35 Sitting van Donderdag 30 Juni 1801, geopend, 's namiddags te-1 uur. Voorzitter: de heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER. Te behandelen onderwerpen: 1°. Benoeming van een leeraar in de Hoogduitsche taal- en letterkunde aan de Hoogere Burgerschool. (111) 2*. Idem van eene tweede onderwijzeres aan de Meisjesschool der 2de klasse (117) 3°. Idem van een lid in het college van Vrouwen-Kraammoeders. (107) 4°. Idem van een Commissaris der Bank van Leening. (115) 5°. Rekening der Stedelijke Gasfabriek over 1880. (104) 6°. Voorstel tot aanvulling van het Uitbreidings- en Vernieuwingsfonds der Stedelijke Gasfabriek en daarop betrekkelijk voorstel van den heer J. Sclieltema. (86, 87, 93, 95, 96, 102, 113, 30, 45, 92 en 101) 7°. Voorstel tot afstand van grond aan D. A. Schretlen Co. (85 en 109) 8°. Idem als voren aan de Leidsche Bouwvereeniging en aan C. A. Simonis. (94 en 97) 9°. Idem tot onderhandsche verpachting van de tienden onder Leider dorp. (98) 10°. Suppletoire staten van begrooting en staten van af-en overschrijving, dienst 1881, van het R. K. Armbestuur en het R. K. Wees- en Oudeliedenhuis. (99) 11°. Voorstel tot het verleenen van afschrijving van plaatselijke directe belasting, dienst 1880, (103) 12°. Verzoeken van J. F. Van Velzen, J. M. P. De Graaf, W. Zwart, J. Van Gaaien, D. Laken en N. H. Doove, om stoepen te leggen. (105, 112 en 120). 13°. Idem van P. Verpoorten, om een keldergat te maken. (106) 14°. Idem van P. Arnoldus, om een plankijs te leggen. (116) 15°. Staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1881, voor de vernieuwing van de bevolkingsregisters. (110 en 118) 16°. Verzoek van F. M. G. Harting, om ontslag als derde onderwijzer aan de school n°. 2 der vierde klasse. (114) 17°. Idem als voren van G. J. Mullers Jr., als tweede leeraar in de gym nastiek. (119) 18". Rekening van de dienstdoende Schutterij over 1880. (100) Tegenwoordig 18 leden, als: de heeren Du Rieu, Scheltema, De Fre- mery, Hartevelt, Bredius, Juta, Wilhelmy Damsté, Van der Lith, Le Poole, Van Wensen, Driessen, Van Iterson, De Clercq, C. Cock, Dercksen, Ver ster, De Goeje en De Laat de Kanter. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 16 Juni jl. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede: 1°. Dispositie van de Ged. Staten der prov. Zuid-Holland, van 14/18 Juni B. n°. 1759 (3e afd.) G. S. n°. 52, ten geleide van het goedgekeurd raadsbesluit tot afstand van een gedeelte van de Braassemermeer aan M. W. Lemmens, en tot onderhandsche verhuring van een lokaal in de Zijlpoort aan C. Van der Steen. 2°. Dispositiën van de Ged. Staten der prov. Zuid-Holland, van 21/24 Juni G. S. n®. 70/3 en 70/2, ten geleide van de goedgekeurde raadsbeslui ten van 9 Juni jl. tot verhooging der begrooting voor 1881 met 90, tot af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1880 van een bedrag ad 4185,39 en op de begrooting dienst 1881 van 210. 3°. Missive van Z. E. den Minister van Binnenlandsche Zaken, van 22 Juni n®. 2237, afd. O. blijkens welke een subsidie van 4000 's jaars is verleend voor de Hoogere Burgerschool voor meisjes, ingaande 1 Juni 1881. Deze worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Supplet. staat van begrooting, dienst 1881 van het Geref. Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis. Wordt gesteld in handen van de Commissie van Financiën. 2®. Verzoek van G. Holtius, om vermindering van zijnen aanslag in de plaats, dir. belasting dienst 1881. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. en van de Commissie van Financiën. 3°. Verzoek van S. A. Klaasen te Utrecht, om rails te mogen leg gen in den weg bij den Noordwijkerhoek en het maken van een brug over de vaart voor den aanleg van een stoomtram LeidenNoordwijk. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. De Voorzitter deelt vervolgens nog mede: dat bij de verkiezing van leden van den Gemeenteraad op 19 Julia. s. in het hoofdbureau van stemopneming zitting zullen hebben de heeren Dr. M. J. De Goeje en Dr. J. E. Van Iterson Jaz. en in het onderbureau de heeren H. C. Juta en Mr. P. A. Van der Lith met den heer Weth. P. I. De Fremery als Voorzitter. Aan de orde is: I. Benoeming van een leeraar in de Hoogduitsche taal- en letterkunde aan de Hoogere Burgerschool. (Zie Ing. St. N°. 111). De Voorzitter. Mag ik de heeren Scheltema, Driessen en De Clercq uitnoodigen voor deze en volgende benoemingen met mij het stembureau uit te maken? ZlTTINGVEBSLAG 1881. Wordt benoemd met algemeene (16) stemmen de heer W. L. D. Onken te Utrecht. II. Benoeming van een tweede onderwijzeres aan de Meisjesschool der 2de klasse. (Zie Ing. St. n°. 117). Wordt benoemd mej. L. J. C. Kuyl, onderwijzeres te Voorschoten, met 13 stemmen, zijnde uitgebracht 2 stemmen op mej. C. F. Timmer, onder- wijzes te Leiden en 2 blanco biljetten. (De heer Verster was inmiddels ter Vergadering gekomen). III. Benoeming van een lid in het college van Vrouwen-Kraammoeders. (Zie Ing. St. N°. 