92
Simon Thomas.
teur der Gasfabriek. Deze is dan verplicht, om onmiddellijk de fouten in
de fabricatie op te sporen, en daar hij deze in de meeste gevallen wel
spoedig zal gevonden hebben, kan het niet anders of men zal tot een
goed resultaat geraken.
Beide partijen, nl. de Directeur en de scheikundige, dienen met elkaar
samen te werken, en de laatstgenoemde zal den Directeur voor moeten
lichten in chemische aangelegenheden, en hem ter zijde staan, daar waar
hij dit mocht verlangen.
Laten wij ook niet uit het oog verliezen, dat te Leiden de toestand
geheel anders is, dan op plaatsen, waar men eene overeenkomst heeft
met eene maatschappij, en de fabrikant dus gehouden is, om gas te
leveren, dat aan bepaalde voorwaarden moet voldoen. Bij overtredingen
zullen dan boeten toegepast kunnen worden, en, zoo deze niet al te laag
zijn gesteld, zal de maatschappij wel zorg dragen, dat herhalingen niet
al te dikwijls voorkomen. Met een goed contract is dus ook goed gas ge
waarborgd. Bij Gemeentelijke gasfabrieken echter is de zaak andersde
gemeente kan zich zelf toch geene boeten opleggen Hier vooral is dus
samenwerking meer noodig, dan in het eerste geval; ja, wij zouden zeggen:
een hoofd'vereischte.
Werden derhalve de onderzoekingen van den deskundige dadelijk aan
den Directeur medegedeeld, dan zouden zij zeker meer nut stichten, dan
thans het geval is, nu zij gewoonlijk eene maand later gepubliceerd wor
den. Veronderstelt b. v. dat het gas eens van mindere qualiteit is, dan
noodig geoordeeld wordt, en niemand dan de deskundige is hiermede be
kend, hoe zal men dan het gas verbeteren? Het zal zelfs kunnen gebeuren,
dat, wanneer de onderzoekingen bekend worden, verbeteringen niet meer
noodig zijn. Om kort te gaan, voor den Directeur is het op deze wijze
eene onmogelijkheid om goed te werken.
Wat het zwavelgehalte betreft, dit is in den regel hooger geweest, dan
men meestal in Londen vindttoch was het slechts een paar maal hooger,
dan het hiervoor in de Metropolis gestelde maximum.
Nu ligt het voor de hand, dat groote fabrieken over het algemeen
regelmatiger en dus gunstiger kunnen werken, dan kleinere, en wel om
de volgende redenen.
Nemen wij de grootste fabriek, die er bestaat, nl. Beckton tot voorbeeld.
Deze fabriek bestaat uit eene reeks kleinere fabrieken, elk dezer heeft
dus zijn eigen condensors, scrubben, purifiers enz. Werkt een dezer fa
brieken tijdelijk slecht, dan kan dit gecompenseerd worden door andere
fabrieken, die goed werken, en het resultaat van de geheele fabriek kan
zeer voldoende blijken te zijn. Gebeurt in eene kleine fabriek, zooals te
Leiden het een of ander, dan zijn de fouten niet altijd zoo spoedig te
herstellen; van de bedoelde compensatie kan dan geen sprake zijn.
Eischte Uwe gemeente gas van ongeveer dezelfde hoedanigheid als te
Londen; m. a. w. wil zij gas produceeren, dat hoogstens 20 grains zwavel
en 4 grains ammoniak bevat, dan is het duidelijk, dat de fabriek, wat
hare zuivering betreft, vooral niet minder mag zijn ingericht, dan de
Londensche fabrieken.
Voor de zuivering van het gas van de voornaamste verontreiniging nl.
zwavel heeft men vele methoden voorgeslagen.
Dit is meestal eene zeer lastige zaaken het kan ook ons doel niet
zijn, hier ter plaatse al deze methoden te besprekendit toch zou ons
te ver voeren, en kan bovendien geen nut, opleveren, daar de meeste
methoden weinig proefhoudend zijn bevonden. Wij willen ons derhalve
alleen bepalen tot die van Patterson, omdat zij de meest rationeele
is, en op de voornaamste fabrieken te Londen toegepast wordt.
De bedoelde zuivering bestaat hierin, dat men
1°. het gas voert in kisten, met versche kalk gevuld, d. i. dus juist
andersom, dan men gewoonlijk doet. In deze kisten blijft dan het kool
zuur terug, waarom zij den naam dragen van carbonaters.
2°. Komt het gas vervolgens in purifiers, die met vuile kalk gevuld zijn,
en die dus v. n. 1. zwavelcalcium bevatten. Deze stof absorbeert de zwavel
koolstof, en wel naar de volgende vergelijking:
Ca S, H2 S C Sj Ca S, C S2 -f- H2 S
Calcium sulfhy- Zwavel- Zwavelwater-
draat. koolstof. stof.
