77 Zitting van Donderdag 6 October 1081. geopend 's namiddags te 2 uren. Voorzitter: de heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER. Te behandelen onderwerpen: 1°. Benoeming van onderwijzend personeel aan de Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen. (188) 2°. Idem van 2 tweede onderwijzers aan de Jongensschool der 2de klasse. (194) 3°. Idem van een lid der plaatselijke Schoolcommissie. (193) 4°. Idem van een ambtenaar belast met het toezicht op de honden. (197) 5°. Verzoek van Mej. A. M. Will, om ontslag als eerste onderwijzeres aan de Meisjesschool der tweede klasse. (155) 6°. Voorstel tot wijziging van de verordeningen op de heffing en invor dering der plaatselijke directe belasting. (176 en 192) 7°. Verzoek van J. P. Luyben c. s., betrekkelijk het wegnemen van de pomp in de Duizenddraadsteeg. (185) 8°. Idem van S. A. Klaasen, betrekkelijk den aanleg en de exploitatie van een stoomtram langs de Haarlemmertrekvaart. (186 en 192) 9'. Voorstel betrekkelijk het verzoek van den heer Swaan, in zake de bebouwing van het buitengoed „Vreewijk" enz. (189) 10°. Verzoek van J. H. Zitman, om continuatie van de levering van schoolboeken enz. (189 en 192) 11°. Voorstel tot vaststelling van verordeningen op de heffing en invorde ring van het vergunningsrecht voor den verkoop van sterken drank. (190 en 192) 12°. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1881. (191 en 192) 13°. Voorstel tot wijziging van de Verordening regelende het getal der openbare scholen voor lager onderwijs enz. (196) 14°. Rekening en verantwoording van het Ned. Israëlietisch Armbestuur over 1880. (182) Tegenwoordig 22 leden, als: de heeren Hartevelt, Librecht Lezwijn, Bredius, Juta, Wilhelmy Damsté, Zaaijer, Van Dissel, Buys, Le Poole, Verster, Scheltema, Du Rieu, Bool, Zaalberg, Quant, De Goeje, De Clercq, Driessen, Van Wensen, De Fremery, Cock en De Laat de Kanter. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 22 September jl. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede: 1°. Dispositie van de Ged. Staten, dd. 27 September/1 October, B. n°. 2917 (3e afd.) G. S. n°. 54, ten geleide van het goedgekeurd eerste supplet. kohier der plaatselijke directe belasting dienst 1881. 2°. Missive van Ph. De Vries, houdende mededeeling dat hij de benoe ming tot 2den leeraar in de Gymnastiek aanneemt. Deze worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt over: 1°. Begrooting voor de Stads-bank van Leening voor den dienst 1882. 2°. Begrooting van het Nederlandsch Israëlietisch armbestuur dienst 1882. Worden gesteld in handen van de Commissie van Financiën. 3°. Verzoek van H. W. Te Winkel Jr., om afschrijving van plaats, directe belasting, dienst 1881. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. en de Comm. van Fin. 4°. Verzoek van Vervoort Cranenburgh, om eene uitloozing te maken van hunne fabriek naar het stadsriool in de Kaiserstraat. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. 5°. Missive van den heer Swaan te 's Gravenhage, in zake de bebou wing van het buitengoed Vreewijk, naar aanleiding van het rapport van Burg. en Weth. te dier zake. Te behandelen bij punt 9 der agenda. 6°. Rapport van de deskundigen in zake de uitbreiding van de Gasfa briek, met voordracht van Burg. en Weth. Wordt gesteld in handen van de Commissie van Financiën. 