84 spaarde rente. Ik erken dat ik vroeger in de gecombineerde vergadering ook te kennen heb gegeven, dat wanneer in het eerste jaar de aflossing konde worden gedaan zonder de" belastingschuldigen te veel te drukken, dit in volgende jaren evenzeer het geval zoude zijn. Evenwel bij latere overdenking rees bij mij de vraag of het raadzaam is om zoo te binden, ik geloof het niet. Ik zou mitsdien willen vragen of de Raad, ingeval de gelden worden toegestaan, zich zou kunnen vereenigen met het denkbeeld om in plaats van aan de aflossing de bespaarde rente toe te voegen, lie ver te bepalen dat de aflossing minstens 5°/0 zal bedragen, dan kan, als het winstbedrag toereikend is, toch aan den wensch van de Comm. van Fin. worden voldaan. B. en W. zullen dan op de eerstvolgende begroo ting een cijfer tot aflossing voordragen en aan den Raad blijft dan de beoordeeling of de som al dan niet moet worden vermeerderd. Wij blijven dan vrij en dit is beter dan ons vooraf te binden, want het zou kunnen gebeuren, dat door bijzondere omstandigheden de winst der Fabriek eens aanmerkelijk verminderde en dan zou afwijking van het voornemen om veel af te lossen, gebiedend noodig worden. De heer Du Rieu. Mijnheer de Voorzitter! Het verwondert mij dat de heer Van Iterson bezwaar maakt de gelden tot uitbreiding van de gas fabriek toe te staan. Indien ik de zaak wel begrijp, is het grootste ge deelte van het geld eenvoudig bestemd tot vergrooting en uitbreiding der inrichting en ziet het niet op verbetering der inrichting van de fabriek. De inrichting van de fabriek zal nu door buitengewone omstandigheden meer kosten. Ik heb nl. het oog op de ovens die men wel wat lang uit stelde te bouwen. Voor het fabrikaat wordt niet eene zoo aanzienlijke som gevraagd. Deze strekt voornamelijk tot uitbreiding. De heer De Goeje. In hoofdzaak wilde ik hetzelfde zeggen als de heer Du Rieu, nl., dat ook naar mijne meening het geld toegestaan moet worden zonder te letten op het tweede gedeelte van het advies der des kundigen. Maar ik acht het gepast thans terug te komen op hetgeen ik gezegd heb bij gelegenheid van de intrekking van mijn voorstel, en te vragen of de tijd nu niet gekomen is, dat de zaak der controle van het gas bij verordening geregeld worde. Wij zijn allen gesteld op goed en deug delijk gas, maar met eene zoo onzekere bepaling als die dat de licht sterkte 16 kaarsen bedragen moet, is niets gewonnen. De noodzakelijkheid van nauwkeuriger bepaling is bij de vroegere discussie over dit onderwerp duidelijk aangetoond. Met welken photometer moet die lichtsterkte bepaald worden? Het is gebleken dat de waarnemingen met de twee hier ge bruikte photometers gedaan bijna een verschil van twee kaarsen aantoon den. Dergelijke zaken moeten worden uitgemaakt voordat men kan vast stellen dat de lichtsterkte een bepaald getal zooals 16 kaarsen zal bedragen. De deskundigen dringen ook aan op een nauwkeurig chemisch onderzoek van het gas. Ik geloof dus, dat het wenschelijk is, dat aan den ongere- gelden toestand der controle van het gas een einde kome en dat door B. en W. liet initiatief worde genomen die bij verordening te regelen. Daarop wenschte ik bij deze gelegenheid aan te dringen. De heer Van Iterson. In de eerste plaats wensch ik aan den Voor zitter van Commissarissen der Gasfabriek vriendelijk dank te betuigen voor zijne beantwoording van de door mij gedane vraag. Ik mocht ver onderstellen anders ware de vraag ongepast geweest dat het punt waarover ze liep wel eens een onderwerp van beraadslaging in de verga dering van Commissarissen had uitgemaakt naar aanleiding van de zaken die hier herhaaldelijk zijn besproken en aan de orde geweest. Ik zal dus voor het voorstel van B. en W. stemmen. In de tweede plaats moet ik doen opmerken dat tegen een regeling der controle bij verordening prin cipieel geen het minste bezwaar kan bestaan, maar het argument door den heer De Goeje daarvoor aangevoerd acht ik volkomen onjuist, daar bij de bestaande bepalingen, door den Raad vastgesteld, wel degelijk be slist is de afstand waarop zal worden onderzocht en welke photometer zal worden gebruikt. Die punten behoeven geen verandering te ondergaan. Er is bepaald dat de meting der lichtsterkte zal geschieden overeenkom stig de wijze waarop dit te Londen geschiedt en volgens de bepalingen daar