107). Wordt benoemd mevr. H. G. Braakenburg geb. Sabelis met 15 stem men, zijnde twee blanco biljetten ingeleverd. IV. Benoeming van een Commissaris der Bank van Leening. (Zie Ing. St. N°. 115). Wordt benoemd Mr. J. T. Buys, met algemeene (17) stemmen. V. Rekening der Stedelijke Gasfabriek over 1880. (Zie Ing. St. n°. 104). De heer De Fremery en Van Wensen, Commissarissen dier inrichting, zijn bij de behandeling van dit punt niet tegenwoordig. De rekening wordt zonder beraadslaging goedgekeurd met 14 stemmen, tegen 1, die van den heer Scheltema. VI. Voorstel tot aanvulling van het Uitbreidings- en Vernieuwingsfonds der Stedelijke Gasfabriek en daarop betrekkelijk voorstel van den heer J. Scheltema. (Zie Ing. St. nos. 86, 87, 93, 95, 96, 102, 113, 30, 45, 92 en 101). De Voorzitter. Ik zal beide voorstellen tegelijk in discussie brengen en stel mij voor zelf het eerst het woord te voeren. De heer Scheltema. Ik zou gaarne het woord verlangen om mijn voor stel toe te lichten. De Voorzitter. Als u het woord verlangt tot toelichting van uw voorstel, ben ik bereid u het eerst daartoe het woord te verleenen. De heer Scheltema. Ik heb mij eenigszins verplicht geacht een voor stel te doen en wensch het volgende tot toelichting aan te voeren. Het zal wel niemand, die met de handelingen van den Raad in de jaren '76 en '77 bekend is, bevreemden dat ik, sedert dien tijd, niet veel vertrouwen kan stellen in het administratief beleid van het bestuur der Gasfabriek. Na de in die jaren herhaaldelijk doch vruchteloos door mij aangewende pogingen, om verbetering in de administratie en speciaal in de wijze van boekhouding te verkrijgen, heb ik dan ook steeds mijne stem uitgebracht tegen elke voordracht om nieuw kapitaal in de Gasfabriek te storten. Liet, naar mijn oordeel, de boekhouding in vroegere jaren reeds te wen- schen over, zoodat ik destijds daartegen bedenkingen heb gemaakt, zoo bestond er daarentegen niet de minste reden om over het bestuur der fabriek op technisch gebied en het allerminst om over de qualiteit van het gas licht te klagen. Het gaslicht te Leiden werd vroeger geroemd. Thans is het anders. In de laatste jaren is de toestand veel veranderd en ongunstig geworden. Niet alleen is de wijze van boekhouden veel ver slimmerd en in mijn oog bepaald gebrekkig geworden, zoodat het thans totaal onmogelijk is kapitaal en winst van elkander te scheiden, maar nu is ook op technisch en op financieel gebied achteruitgang te bespeuren. Het fabrikaat, het gaslicht, vroeger uitmuntend, was in den laatsten tijd onvoldoende, en het kapitaal, vroeger toereikende, schiet thans telkens tekort, en, niettegenstaande het steeds is aangevuld, is nu weer dadelijke behoefte aan twee ton. In elk opzicht is nu mijn vertrouwen in het be leid van het bestuur der Gasfabriek veel verminderd. Ik zal er mij dus nu niet bij bepalen met alleen tegen deze voordracht te stemmen ik zal ze zooveel mogelijk bestrijden, maar wil dit niet doen zonder daaraan een voorstel te verbinden; want werd de twee ton blootweg niet toegestaan, dan zou de exploitatie der fabriek worden bemoeielijkt, hetgeen tot groot ongerief voor de gasgebruikers zou strekken. En dit moet voorkomen worden. In de bestrijding der voordracht is als van zelf de toelichting van mijn voorstel gelegen. Mijn voorstel beoogt, evenals dat van de Comm. v. Fin. in haar laatste rapport over deze zaak gedaan, het instellen van een onderzoek, maar het mijne reikt in een opzicht veel verder dan dat van de Comm. Zooals ik reeds zeide, leverde de Gasfabriek vroeger uitmuntend gaslicht. In het eerste 24jarig tijdvak (van (18481871) van het bestaan der fabriek is zij aanzienlijk uitgebreid en vergroot, in verhouding veel meer dan in de jaren na dat tijdvak. Het debiet van gas aan particulieren is geklom men van 139000 stères in 1850, het derde jaar na de oprichting, tot ruim 1,000,000 in 1871, alzoo tot ruim het zevenvoud (van 1871 tot 1880 is het bijna verdubbeld). En toch, terwijl de fabriek in de eerste 24 jaren „kapitale vergrooting" heeft ondergaan en (ik gebruik hier de eigen woorden van HH. Comm. voorkomende in hun eerste jaarlijksche verslag) „zulke groote afmetingen" heeft gekregen, konden de aan zienlijke uitgaven, daarvoor gedaan, uit de eigen fondsen der fabriek worden bestreden, door het reeds bij de oprichting der fabriek gevormde uitbreidings- en vernieuwingsfonds. De inkomst van dat fonds bedroeg in de eerste 24 jaren veel minder dan later. Het ont ving jaarlijks uit de winst (tot het jaar 1876 werd de winst berekend en uitgekeerd) een zeker bedrag berekend naar dat van de kosten van aan leg en oprichting der fabriek ad. p. m. 232,500. Van dit bedrag werd tot 1872 aanvankelijk 2% 4650) en later 4% (ƒ9300) aan het fonds uitgekeerd. In 1872 is die bijdrage verhoogd tot 6°/0 p. mi ƒ14,000. In de eerste 24 jaren is nimmer een enkele gulden nieuw kapitaal naar de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 1