De zwavelwaterstof, die bij deze bewerking vrij komt en de zwavelwa
terstof, die het gas reeds bevat, worden nu ten
3°. teruggehouden in kisten, die met ijzeroxide gevuld zijn.
Om de laatste sporen zwavelwaterstof en koolzuur weg te nemen, heeft
men dan nog zoogenaamde Catch purifiers, die met kalk en ijzeroxide
gevuld zijn.
Om de laatste hoeveelheden ammoniak te verwijderen, maakt men op
fabrieken, waar de Scrubberruimte onvoldoende is, zoo b. v. op de Fulham-
works te Londen, wel eens gebruik van de patent carbon, d. i. een
mengsel van zaagsel en zwavelzuur.
Het spreekt vanzelf, dat, waar men de zuiverheid van het gas tot der
gelijke grenzen wil opvoeren, men zich hiervoor ook groote uitgaven moet
getroosten.
Is het Uwe bedoeling, om dezelfde grenzen voor ammoniak en zwavel
toe te staan, als in Londen aangegeven zijn, dan kunnen wij U niet anders
aanraden, dan ook de fabriek geheel dienovereenkomstig in te richten en
hiervoor zouden aanzienlijke uitgaven onvermijdelijk worden.
Voor het geval U tegen die bovengenoemde aanzienlijke uitgaven be
zwaar mocht maken, zouden wij de maxima een weinig ruimer gesteld
wenschen te zien b. v. 25 grains zwavel en 5 grains ammoniak per 100
Eng. cub. voeten.
Ook komt het minimum voor lichtkracht, dat hier aangenomen is, nl.
16 kaarsen ons te hoog voor. Groote fabrieken mogen dit cijfer kunnen
geven, voor kleine fabrieken zal dit niet altijd doenlijk zijn. Bovendien
worden in enkele groote fabrieken de kolen direkt verwerkt, hier moet
men ze tot heden in de buitenlucht opstapelen, en dit benadeelt aanzienlijk
de lichtkracht. Een minimum van 14 a 15 kaarsen komt ons veel beter
voor. Een ruim verbruik van Cannel maakt, dat de exploitatiekosten hoo
ger worden, te meer, omdat de cokes van minder waarde zijn. In Londen
wordt niet meer dan 5 °/0 Cannel gebruikt, en nog niet eens op alle fabrieken.
Ten slotte de derde vraag:
„De vooruitgang en de toepassing van het electrisch licht voor straat
verlichting en publieke gebouwen, en de vraag of de toestand der fabriek
na de voorgestelde verbetering aan de tegenwoordige eischen van een goed
ingerichte Gasfabriek zal voldoen."
Al. a. Dit is eene quaestie, die niet zoo gemakkelijk valt uit temaken.
Zeer zeker is er naar onze meening voor het electrische licht eene toe
komst doch dat het lichtgas daardoor zal verdrongen worden, hiervoor
behoeft men zich voorloopig nog niet zeer beangst te maken.
Verschillende bezwaren staan hieraan in den weg: Ten eerste is het
nog te duur, en voor gelijke lichtsterkte kan men goedkooper gas branden.
Niettemin wordt het electrisch licht toch reeds op vele plaatsen toegepast,
zoowel voor de verlichting van groote zalen, als voor straten en wegen
doch omtrent de kosten hoort men soms zeer uiteenloopende meeningen.
Ten tweede is het electrisch licht moeilijk te verdeelendoch deze
zaak kan zeer veranderen. Nog geen 3 jaren geleden, was verdeeling
totaal onmogelijkthans hebben Jablochkof, Edison, Swan en zoo vele
anderen hiervoor den weg gebaand. Een groot nadeel bij deze verdeeling,
dat de toepassing van het electrisch licht wel in den weg kan staan, is
dit, dat er te veel kracht, of zoo men wil licht verloren gaat. Eene ma
chine van I pkr. kan b. v. 3 lampen van de noodige electriciteit voor
zien, die dan elk 400 kaarsen lichtsterkte kunnen geven d. i. te zamen
1200 kaarsen. Wil men nu met dezelfde machine 5 lampen voeden, dan
zal elke lamp maar 80 kaarsen geven, d. i. dus maar 400 kaarsen, of
2/3 minder, dan in het eerste geval. Op enkele plaatsen, waar men niet
tegen kosten op ziet, zal men over dit bezwaar misschien heenstappen,
doch voor eene algemeene toepassing is goedkoop zeker een vereischte.
Ten derde kan het electrisch licht soms plotseling uitgaan, zonder
dat men hiervoor altijd oorzaken weet te vinden, iets wat bij het gas
niet plaats kan hebben.