7°. Missive van den heer Donner, verzoekende niet in aanmerking te komen als lid der Plaatselijke Schoolcommissie. Deze missive luidt als volgt: Hooggeachte Voorzitter Ik zal Donderdag a. s. in de zitting van den Raad niet kunnen tegen woordig zijn; als lid van het Bestuur van het prov. Weeshuis te Middel- harnis moet ik deze week daar een paar dagen zijn. Het spijt mij te meer dat ik Donderdag afwezig ben, omdat ik gaarne mijne erkentelijk heid had uitgesproken jegens de plaatselijke Schoolcommissie voor de eer mij bewezen door mij op hare voordracht te plaatsen, maar om te gelijk te verklaren, dat ik wegens mijne bekende gevoelens omtrent de Staatschool, zooals die bij de Wet van 1878 geregeld is, tot mijn leedwezen geen lid van die Commissie kan zijn, en dus ook, indien de keuze van den Raad op mij mocht vallen, voor de eer der benoeming zou moeten bedanken. Mag ik U, Mijnheer de Voorzitter, verzoeken van den inhoud dezes aan den Raad kennis te geven. Met gevoelens van hoogachting, WelEdel Gestr. Heer Uw Dienaar. Leiden, 4 October 1881. J. H. Donner. Deze missive wordt voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter. Burg. en Weth. hebben dit schrijven medegedeeld aan de Plaatselijke Schoolcommissie, met verzoek hare voordracht aan te vul len. Dientengevolge heb ik de eer voor te stellen punt 3 van de agenda heden niet te behandelen, in afwachting der indiening van eene nieuwe voordracht door de Plaatselijke Schoolcommissie. Dienovereenkomstig wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. ZlTTINGVERSLAO 1881. 8°. Rapport van den deskundige, betreffende de lichtsterkte van het gas in de maand September 1881. Is bereids gedrukt onder de ingekomen stukken. Aan de orde is: I. Benoeming van onderwijzend personeel aan de Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen. (Zie Ing. St. n°. 188). De Voorzitter. Mag ik de heeren Bredius, Le Poole en Du Rieu uit noodigen met mij het stembureau uit te maken. Alvorens tot stemming over te gaan, wensch ik de heeren er op te wij zen, dat mej. Will, na het opmaken der voordracht, benoemd is tot leerares aan de middelbare Meisjesschool te Leeuwarden, welke betrekking zij aan vaard heeft zoodat eene nadere voordracht zal worden ingediend voor de benoeming van eene leerares aan de Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen. Mag ik den secretaris verzoeken de missive voor te lezen te dier zake ingekomen van den Directeur der Kweekschool, den heer Van Dijk. Deze missive luidt als volgt: Leiden, 6 October 1881. Ik heb de eer U te berichten, dat Mejuffrouw A. M. Will, tijdelijk als leerares aan de Kweekschool werkzaam, tegen 8 November e. k. eervol ontslag gevraagd heeft en dat ik tot mijn leedwezen tegen de inwilliging van dit verzoek geene geldige bezwaren kan inbrengen. Tevens zij het mij vergund, U te verzoeken de voordracht die heden in den Gemeenteraad aan de orde gesteld zal worden, voor zooveel Mejuffrouw Will betreft, in te trekken. De Directeur, Aan Heeren Burg. en Weths. J. A. Van Dijk. der Gemeente Leiden. Worden achtereenvolgens benoemd: mej. A. Risseeuw met 17 stem men, zijnde uitgebracht 1 stem op F. Tijssen en 4 blanco biljetten; de heeren Dr. P. Van Romburgh, P. Werkman, H. C. Van der Heijde, A. J. Wetrens, A. J. Van Gemert en C. Van der Waals ieder met 18 stemmen, zijnde 4 blanco biljetten bij elke stemming uitgebracht. II. Benoeming van 2 tweede onderwijzers aan de Jongensschool der 2d0 kl. (Zie Ing. St. n". 194). De uitslag van beide stemmingen is, dat benoemd worden F. J. F. Tijssen, onderwijzer te Waalwijk en W. H. Hasselbach, onderwijzer te Gouda, ieder met 18 stemmen, zijnde 4 blanco biljetten uitgebracht. III. Benoeming van een lid der Plaatselijke Schoolcommissie. (Zie Ing. St. n°. 