57
In het Verslag der zitting van den 309'e° Juni ontbrak wegens onge
steldheid van den heer Cock het door dezen gesprokene, dat moest voor'
komen op blz. 45 en thans hier volgt:
De heer Cock.' Ik wensch bij het voeren van het woord mij zooveel
mogelijk te bepalen tot de twee voorstellen of amendementen thans aan
de orde, te meer daar ik vrees, dat veel van hetgeen heden gesproken
is niet aan de orde was. De bekende voordracht van Burg. en Weth.,
door hen van de Commissie voor de Gasfabriek overgenomen, heeft twee
voorstellen uitgelokt, het eene van den heer Scheltema, het andere van
de Commissie van Fin. Dat van den heer Scheltema heeft verreweg de
wijdste strekking; dat van de Comm. van Fin. gaat veel minder ver. In
één opzicht komen zij echter overeen, dat zij beiden eene enquête in de
zaak der gasfabriek beoogen. Ik voor mij heb reeds lang eene enquête
vurig gewenscht, maar dan ook eene afdoende enquête, en daarom geef
ik de voorkeur aan het voorstel van den heer Scheltema, daar ik vrees,
dat de enquête door de Comm. v. Fin. gewild op niet veel zal neerkomen,
als zijnde te beperkt. Dit zeggende bedoel ik volstrekt geen aanval op
de Comm. v. Fin. Verre van daar, en mocht het voorstel van den heer
Scheltema verworpen worden, dan zal ik voor dat van de Comm. van
Fin. stemmen, omdat ik, het betere niet kunnende verkrijgen, daarom
het minder volmaakte niet meen te mogen verwerpenwant in beide
voorstellen, ik herhaal het, ligt een goed grondbeginsel. Ik kan intusschen
niet nalaten er op te wijzen, dat in het voorstel der Comm. van Fin.
eene zinsnede voorkomt, die mij bedenkelijk toeschijnt. Er staat namelijk,
dat de twee te benoemen deskundigen na ingesteld onderzoek „in overleg
met den Directeur advies" zullen uitbrengen. Dat de Directeur inlichtin
gen zal geven en zijne plannen zal openleggen en verdedigen, spreekt
van zelf, maar verder moest men niet gaan, en het komt mij niet raad
zaam voor, dat de deskundigen te veel in overleg treden met den man
over wiens zaak de enquête loopt. Commissiën van deskundigen, meestal
bestaande uit collega's of vakgenooten van de personen, wier plannen zij
moeten beoordeelen, zijn reeds uit den aard der zaak geneigd zeer ver-
schoonende oordeelvellingen uit te brengen. Les loups ne s'entre-
mangent pas, heb ik wel eens hooren zeggen, maar waarom dan nog
bovendien van overleg gesproken? Doch genoeg over deze bijzaak. Wat
de enquête zelve betreft, heeft het mij in hooge mate verwonderd, dat
door Commissarissen der gasfabriek niet een der beide, daartoe strek
kende, voorstellen gretig en als het ware met beide handen is aange
grepen en overgenomen. Sprak ik onlangs in deze vergadering van con
trole en wees ik er op, hoe wenschelijk die is, hoe wij allen ik in
de eerste plaats die noodig hebben en hoe niemand er iets tegen kon
hebben, dat zij uitgeoefend wordt, hoeveel meer waar zal het dan zijn,
dat wij allen, bij het doen van voorstellen en het ontwerpen van plannen
voor de toekomst, onderzoek van onpartijdige deskundigen niet moeten
en mogen afwijzen, neen integendeel zulk onderzoek noodig hebben en het
moeten uitlokken? Tenzij men zich zelf voor volmaakt houdt, kan men
daarover, mijns inziens, niet anders denken. En toch zoowel Commis
sarissen der gasfabriek als het Dagelijksch Bestuur want dit laatste gaat
met de eersten mede, onder anderen blijkens de krachtige ondersteuning
door u, mijnheer de Voorzitter, aan Commissarissen geschonken en
toch, zeg ik, wijzen beiden even krachtig alle onderzoek af. Wordt dan
onderzoek geschroomd? In alle geval stelt men zich aan die veronder
stelling bloot. Nu moge men op allerlei wijzen betoogen, dat men geen
onderzoek schroomt en het om andere redenen afwijst, de eenvoudige
burgerman redeneert anders en zegt, hetzijdan te recht, hetzij te onrecht,
dat hij, die geen onderzoek wil, onderzoek schroomt. Ook daarom had
ik verwacht, dat een der beide voorstellen zou zijn overgenomen. Intus
schen maakt men het, door alle onderzoek af te snijden, die leden van
den Raad al zeer makkelijk, die, evenals ik, eenigen twijfel koesteren
omtrent het beleid van het Bestuur der gasfabriek. Konden wij vroeger
aanvragen om fondsen moeielijk weigeren zonder bloot te staan aan de
beschuldiging, gegrond of niet gegrond, dat wij door onze weigering eene
goede exploitatie bemoeielijkten, ja onmogelijk maakten, voortaan "zal het
anders zijn. Wij zullen alsdan evenals bij deze aanvrage kunnen volstaan
met te zeggenGij hebt een door ons in het belang onzer verantwoor
delijkheid noodig geacht onderzoek onmogelijk gemaakt; van ons kunt
gij dus geen cent meer verwachten, en zoo door die weigering de exploi -
tatie belemmerd wordt, welnu de schuld daarvan treft u, niet ons, die
het geld gaarne zouden gegeven hebben, indien de noodzakelijkheid daar
van en de doelmatigheid der daarvoor te stichten werken uit een des-
kuudig onderzoek behoorlijk gebleken ware.