bestaande. In de Londensche voorschriften zijn twee soorten van photometers aangewezen die gebruikt mogen worden, en wel in de eerste plaats die van Letheby, welke bij onzen deskundige in gebruik is. Ik voer dit alleen aan om te wijzen op de onjuistheid in de argumentatie van den heer De Goeje; niet om te bestrijden het denkbeeld eener nieuwe t regeling. De heer De Goeje. De heer Van Iterson beschuldigt mij van onjuiste argumentatie. Ik wil daarop alleen dit antwoorden. Toen het voorstel ge daan werd dat de lichtsterkte van het gas alhier op i 1100 meter van de fabriek 16 kaarsen zou bedragen, meende men dat het gas van dezelfde hoedanigheid zou zijn als in Londen en ging men van het denk beeld uit dat het gas in lichtsterkte verloor in verhouding tot den door- loopen afstand. Volgens later onderzoek is gebleken dat dit laatste niet het geval is. In Londen wordt waargenomen met den Evans-photometer, hier gecontroleerd met den Letheby-photometer en uit de opgaven van den deskundige blijkt dat het verschil tusschen de waarnemingen met beide photometers een verschil van bijna twee kaarsen bedraagt. Het maakt dus een zeer groot onderscheid of men 16 kaarsen volgens den Letheby- of 16 kaarsen volgens den Evans-photometer, d. i. ruim 14 van den Le theby-photometer, bedoelt. Als men derhalve het cijfer precies wil aange ven voor photometrische uitkomsten, moet men eerst bepalen welke pho tometer zal gebruikt worden. De heer Van Iterson (voor de derde maal met toestemming der Ver gadering het woord voerende). Mijnheer de Voorzitter! Ik vraag alleen het woord om eene bewering te bestrijden die zoo volkomen onjuist is dat wellicht neen zeker in den Raad niemand te vinden is die dit niet zal inzien. Maar onze redeneeringen gaan ook naar buiten en daar zou de bewering van den heer De Goeje ingang kunnen vinden bij sommige onontwikkelde menschen. De geachte spreker schijnt het er voor te houden dat de photometer van Evans en die van Letheby altijd een verschil van twee kaarsen zullen aanwijzen bij gelijke gasvlam, en daarom eischt hij dat de Raad zal bepalen welke photometer zal gebruikt worden. Die veronderstelling is echter geheel onjuist; mits goed gemaakt zullen beide instrumenten dezelfde lichtkracht aanwijzen. Zij worden in de Engelsche parlementsakte beide als geoorloofde instrumenten aange wezen; beide zijn, volgens Sugg, standaardinstrumenten. Het is er mee als met 2 horloges van verschillend systeem die goed gemaakt volkomen gelijk zullen loopen. Maar slecht gemaakt zullen ook 2 horloges van den zelfden fabrikant verschillenden tijd aanwijzen. Het is niet de vraag of een photometer van Evans of een van Letheby gebruikt zal worden; dat is onverschillig. Het instrument moet echter goed gemaakt zijn en we heb ben vernomen dat dit met onzen Evansphotometer niet het geval is. De heer Van der Zweep. De heer Van Iterson zegt dat twee photo meters niet behoeven te verschillen al zijn ze van verschillende makers. Maar hij heeft vergeten te zeggen dat de waarnemers ook verschillen. Wie zal ons zeggen of de waarnemer hier precies evenzoo waarneemt als zijn confrater elders? Als men dus zeker wil zijn van zijne zaak, dan zal men moeten overgaan tot de benoeming van een derden waarnemer als arbiter. Als er dan een zegt wit en de ander zwart, zal de arbiter moe ten beslissen. Wie zal anders bij verschil moeten geloofd worden? Ik ge loof dan noch den een noch den ander, maar wensch de beslissing door een arbiter. De heer Scheltema. (Voor de vierde maal met verlof der vergadering het woord voerende). Ik zal zeer kort zijn in mijn antwoord aan den geachten Voorzitter van Commissarissen der Gasfabriek. Ten aanzien der vertraging en de meerdere kosten zal ik niets meer zeggen. Ik refereer mij daaromtrent aan het in 't Leidsch Dagblad aangetoonde. Maar mijne andere bewering dat in 1880 geen nieuw kapitaal voor de Gasfabriek noodig is geoordeeld heb ik geput uit het officieele verslag van Commissarissen der Gasfabriek zelf. In het verslag in 1880 uitgebracht, dat ik voor mij heb, verklaren Commissarissen dat in de meerdere behoeften kon voorzien wor den zonder nieuw kapitaal. Ik zal de vergadering niet ophouden, met de voorlezing van die passage maar mij de vrijheid veroorloven ze in het verslag te laten opnemen. Op die verklaring heb ik mijne beweringen