spreekt van zelf; zij was een gevolg van het steeds toenemend gasverbruik. Om dat uit te maken waren toch waarlijk geene „deskundigen buiten Leiden" noodig. Maar de benoeming geschiedde om uit te maken of wel inderdaad na de uitbreiding der fabriek, zooals die door ons was voorgesteld, deze zou beantwoorden aan de eischen eener goede inrichting. Deskundigen nu heb ben in geen enkel opzicht de minste of geringste verbetering aangewezen die in de bestaande fabriek of in de door ons voorgestelde plannen noodig zou zijn. Het geheele resultaat der enquête is dus dat het bewijs is geleverd dat zij volkomen onnoodig was en een groot financieel nadeel voor de ge meente een resultaat dat wij vooraf hebben verzekerd dat volgen moest. De heer Scheltema heeft het denkbeeld aan de hand gedaan dooi de Gasfabriek te laten leen en en niet door de gemeente. Ik geloof dat dit voorstel geheel en al onaannemelijk is, al ware het alleen "omdat de Ik schat het totaal fiuauciëele nadeel op 40- a f 50.000. Gasfabriek niet als rechtspersoon is erkend. Zoolang dit niet is geschied, geloof ik niet dat er licht iemand gevonden zal worden die aan de Gas fabriek een zoo belangrijk kapitaal zal leenen. Dit bezwaar alleen is reeds voldoende om van alle verdere bezwaren te kunnen zwijgen. De heer Bool heeft eenige beschouwingen van financieelen aard betrekkelijk de Gasfabriek in 't midden gebracht, waarvan ik het nut wel eenigermate kan erkennen, als ooit de quaestie voorkomt of de Gasfabriek moet gebracht worden onder de inrichtingen in art. 238 der Gemeentewet bedoeld. Overigens ben ik het met den heer Bool niet eens dat de Gasfabriek rente zou moeten betalen van sommen uit het Herstellings- en Vernieu wingsfonds besteed tot uitbreiding en vernieuwing. Er zijn twee zaken die men veelal verwart en de heer Bool doet dit in zekeren zin ook thans, te weten: de kapitaalswaarde der Gasfabriek en het kapitaal dat de Gasfabriek nog aan de Gemeente schuldig is. Tot zekere hoogte is het ons, gemeente, tamelijk onverschillig hoe groot het kapitaal is dat de Gasfabriek vertegenwoordigt. De Gemeente heeft daar slechts dit belang bij. De fabriek is gesticht en uitgebreid met kapitalen die aan de Ge meente in eigendom behooren of die de Gemeente zich door leening heeft aangeschaft en dus eigendom van de Gemeente geworden zijn. De Ge meente heeft zeker 't recht om hare kapitalen in industrieele onderne mingen te steken; maar zij behoort te zorgen dat de kapitalen daarvoor aangewend, niet verloren gaan. In zoover alleen is het van belang te onderzoeken welk kapitaal door de Gasfabriek wordt vertegenwoordigd, om de vraag te kunnen beantwoorden: zal bij eventueele liquidatie der fabriek, de opbrengst van de gebouwen, terreinen, werktuigen, inventaris enz. enz. voldoende zijn om de kapitalen die ze van de Gemeente heeft geleend weder aan de Gemeente terug te kunnen geven Om daarvan zeker te zijn, moet het kapitaal door de Gemeente verstrekt en op die wijze in de fabriek gestoken, weer afgelost worden en de op de fabriek rustende schuld tot zoodanig cijfer worden teruggebracht, dat men billij kerwijze kan verwachten dat bij liquidatie de opbrengst de schuld zal overtreffen. Dit geschiedt door de aflossing van de kapitalen die vroe ger op het Grootboek stonden en waarvan de Gemeente dus de rente trok; nu moeten die renten ontvangen worden van de Gasfabriek, aan welke die kapitalen zijn besteed, of, wil men, geleend. Nu wil de heer Bool onder die som waarvan rente betaald moet worden ook rekenen hetgeen aan de Gasfabriek verstrekt is voor het Vernieuwings- en Herstellingsfonds. Die beschouwing is, geloof ik, onjuist. Die sommen die aan het Herstellings- en Vernieuwingsfonds verstrekt zijn, zijn genomen