In den loop der discussie is gesproken over het meer of minder wel
willende van elk der beide voorstellen. Tegen dat van den heer Schel
tema is aangevoerd, dat het een motie van wantrouwen in zich zou
sluiten. Stel dat dit zoo is, wat doet het er toe, zoo het voorstel op
zich zelf goed en noodzakelijk is? Nogmaals zij het mij geoorloofd te
herinneren aan wat hier vroeger zoo juist is gezegd: dat, waar mannen
bijeenkomen om de publieke zaak te behandelen, dergelijke overwegin
gen, mits de behoorlijke vormen worden in acht genomen, niet te pas
komen. Ik voor mij wensch mij dan ook door geene nevenbeschouwin
gen te laten leiden en stel mij uitsluitend de vraag, of ik tegenover de
burgerij, die bij slot van rekening de twee ton zal moeten dragen, ver
antwoord ben, indien ik dat geld zonder onderzoek toesta. De heer De
Clercq beklaagde zich er dus mijns inziens terecht over, dat hij door den
Voorzitter min of meer berispt was, omdat hij over geschokt vertrouwen
had durven spreken. Ik schaar mij geheel aan de zijde van den heer
De Clercq en verlang voor mij zeiven, waar de publieke zaak het vordert,
de grootst mogelijke vrijheid van spreken met inachtneming natuurlijk
van de behoorlijke vormen. Ik ben stellig van voornemen mij, bij de
uitoefening van dit mijn recht, door geene nevenbeschouwingen te laten
weerhouden, zelfs eventueel niet door den presidialen hamer, een hamer
waarvan door u, Mijnheer de Voorzitter, ik voeg er dit in een adem
bij nimmer in deze vergadering misbruik wordt gemaakt. Maar boven
dien wat kan er beleedigends of onwelwillends in gelegen zijn, wanneer
ik van personen, die, zooals onze Commissarissen der Gasfabriek, geene
specialiteiten zijn in gaszaken, zeg, dat ik geen volkomen vertrouwen in
hun beleid op dat gebied koester. Een voorbeeld: ik zie mijn geachten
vriend, onzen collega, den heer Dercksen voor een uitstekend knap Notaris
aan, maar voor geen specialiteit op het gebied, bij voorbeeld, der mecha
nica; wat zou er nu beleedigends in zijn, zoo ik, voor het geval hij eens
genoodzaakt was zich met werktuigkunde in te laten, van hem zeide, dat
ik in dat opzicht geen voldoend vertrouwen in hem stelde? De heer
Dercksen zoude de eerste zijn om mij gelijk te geven en om een onder
zoek van deskundigen uit te lokken. Men ziet, hoe ik de uitdrukking
onvoldoend vertrouwen opvat, en nu er daarover in deze discussie zoo
veel gesproken is, stel ik er prijs op mijn standpunt bloot te leggen. Ik
doe dit niet alleen omdat ik niet gewoon ben mijne opinie onder stoelen
of banken te steken, ook niet alleen om mijne vrijheid van spreken in
deze vergadering te handhaven, maar tevens en wel in de eerste plaats,
omdat dit noodig is ter rechtvaardiging van de stem, die ik zoowel over
deze zaak als over alle toekomstige aanvragen van geld ten behoeve der
Gasfabriek zal uitbrengen. En dan verklaar ik ronduit, dat ik in Com
missarissen der Gasfabriek als individueele personen, als brave, achtens
waardige, volijverige en verstandige mannen het volste, grootst mogelijke
vertrouwen heb, maar ongelukkig geen voldoend vertrouwen stel in hun
beleid op het gebied der Gasfabricatie. Ik voeg er, voor zoo ver den
Directeur betreft, nog bij, dat ik tot mijn leedwezen evenmin genoegzaam
vertrouwen stel in zijn beleid op technisch gebied en in het algemeen
ook niet op ruimer gebied. Voor ik eindig nog een enkel woord over de
voordracht van Burg. en Weth., ik bedoel de aanvrage van de twee ton.
Hoe gewichtig de zaak is, die het hier geldt, blijkt uit de cijfers door
den heer Scheltema aangevoerd. Oorspronkelijk heeft de geheele aanleg
van de fabriek, pijpennet en alles daaronder begrepen, niet meer ge
kost dan f 232.500, en thans komt men ons, in eens en vrij onverwacht,
vragen om 195.000, dat is slechts f 37.000 minder dan de geheele
fabriek bij de stichting gekost heeft. En dat alles nadat er in de laatste
acht jaren alleen reeds bijna drie ton in gestoken is, namelijk ƒ150.000
direct uit de gemeentekas en de andere kleine helft uit het zoogenaamde
vernieuwings-.of uitbreidingsfonds. Men houde mij dan ook ten goede, dat
ik zonder eene voorafgaande enquête mijne stem niet geef aan de voor
dracht van het Dag. Bestuur.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.