GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
89
INGEKOMEN STUKKEN.
N°. 190. Leiden, 29 September 1881.
In art. 6 der Wet van 28 Juni 1881 (Stbl. n°. 97) tot regeling van
den kleinhandel in sterken drank, is bepaald dat, onverminderd de bepa
lingen der Wet van 21 Mei 1819, (Stbl. n°. 34) op het patent, de ver
gunning in art. 1 bedoeld, geene kracht heeft vóór de betaling van een
gemeentelijk vergunningsrecht door den Gemeenteraad vast te stellen, dat
als grondslag voor de berekening van het vergunningsrecht wordt aange
nomen de jaarlijks te schatten huurwaarde, die de localiteit, in verband
met den omvang van het bedrijf waarvoor de vergunning strekt, kan ge
acht worden te bezitten
dat dit vergunningsrecht niet lager mag zijn dan tien gulden en niet
hooger dan vijf en twintig gulden voor elke honderd gulden huurwaarde
of gedeelte daarvan, met dien verstande dat het bedrag van het vergun
ningsrecht met vijf en twintig ten honderd daalt voor de localiteiten waar
geen sterke drank wordt verkocht, noch geschonken tusschen Zaterdag
avond te zes en Maandagochtend zes uren en dat de regeling van dat
vergunningsrecht geschiedt met inachtneming van de artikelen 232 tot
236 der Wet van 29 Juni 1851 (Stbl. n°. 85).
Door den Minister van Binnenlandsche Zaken zijn bij circulaire van 9
September jl., medegedeeld bij Prov. blad n°. 57, eenige voorschriften ge
geven ten aanzien van de uitvoering van het bovenaangehaald wetsartikel,
welke voorschriften zijn in acht genomen bij het ontwerpen van de hierbij
overgelegde concept-verordeningen, terwijl tevens is verzocht de vereischte
stukken tot heffing en invordering van het vergunningsrecht met de be
trekkelijke Memorie van Toelichting zoo tijdig aan het college van Gede
puteerde Staten in te zenden, dat op den lsten November a. s. met de
heffing kan worden aangevangen. Wij stellen Uwe vergadering mitsdien
voor tot de vaststelling van de conceptverordeningen over te gaan.
Wat het te heffen bedrag betreft hebben wij gemeend het maximum
van f 25 per honderd gulden huurwaarde of gedeelten daarvan te moeten
voorstellen. Het aantal inrichtingen alwaar sterke drank wordt verkocht,
vallende in de termen van de Wet, is in deze gemeente aanzienlijk te noe
men, het bedraagt ongeveer 350, terwijl het in gemeenten met meer dan
20000 en ten hoogste 50000 zielen, onder welke rubriek de gemeente
Leiden valt, niet meer mag bedragen dan 1 op 400 inwoners, alzoo in
deze gemeente met 41238 zielen 103. Het is alzoo wenschelijk dat suc
cessievelijk een groot aantal van de bestaande inrichtingen worden opge
heven en daartoe zal de heffing van een recht van f 25, ongetwijfeld veel
bijdragen. Bovendien is dat bedrag niet te hoog te noemen voor die in
richtingen alwaar de omvang van het bedrijf eenigszins belangrijk is, met
het oog op de aanzienlijke winsten, die dit bedrijf oplevert. De overige
bepalingen zullen weinig toelichting behoeven, en zijn in hoofdzaak over
genomen uit de voorschriften bij de bovenaangehaalde circulaire door den
Minister van Binnenlandsche Zaken gegeven. De belooning van de schatters
is met in deze verordening opgenomen en zal later moeten worden vast
gesteld, waaromtrent de noodige voorstellen zullen worden ingediend.