gebazeerd. De Voorzitter, Wil de heer Scheltema zoo goed zijn ook de pagina en het jaarverslag op te geven? De heer Scheltema: Het is het Jaarverslag over 1879, in 1880 uit gebracht, bladzijde 4: „Aan de fornuizen en gewelven in de stokerij werd dit jaar meer verbetering geëischt dan een vorig; allereerst omdat het noodzakelijk was, tegen de gespannen winterproductie zich zooveel mogelijk te vrijwaren, zoowel voor onverwachte bedrijfsverstoring, als voor mindere productie per retort, te veroorzaken door 't gebruik van te veel versleten retorten. Retorten, welke dus van eenigszins twijfelachtige soliditeit waren, werden zoowel als de onbruikbare, vernieuwd. Om zonder ter- reinverlies en aanschaffing van nieuw kapitaal dezen ge spannen wintertoestand, veroorzaakt door het te gering productief vermo gen der stokerij, langzamerhand op te heffen, zullen in 't volgende jaar als proef een paar oude ovens worden gesloopt en vervangen door ovens met generator-vuren van meer vermogen." De Voorzitter. Verlangt nog iemand het woord? Zoo neen, dan wensch ik zelf nog een enkel woord in 't midden te brengen. De eerste quaestie is in hoever het uitstel teweeggebracht door de enquête, gelijk ze nu genoemd is, aanleiding heeft gegeven tot meerdere kosten. De hee- ren Seheltema en Cock hebben verwezen naar zeker, waarschijnlijk bij al de leden van den Raad wel bekend, artikel in het Leidsch Dagblad voor komende, waarin berekend wordt dat het uitstel aan de gemeente hoog stens f 5000 kost. Wanneer de heeren dat artikel, in 't Leidsch Dagblad niet genoemd hadden, zou ik er ook niet over gesproken hebben, omdat ik het in den regel niet goed vind couranten-artikelen tot onderwerpen van onze discussiën te makenmaar nu zij de redeneeringen van dat ar tikel tot de hunne hebben gemaakt, wensch ik dat punt te beantwoorden en dan moet ik zeggen dat het mij in hooge mate bevreemdt dat man nen van zulk eene bekende scherpzinnigheid als de heeren Scheltema en Cock, die berekening zoo gaaf hebben overgenomen. Het eenige wat ik kan toegeven, is, dat wij van de som die nu meer vereischt wordt dan vroeger werd aangevraagd, kunnen aftrekken de f 7000 die voor canalisatie in 1882 zal worden bestemd. Maar ik zou hier, het bekende versje van Van Alphen kunnen toepassen: „Aan een boom zoo vol ge laden mist men vijf, zes pruimen niet." Wil men dus bij die f 7000 nog een paar duizend gulden voegen, mij is 't wel. Wij hebben ze niet noodig om aan te toonen dat het uitstel financieel hoogst nadeelig is ge weest voor de gemeente. Hoe komt nu die schrijver in het Leidsch Dagblad tot zijn 5000? In het rapport der deskundigen is gezegd dat er niet één fabrikant gevonden kon worden die aannam om vóór 1 De cember de twee gashouders in telescopen te veranderen en men zich dus heeft moeten bepalen tot de verandering van één gashouder. Nu redeneert de schrijver aldus: „Er zal slechts één gashouder worden veranderd, waarvan de kosten slechts 5000 zullen bedragenimmers dezelfde som wordt afgetrokken voor de thans niet benoodigde verandering van den tweeden gashouder. Alleen die f 5000 kunnen dus in het ongunstigste geval op rekening van het uitstel worden geschreven." Dit nu is eene redeneering die naar niets gelijkt. De zaak is deze: wij hebben gevraagd 25000 voor de verandering van twee gashouders in telescopen. Wij kunnen er slechts één makendaardoor vallen f 5000 vrijErgo kost de overblijvende f 20.000. Dit is dunkt mij even eenvoudig als duidelijk! Als wij uitvoering hadden kunnen geven aan het denkbeeld om twee gashouders in telescopen te veranderen, dan hadden wij moeten voorstellen de daarvoor toegestane 25.000 nog met 15.000 te verhoogen. Ziedaar juiste cijfers. De heer Scheltema heeft gezegd dat B. en W. indertijd geen financieel bezwaar tegen het artikel hebben gemaakt, maar hunne bedenkingen alleen hadden ontleend aan de vrees dat wij gebrek aan gas zouden hebben; eene vrees welke door de leden die het uitstel bewerkt hebben niet werd gedeeld. De heeren kunnen er echter gerust op zijn dat die voorspelling hoe langer hoe meer hare verwezenlijking nadert. Ik moet met leedwezen verklaren, dat ik hier de rol van Cassandra heb vervuld. Niets zou mij aangenamer geweest zijn dan te kunnen erkennen dat ik ongelijk had gehad. Maar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 4