van de inkomsten der fabriek. Dat zijn geen aan de fabriek geleende kapitalen, maar gedeeltelijke inkomsten van de fabriek zelve, welke zij tot hare eigen verbetering of uitbreiding aanwendde. Aan wie zou zij ook die rente verschuldigd zijn? Immers alleen aan zich zelve. Even goed kan een particulier die eene kamer in zijn huis laat behangen, meenen dat het geld daarvoor uitgegeven rente moet opbrengen. Maar dit is het geval niet. Welke reden kan daarvoor ook bestaan? Op die wijze zou men van alle uitgaven rente kunnen berekenen. Ik kan hieraan eene andere be schouwing van den heer Bool vastknoopen, die n. 1. omtrent de afschrij vingen. Veel beter en zuiverder acht ik het voort te gaan op de wijze als nu geschiedt. Laat de fabriek rente betalen van verstrekte kapitalen en van die kapitalen zekere bedragen aflossen, volgens regelen door den Raad te stellen en voor zoover de winsten het toelaten; en laten wij overigens die sommen in het Herstellings- en Vernieuwingsfonds gestort kapitalen gelijk de heer Bool ze, naar ik meen ten onrechte, noemt, be schouwen als te zijn gegeven en afgeschreven. Dan blijft de onafgeloste schuld in haar geheel. Wij kunnen dan in een oogopslag zien hoeveel de fabriek oplevert en hoeveel er noodig is om de schuld geheel af te lossen. Met de eigenlijke intrinsieke waarde laten wij ons dan verder niet in. Wat geeft het overigens? Als men die waarde door twee verschillende personen Iaat taxeeren, zal men hoogstwaarschijnlijk twee verschillende opgaven verkrijgen. Het eenige waarvoor wij te zorgen hebben en dat van wezenlijk belang is, is dat de schuld zoodanig zij gereduceerd dat, als op een gegeven oogenblik, tot liquidatie moest besloten worden, wij kunnen zeggen dat de kapitalen die wij voor de fabriek van anderen geleend hebben, weer kunnen worden teruggegeven. Als de fabriek dan meer op brengt, dan zullen we ons daarin hartelijk verheugen. Dat is dan winst. Maar er bestaat evenmin reden om de Gasfabriek op zekere kapitaals- waarde te taxeeren, als zoovele andere gebouwen die de gemeente in eigendom bezit. De heer Cock, die zich verheugde medegewerkt te hebben om de enquête te provoceeren, strekte zijne dankbaarheid niet uit tot het ongevraagd advies De heer Cock zal mij ten goede houden dat ik met hem in opinie verschil en juist dat gedeelte van het rapport met uitstekend genoegen heb gelezen, daar het zoo geheel aanvult hetgeen ik vroeger heb beweerd omtrent het onvoldoende der rapporten over de lichtsterkte. Hetgeen ik De heer De Goeje heeft gesproken van de wenschelijkheid om de contróle van het gas bij verordening te regelen. Ik kan den Raad mededeelen dat dit punt reeds door B. en W. in hunne vergadering is besproken en daar van gedachten gewisseld is over de wenschelijkheid om nu werk van voorstefin 'te'dienend Binnenkort hoPen dienaangaande een De heer Van Iterson heeft gezegd dat de contróle op dit oogenblik reeds geschiedt overeenkomstig de in Londen bestaande bepalingen. Ik wensch den heer Van Iterson te herinneren aan de discussiën op 30 Juni gehouden, toen ik meen aangetoond te hebben, dat dit in sommige voorschriften ik bedoelde: er waren er in Londen zoovele. Ik consta teer met genoegen dat er op dat punt tusschen ons geen verschil van gevoelen meer bestaat. Wij bedoelen nu blijkbaar hetzelfde. Wij ontvangen nu maandelijks een rapport waar wij niets aan hebben. Zeer juist heb ben de deskundigen bij de bespreking der qualiteit van het gas, aangev e- zen dat om vruchten van de contróle te verkrijgen, het resultaat daar van dadelijk aan den gecontroleerde moest worden medegedeeld, opdat ie in staat zoude zijn, zoo noodig, verbeteringen aan te brengen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 5