Eene eenigszins juiste raming te geven van de vermoedelijke opbrengst
is thans nog ondoenlijk. Op de ontwerp-begrooting hebben wij voorloopig
een bedrag van f 3000 uitgetrokken, waarbij in aanmerking moet «worden
genomen, dat over 1882 slechts twee derde gedeelten van de belasting
zullen kunnen worden ontvangen, daar met de heffing eerst met 1 Mei
1882, op welk tijdstip de loopende patenttermijn eindigt, zal kunnen wor
den aangevangen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
De Gemeenteraad van Leiden.
Gelet op art. 6 der Wet van 25 Juni 1881 (Staatsblad n°. 97) en
op de artt. 232 tot 236 der Wet van 29 Juni 1851 (Stbld. n°. 85)
Heeft besloten vast te stellen:
I. het navolgende Besluit tot regeling van het gemeentelijk recht te
heffen voor het verleenen der vergunning tot het uitoefenen van den
kleinhandel in sterken drank binnen de gemeente Leiden.
Art. 1.
Er zal binnen deze gemeente geheven worden een recht voor het ver
leenen der vergunning tot het uitoefenen van den kleinhandel in sterken
drank, bedragende f 25 voor elke honderd gulden huurwaarde of gedeelten
daarvan, van de localiteit waarin die handel wordt uitgeoefend en wel
in verband met den omvang van het bedrijf.
Art. 2.
Het in art. 1 bedoeld vergunningsrecht wordt voor dengene, die vóór
de betaling van het recht, aan den gemeente-ontvanger eene schriftelijke
verklaring overlegt dat in de localiteiten waarop zijne vergunning be
trekking heeft, geen sterke drank verkocht noch geschonken zal wor
den tusschen Zaterdagavond te zes en Maandagochtend te zes uren, met
vijf en twintig ten honderd verminderd.
Art. 3.
De huurwaarde der localiteiten waar sterke drank in het klein wordt
verkocht, wordt geschat door een deskundige, aan te stellen door Bur
gemeester en Wethouders. Het vergunningsrecht wordt naar diens schat
ting geregeld, tenzij de belanghebbende, aan wien zij terstond wordt
medegedeeld, binnen vijf dagen na die mededeeling bij Burgemeester en
Wethouders bezwaar indient en eene herschatting verzoekt.
Bij dit verzoek kan de belanghebbende een persoon aanwijzen om bij
de herschatting als deskundige op te treden.
Burgemeester en Wethouders wijzen ook hunnerzijds een persoon aan
om bij de herschatting voor de gemeente op te treden.
De deskundige, die de eerste schatting deed, is hiertoe niet benoembaar.
Een derde herschatter wordt benoemd door den ontvanger der directe
belastingen tot wiens kantoor de gemeente behoort. I
Burgemeester en Wethouders en de ontvanger der directe belastingen
wijzen tevens een plaatsvervanger aan om op te treden wanneer de door
hen benoemde herschatter verhinderd is om herschatting te doen.
Art. 4.
Het vergunningsrecht wordt, na herschattingen, vastgesteld in overeen
stemming met het gevoelen der meerderheid van de herschatters. Indien
ieder der herschatters een ander gevoelen is toegedaan, strekt die schat
ting tot grondslag voor de regeling der belasting, welke noch de hoogste
noch de laagste is.
Indien de belanghebbende geen herschatter aangewezen of de door hem
aangewezene niet ter herschatting opkomt of weigert den eed te doen of
aan de herschatting deel te nemen, geldt de laagste schatting als de juiste.
Art. 5.
De schatter en herschatters mogen geene schattingen of herschattingen
verrichten dan na in handen van den Burgemeester den volgenden eed
(belofte) te hebben afgelegd: „Ik zweer (beloof) dat ik de schatting der
huurwaarde van localiteiten, waar sterke drank in het klein wordt ver
kocht, naar mijn beste weten en zonder aanzien des persoons overeen
komstig de Wet zal verrichten. Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig
(Dat beloof ik!)."
Art. 6.
