82
De Voorzitter. Een enkel woord om den heer Donner te beantwoor
den. De heer Donner is begonnen met de vraag te stellen hoe hoog in
't vervolg het subsidie zou klimmen, hoe hoog het een volgend jaar zijn zal
Die vraag is op dit oogenblik niet positief te beantwoorden. Maar wanneer
ik in de eerste plaats naga de aanleiding tot de verljooging en in de tweede
plaats het aantal jaren dat de inrichting met het vorig subsidie van ƒ4700
aan alle vereischten heeft kunnen voldoen, dan vlei ik mij dat een vol
gend jaar van verdere verhooging geen sprake zal zijn. Mocht dit intus-
schen wel het geval zijn, dan zou de aanleiding daartoe waarschijnlijk
gevonden moeten worden in de behoefte aan meer parallelklassen. Dit nu
zou in zeker opzicht een verblijdend verschijnsel zijn en teniet doen de
meening van den heer Donner dat de inrichting weinig belangstelling in
onze gemeente opwekt. Ik geloof namelijk dat men die belangstelling niet
in de eerste plaats moet afmeten naar het getal contribueerende leden,
maar meer speciaal naar het aantal personen die van de inrichting gebruik
maken. De heer Donner meent dat het eenvoudiger zou zijn van de instel
ling eene stedelijke inrichting te maken. Vreemd, daar juist zijne bezwaren
tegen de bestaande inrichting hoofdzakelijk zijn gelegen in de vrees voor
hoogere uitgaven. Het is immers duidelijk dat de kosten der inrichting,
als zij eene stedelijke wordt, nog veel aanzienlijker zullen zijn. Het is waar
dat het subsidie, aanvankelijk veel lager, indertijd reeds tot 4700 ver
hoogd is, maar men vergete niet dat daardoor de gemeente ontslagen
werd van de verplichting, die de wet haar oplegde, om een Burger Avond
school te stichten. Het zal nu, ik meen in 1884, honderd jaar geleden
zijn dat Mathesis opgericht is. Het is bezwaarlijk in cijfers uit te drukken
hoeveel nut die inrichting reeds gesticht heeft. En ik geloof dat het feit,
dat gedurende dat bijna honderdjarig bestaan, de kosten der instelling,
nu nog voor een gedeelte en vroeger geheel, zijn gedekt uit bijdragen der
ingezetenen, het bewijs oplevert dat zij eene buitengewoon groote belang
stelling in onze gemeente heeft opgewekt. Zeer veel leed zou het mij dus
doen, indien de Raad, door 't advies van den heer Donner op te volgen,
eene nuttige instelling, die bijna een eeuw bestaan heeft uit de rij onzer
inrichtingen schrapte.
De heer Donner. Als ik, mijnheer de Voorzitter, daar straks heb ge
sproken van weinige belangstelling die ten aanzien der instelling zou
bestaan, dan heb ik niet het oog gehad op de belangstelling om van het
onderwijs gebruik te maken, maar had ik het oog op het publiek. Dat
publiek toont weinig belangstelling, misschien, ja bijna zeker, door het
helaas, kwade voorbeeld gegeven door Staat en gemeente, die al de zorg
voor het onderwijs aan zich getrokken hebben. Terecht is door u gezegd
dat die belangstelling wèl bestond. Maar in de laatste jaren is zij niet
zichtbaar geweest. En nu de belangstelling zichtbaar afneemt, acht ik de
vraag gewettigdwaarom nu niet geheel de inrichting voor rekening der
gemeente genomen De instelling begeer ik dat in het leven behouden worde.
De discussiën worden gesloten.
De voordracht wordt met 20 stemmen tegen 1 aangenomen.
Tegen de heer Donner, zijnde de heer Hartevelt bij deze stemming afwezig.
V. Voordracht betrekkelijk de aanvulling van het Uitbreidings- en Ver
nieuwingsfonds der Stedelijke Gasfabriek.
(Zie Ing. St. n°. 198 en 213).