180). Aangehouden. IV. Benoeming van een ambtenaar belast met het toezicht op de honden. (Zie Ing. St. n°. 197). Wordt benoemd Engbert Van der Kamp, onder-inspecteur van politie te Rotterdam, met 21 stemmen, zijnde 1 blanco biljet uitgebracht. V. Verzoek van mej. A. M. Will, om ontslag als eerste onderwijzeres aan de Meisjesschool der 2de klasse. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten het gevraagd ontslag eer vol te verleenen, VI. Voorstel tot wijziging van de verordeningen op de heffing en invordering der plaatselijke directe belasting. (Zie Ing. St. n°. 179 en 192). De heer Buvs. Mijnheer de voorzitter. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, op dit oogenblik in behandeling, is hoofdzakelijk een uitvloeisel der Wet van 21 Juni 1.1. (Stbl. n°. 102), die zeker in de Gemeentewetgeving eene groote verbetering heeft gebracht, omdat het nu mogelijk zal zijn de kohieren werkelijk ten uitvoer te leggen hangende het onderzoek van de ingediende reclames. In zoover dan ook het voor stel van Burg. en Weth. strekt om de wijzigingen in te voeren, welke uit de nieuwe Wetsbepalingen voortvloeien, heb ik daartegen geene be denking hoegenaamd. Maar Burg. en Weth. gaan verder en stellen, geheel onafhankelijk van de nieuwe Wet, nog eene andere wijziging voor, die zij slechts met een enkel woord toelichten, terwijl de Commissie van Financien daarvan tot mijne verwondering in haar rapport met geen enkel woord melding maakte, in weerwil van de omstandigheid, dat het daarbij dan toch om een belangrijk beginsel te doen is. Ik bedoel de wijziging, voorgedragen op artikel 15, en welke strekt om weg te laten de bepaling dat als Burg. en Weth. de aangifte van den belastingschul dige onvoldoende achten en die dus meenen te moeten wijzigen, zij dit niet zullen doen zonder de betrokken personen te hooren, althans op te roepen. De woorden „na te zijn gehoord of opgeroepen" in genoemd artikel voorkomende, zouden alzoo worden weggelaten. Misschien bestaan voor die weglating meer afdoende gronden dan Burg. en Weth. nu ver melden, en in dat geval zal ik er in berusten, maar zoo niet dan zou ik de goedkeuring van dat voorstel zeer ernstig willen ontraden. Wat toch is het geval? Telken jare worden natuurlijk talrijke opgaven ont vangen die het inkomen van deze of gene vrij wat lager stellen dan de som daarvoor in het voorafgaande jaar aangenomen. Burg. en Weth. zijn nu gewoon de betrokken personen over die verandering te hooren en naar mate van de resultaten van dit verhoor, vereenigen zij zich met de vermindering van den aanslag of concludeeren zij tot een ander dan het opgegeven cijfer. Wordt de voorgestelde wijziging goedgekeurd, dan zal dit verhoor in het vervolg geheel wegvallen. En wat zal daarvan het ge volg zijn? Of dat Burg. en Weth. zich in den regel eenvoudig neerleggen bij de ontvangen aangiften, ook waar die belangrijk lager zijn dan vroe ger, omdat zij eigenlijk geene enkele afdoende reden hebben om zulk eene aangifte als onjuist te wraken, en dan blijft alles aan den belastingschul dige overgelaten en kan het bederf van de geheele inkomstenbelasting niet uitblijven; of wel zij noemen elke lagere aangifte, die niet toevallig door uitwendige omstandigheden wordt bewezen, ongemotiveerd, en stellen dus propria auctoritate, voor het aangegeven een hooger cijfer in de plaats, en dan is het kohier, dat Burg. en Weth. voorloopig vaststellen en dat eerst de Gemeenteraad en later de Gedeputeerde Staten in volkomen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 1