De schattingen en herschattingen hebben plaats zoodra mogelijk na het
verleenen der vergunning of, in de gevallen, bedoeld in art 7 2 der
Wet, zoo tijdig dat de belanghebbende in de gelegenheid zij het ver
gunningsrecht te voldoen, voordat de daar bedoelde termijn verstreken
is. De bepaling van dag en uur der schattingen en herschattingen, ge
schiedt na overleg met den schatter of de herschatters door den Bur
gemeester.
Art. 7.
Ieder der herschatters ontvangt voor elke herschatting van gemeente
wege eene te bepalen som.
Deze kosten worden voor de eene helft gedragen door de gemeente,
voor de andere door den belanghebbende, die de hiervoor verschuldigde
gelden voldoet bij de indiening van zijn verzoek om herschatting.
Verzuimt hij dit, dan wordt zijn verzoek als niet gedaan beschouwd.
Zoodra het vergunningsrecht is vastgesteld, doen Burgemeester en
Wethouders daarvan mededeeling aan den belanghebbende.
Art. 8.
Dit besluit treedt in werking op 1 November 1881.
II. de navolgende Verordening op de invordering van het gemeentelijk
recht voor het verleenen der vergunning tot het uitoefenen van den
kleinhandel in sterken drank binnen de gemeente Leiden.
Art. 1.
Burgemeester en Wethouders zenden zoo spoedig mogelijk, na dd
vaststelling van het, door de personen aan wie vergunning is verleene
tot het uitoefenen van den kleinhandel in sterken drank, verschuldigd
bedrag, daarvan eene opgave in aan den Gemeente-ontvanger.
Art. 2.
De Gemeente-ontvanger zendt ten spoedigste na ontvangst van de op
gave aan de belastingschuldigen een beschrijvingsbiljet houdende het
bedrag der vergunning, een aanwijzing der localiteit en de namen van
de personen aan wie zij verleend is.
Art. 3.
De betaling van het vergunningsrecht geschiedt bij den Gemeente-ont
vanger tegen afgifte van een kwitantie.
Art. 4.
De Gemeente-ontvanger geeft van die betaling terstond kennis aan
Burgemeester en Wethouders met uitdrukkelijke vermelding van de om
standigheid of het volle recht, dan wel, naar aanleiding van de voor
laatste alinea van art. 6 der Wet, na overlegging van de verklaring in
art. 2 van het besluit op de heffing vermeld, slechts daarvan is be
taald.
Art. 5.
Deze verordening treedt in werking op 1 November 1881.
N°. 191. Leiden, 26 Augustus 1881.
Bij raadsbesluit van 6 Augustus jl. is voor de aanvulling van het uit-
breidings- en vernieuwingsfonds der Stedelijke Gasfabriek eene som van
f 97500, toegestaan, -te vinden door eene geldleening, terwijl eerlang eene
nadere aanvrage zal worden ingediend tot beschikbaarstelling van de gelden
benoodigd voor de verdere uitbreiding der Gasfabriek.
Er zal alzoo spoedig tot het sluiten van eene geldleening moeten wor
den overgegaan en het is wenschelijk dat bij het ontwerpen van de voor
waarden dier geldleening tevens gelet wordt op de behoeften van andere
takken der gemeente-administratie, o. a. het stichten van schoollokalen,
waarin betrekkelijk binnen korten tijd zal moeten worden voorzien. Het
voornemen bestaat dan ook de noodige voorstellen daaromtrent eerlang
aan Uwe Vergadering in te dienen.
Inmiddels zal er spoedig behoefte aan kasgeld bestaan, ten einde de
uitgaven voor de werken ten behoeve voor de uitbreiding der Gasfabriek,
waarmede voor eenigen tijd een aanvang is gemaakt, te kunnen voldoen.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging den post, geldleening
tot voorziening in de tijdelijke behoefte van kasgeld, volgn. 47 en aflos
sing van de bijzondere geldleeningen volgn. 156 der begrooting van 1881
thans uitgetrokken op f 75.000 met f 50.000 te verhoogen, te welken
einde een suppletoire staat van begrooting hiernevens ter vaststelling
wordt aangeboden.