De heer Scheltema. In de eerste plaats, m. d. V. wensch ik te zeggen
dat ik nu zal stemmen voor het toestaan van het gevraagde kapitaal. Maar
ik wensch hieraan enkele opmerkingen toe te voegen over hetgeen in de
voordracht van B. en W. gezegd wordt. B. en W. beginnen met te zeg
gen dat uit het verslag der deskundigen blijkt dat dezen zich geheel kun
nen vereenigen met het voorstel door Comm. der Gasf. ingediend. Ik wensch
te releveeren dat ik dit niet kan toestemmen. Ik zal nu niet in détails
treden, daar die reeds voldoende zijn uiteengezet in een artikel in het
Leidsch Dagblad. Daarin is genoegzaam aangetoond dat er wel degelijk
verschil bestaat tusschen het voorstel van Comm. en dat van de deskun
digen. De fabriek zal nu niet alleen zeer goed ingericht, maar ook van
meer capaciteit zijn, dan volgens het plan van Comm. In de tweede plaats
wensch ik te wijzen op de bewering van B. en W. in hun rapport, dat
de thans gevraagde meerdere kosten eigenlijk zouden komen voor rekening
van hen die op de enquête hebben aangedrongen en dus tot uitstel aanleiding
gegeven. Ik heb er reeds op gewezen dat de fabriek nu meer capaciteit
zal krijgen dan volgens het plan van Comm. Daardoor zullen de kosten
ook meer bedragen. Het verschil in de kosten door de enquête is betrek
kelijk onbeduidend en zal, zooals in het Leidsch Dagblad is aangetoond,
slechts 5000 bedragen. Door den Voorzitter van Comm. is in de Ver
gadering van 9 Juli 11., toen hij bezwaar maakte tegen uitstel, dan -ook niet
op den voorgrond gesteld de geldquaestie, maar door hem is alleen er op
gewezen, dat als de aanvrage toen niet werd toegestaan, dezen winter er geen
gas zou zijn. Dat bezwaar werd toen door hem voorop gesteld, niet de geld
quaestie. Het uitstel heeft tengevolge van de enquête plaats gehad en toch zal
er dezen winter gas zijn, hoewel de meerdere kosten daardoor veroorzaakt
op 5000 neerkomen. En vraagt men nu of het belang van de enquête
niet opwoog tegen die 5000, dan kan ik niet anders dan die vraag
met j a te beantwoorden. Immers, er bestond twijfel of werkelijk voor de
Gasfabriek twee ton noodig was en of, als die som werd toegestaan,
daarmede zou verkregen worden eene goed ingerichte Gasfabriek. Was die
twijfel gewettigd? M. i. ja. Immers, de Commissarissen der Gasfabriek hebben
in hun rapport in 1880 uitgebracht over het jaar 1879 verklaard, dat zonder
kapitaalsverhooging langzamerhand in de behoefte aan gaslicht kan worden
voorzien, dus zonder kapitaalsverhooging dat verklaarden Com
missarissen in 1880. Een jaar later zeggen Commissarissen dat om in
de behoefte aan gas te voorzien, zij dadelijk noodig hebben twee ton.
Een van beide nu is waar. Of de Gasfabriek die in de laatste jaren
vóór'1880 zooveel duizenden gekost heeft, was in één jaar tijds zooveel
achteruit gegaan, óf Commissarissen der Gasfabriek waren hetzij in 1880
dan wel in 1881 niet geheel op de hoogte van den toestand der Gasfabriek.
De eerste onderstelling: dat in één jaar tijds eene fabriek die in dc
voorafgaande jaren zooveel duizenden nieuw kapitaal heeft gekost, zoo
zeer zou zijn achteruitgegaan, was niet aan te nemen. Dus bleef alleen
over de laatste onderstelling. Nu is uit het verslag der deskundigen ge
bleken dat de Gasfabriek werkelijk veel veranderd en verbeterd moet
worden, en dat er in plaats van 2 ton, bijna 2'/4 ton noodig is om haar
in goeden toestand te brengen. Hieruit volgt dus dat in 1880 de fabriek
reeds niet in voldoenden toestand zich bevond en dat Comm. dus in
1880 toen zij hun verslag over 1879 uitbrachten niet bekend waren met
den werkelijken toestandder fabriek. Doch dit nu daargelaten, zoo is
thans door het onderzoek der deskundigen genoegzame zekerheid verkre
gen om tot eene zoo aanzienlijke uitgaaf te mogen besluiten. Wel is
waar, kan ik mij niet met den geheelen inhoud van hun rapport vereeni
gen, doch ik bepaal mij dan ook alleen tot dat gedeelte van het rapport,
hetwelk het hun gegeven mandaat betreft, terwijl ik in 't midden laat wat
het behelst buiten dat mandaat. Volgens dat rapport zal Leiden, als het
geld da,t er wordt aangevraagd, wordt toegestaan en de voorgestelde
veranderingen uitgevoerd worden, een zeer goed ingerichte fabriek verkrij
gen. Ik geloof wel dat die zekerheid eene betrekkelijk kleine uitgaaf
wettigt. Ik althans zou mij zonder die verzekering en enquête niet ver
antwoord hebben geacht, twee ton voor de Gasfabriek toe te staan. Nog
eene opmerking van meer ingrijpenden aard. Ze betreft niet het toestaan
van het geld, maar de vraag, op welke wijze dat geld zal moeten worden
verstrekt. B. en W. stellen voor dat de gemeente eene leening zal slui
ten en dat de gemeente het geld dan aan de Gasfabriek zal verstrekken.