Ten vierde is het niet mogelijk om de electriciteit zoo op te hoo-
pen, als men het gas kan doen. Zij moet gebruikt worden zoo gauw als
zij gemaakt is, terwijl men een voorraad gas kan bewaren, tot men hem
noodig heeft. Doch het schijnt, dat ook dit bezwaar opgeheven kan wor
den. Nog zeer onlangs lazen wij, dat de accumulateurs van Faure
electriciteit kunnen ophoopen en eveneens zullen na verloop van tijd,
misschien wel alle bezwaren overwonnen worden, die nu nog toepassing
in het groot in den weg staan.
Zooveel is echter zeker, dat het electrisch licht nog niet is, waar het
zijn moet. Ook is het gas te gemakkelijk in het gebruik, dan dat men
het spoedig door het electrisch licht zal vervangen. Doch in het ergste
geval, verondersteld dat het electrisch licht zich na b. v. een 10 tal
jaren een weg heeft gebaand, en misschien eene eerste plaats inneemt in
de rij der kunstlichten, dan meenen wij toch, dat nu niet opgezien mag
worden tegen eene uitgaaf, waaraan de Gasfabriek behoefte heeft, en die,
zoo noodig, mede zal moeten werken om het nieuwe licht te keer te gaan.
Hoe beter toch het gas is, des te minder zal men verlangen om het door
electrisch licht te vervangen en de voorgestelde veranderingen moeten tot
verbetering uwer fabriek leiden.
Ook meenen wij, dat de behoefte aan meer licht zich steeds sterker
doet gevoelen.
Daar, waar men bij de invoering van gaslicht bij één gaspit voldoende
kon zien, gebruikt men nu 3, 5 ja soms nog meer pitten. Zoo zal het
steeds gaan en de invoering van het electrisch licht zal steeds nieuwe
behoeften scheppen. Het gevolg van dit alles zal zijn, dat men ook meer
gas zal gaan gebruiken, omdat men met eene spaarzame verlichting niet
meer tevreden is, en het zal vooral daar met vrucht aangewend worden,
waar men geen electrisch licht om de eene of andere reden kan of wil
aanbrengen.
Ook is het gas een uitstekend warmtegevend element, omdat het meer
warmte- dan lichtgevende bestanddeelen bevat; zijn gebruik voor kachels, kom-
fooren enz. neemt meer en meer toe, en eindelijk zal het zijne toepassing
vinden voor het drijven der machines, die het nieuwe licht moeten opwekken.
Het is niet twijfelachtig of het nieuwe licht zal zich eene plaats in de
rij der kunstlichten weten te veroverendoch hierin zijn het zoowel de
voor- als tegenstanders der electriciteit eenshet gaslicht zal daardoor
niet verdrongen wordenmaar beide lichten kunnen zeer goed naast
elkander blijven bestaan. Zoo verklaarde zelfs nog, nauwelijks een paar
weken geleden, de heer Swan op de „Britisch Association for the advan
cement of Science", dat het nog zeer langen tijd zoude duren voor eenig
noemenswaardig voordeel door zijne, of door de electrische lampen van
andere uitvinders, op het gas zou behaald zijn.
Dit werd beweerd door een der uitvinders zeiven op het electrisch gebied.
Ondanks alle nieuwe uitvindingen op het gebied der electriciteit gaan
de aandeelen der gasfabrieken niet meer achteruit, en mannen als Sugg,
Bray, Siemens enz. hebben door hunne uitvindingen bewezen, dat, waar
men veel licht wenscht, dit met oneindig minder kosten met gas, dan
met electriciteit is aan te brengen.
Wanneer wij dit alles grondig overwegen, dan gelooven wij als onze
vaste overtuiging te mogen uitspreken, dat er voor dit oogenblik nog
geen reden kan zijn, om zich voor het electrisch licht beducht te maken
want al treedt na eenig tijdverloop het electrisch licht op den voorgrond,
dan zal die concurrentie zeer zeker gevoeld worden, doch evenals bij de
eerste optreding der petroleum zal door prijsverlaging de vermindering
van debiet spoedig hersteld worden.
Dit mag dus geen reden zijn, om de uitbreidingen aan uwe fabriek
achterwege te laten.
Al. b. Aan het einde onzer beschouwingen geven wij U gaarne de ver
zekering dat, wanneer al de voorgestelde veranderingen zullen zijn uit
gevoerd, uwe fabriek aan de tegenwoordige eischen van eene zeer goed
ingerichte fabriek zal blijken te voldoen.
De deskundigen benoemd bij Raads
besluit van 22 Juli 1881.
A. J. van Eyndhoven.
Ontworpen en goedgekeurd in overleg met den ondergeteekende, die
daaraan zijne geheele adhaesie hecht.
De Directeur der Gasfabriek,
Aan Heeren Burgemeester en D. v. d. Horst.
Wethouders van Leiden.