Op dat punt zou ik nu wel eene verandering wenschen. Ik zou dus wil
len verzoeken om het voorstel van B. en W. te splitsen in dier voege
dat allereerst werd beslist over het toestaan van het geld aan de Gasfa
briek en dat dan in de tweede plaats worde uitgemaakt of, zooals vroe
ger, de gemeente zelve het geld zal leenen en het verstrekken aan de
Gasfabriek, dan wel of de Gasfabriek zelf eene leening zal sluiten met
garantie maar niet door tusschenkomst van de gemeente. Ik wensch er
bij te voegen dat ik met dit voorstel meer op 't oog heb, dan alleen
deze leening. Ik heb 't oog op de administratie der fabriek. Technisch
zal zij nu zeer goed ingericht worden, maar de administratie en speciaal
de boekhouding en winstberekening zullen gebrekkig blijven. Dit punt is
nu niet aan de orde. maar het staat in verband met de financieele zijde
van deze voordracht. Ik zal er dus niet over spreken dan voor zoover
deze leening betreft. Ik zou langzamerhand de administratie der Gasfa
briek geheel willen afscheiden van de Gemeente-admistratie en wanneer
nu de Gasfabriek zelve eene leening kon sluiten en dan ook zelve voor aflos
sing en rente zou moeten zorgen, dan zou dit een eerste stap zijn op den
weg tot verbetering ook van de administratie en speciaal het geldelijk
beheer.
De heer Bool. Telkens als de Gasfabriek hier ter sprake komt, blijkt
deze een teere quaestie te zijn. Ik heb mij daarom de moeite gegeven
van een speciaal onderzoek der administratie van die fabriek. Die moeite
was niet gering omdat die administratie eenigszins ingewikkeld en om
slachtig is. Dit moet worden toegeschreven eensdeels aan de omstandig
heid, dat de Gemeente de zoogenaamde kapitaalrekening aan zich heeft
gehouden, en anderdeels aan art. 13 der Verordening van 1876, dat de
Commissarissen dwingt tot eene tweede rekening, die: van het Vernieu-
wings en Uitbreidingsfonds. Maar die moeite wordt beloond, doordien men
genoopt wordt tot de dankbare erkenning, dat de administratie der fa
briek behoorlijk wordt gehouden, dat het beheer richtig wordt gevoerd.
Dat onderzoek heeft mij intusschen geleid tot enkele opmerkingen, die
ik meen bij deze gelegenheid te moeten mededeelen. De eerste betreft de
administratie. Had de Gemeente van den aanvang of de zoogenaamde
kapitaalrekening aan Commissarissen overgedragen, de administratie zou
van den beginne af aan eenvoudiger hebben kunnen zijn en de begroo
ting onzer Gemeente zou niet op zoovele plaatsen als nu het geval is
melding behoeven te maken van de Gasfabriek. Dan zou de boekhou
ding aan de fabriek steeds een duidelijk overzicht van het geheel hebben
kunnen en moeten geven. Nu doet ze dit niet en kan ze het niet doen,
omdat het kapitaal der zaak buiten haar om wordt beheerd. In tegen
stelling met den heer Scheltema, zie ik echter volstrekt geen noodzake
lijkheid om daarin nu verandering te brengen, maar wel meen ik te
moeten wijzen op een eenvoudig middel om althans hem, die op eenvoudige
wijze de uitkomsten van de fabriek wil leeren kennen, daartoe de gele
genheid te verschaffen. Dat middel bestaat in de plaatsing achter het
verslag van Commissarissen of in het verslag der Gemeente van een
volledig overzicht, dat telken jare wordt herhaald, met bijvoeging van
de totalen van het jaar, waarover het verslag loopt. Het nut springt
in 't oog, als men bedenkt dat alleen een dergelijk volledig overzicht het
ontstaan van scheeve of verkeerde voorstellingen omtrent de Gasfabriek
kan voorkomen. Eene tweede opmerking betreft de rekening der Gemeente
en in verband daarmede de rentevordering. Het is bekend, dat de Ge
meente rekening houdt van, de sommen, die aan de gasfabriek worden
verstrekt, voor zooveel zij daarvoor eigen fondsen heeft moeten wegdoen
of geld heeft moeten opnemen, onverschillig of die sommen gebezigd
werden tot vernieuwing of uitbreiding van de Gasfabriek. Die rekening
is dus minder eene kapitaalrekening dan wel eene soort van schuldreke
ning, omvattende de sommen, waarvan de Gemeente rente vordert van
de Gasfabriek. Ik meen te moeten betwijfelen of die rekening als zooda
nig wel aanspraak kan maken op volledigheid. Uit de batige saldo's van
de Gasfabriek wordt afgezonderd een bedrag, vertegenwoordigende 6°/0
van het primitieve kapitaal, hetwelk aan het Vernieuwings- en Uitbrei
dingsfonds wordt gegeven. Van dat bedrag wordt geen rente berekend.
Intusschen is dat geld toch ook kapitaal, dat in de fabriek wordt gesto
ken en voor zoover dit strekt tot uitbreiding van de fabriek, meen ik,
dat het vallen moet onder den last van rentebetaling. De omstandigheid
toch, dat voor dat geld geen kapitaal verkocht of geene geldleening ge
sloten is, is geen onderscheid, dat zijn karakter van kapitaal wegneemt.
Ware het niet dadelijk uit de batige saldo's genomen, de winst der fa
briek zou daarmede zijn vermeerderd en der Gemeente ten goede zijn
gekomen. Het gevolg van deze wijze van handelen is dat van het wezen
lijk kapitaal der fabriek uit geene rekening blijkt. Volgens mijn bereke
ning, die tot ultimo 1880 loopt, zou de som, waarover rente moet be
rekend worden, 487041.12 bedragen. Eene derde opmerking betreft de