GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
39
INGEKOMEN STUKKEN.
N°. 87. Leiden, 30 Mei -1881.
Door Commissarissen der Gasfabriek is aan Uwe Vergadering een voor
stel ingediend tot uitbreiding dier inrichting, met verzoek te dien einde
eene som van 195,000 ter hunner beschikking te willen stellen. Uwe
Vergadering zal voorzeker evenzeer als ons college met belangstelling van
dat voorstel en de daarbij gevoegde uitvoerige toelichting kennis hebben
genomen en daardoor tot de overtuiging zijn geleid dat eene spoedige
uitvoering van de daarbij omschreven werken dringend noodig is in het
belang van eene behoorlijke voorziening aan de zich steeds uitbreidende
behoefte aan gasverlichting.
Het komt ons voor dat de noodzakelijkheid om de gasfabriek op zoo
danige schaal uit te breiden als thans wordt voorgesteld, in alle op
zichten pleit voor den toenemenden bloei dier inrichting, die van zoo uitne
mend belang is voor deze gemeente.
Wij aarzelen dan ook geen oogenblik U in overweging te geven de
geraamde som ter beschikking te stellen van Commissarissen, de gelden
uit den aard der zaak te vinden door eene geldleening.
Een suppletoire staat van begrooting, dienst 1881, strekkende tot ver
hooging dier begrooting met 195,000 in ontvangst, opbrengst van
geldleeningen en in uitgaaf, aanvulling van het Uitbreidings en Vernieu
wingsfonds der stedelijke Gasfabriek, wordt hiernevens ter vaststelling
aangeboden.
Tevens stellen wij voor te bepalen dat, evenzeer als van de overige
kapitalen der gemeente in de Gasfabriek, van de thans te verstrekken
gelden eene jaarlijksche rente ad 5°/0 door de Gasfabriek aan de gemeente
moet worden voldaan, terwijl wat de aflossing betreft, wij in overweging
wenschen te geven om te besluiten dat uit het batig saldo der Gasfabriek
jaarlijks een bedrag van 5°/0 van het verstrekt kapitaal ad ƒ195,000,
alzoo ongeveer f 10,000, zal worden aangewend tot aankoop van inschrij
ving op het Grootboek of tot aflossing van schuld.
In den tijd van 20 jaren zullen alsdan de voorgeschoten kapitalen we
der in de gemeentekas zijn teruggebracht;
Zooals Uwe Vergadering bekend is wordt ingevolge het in 1868 ge
nomen besluit tot aflossing van de ten behoeve van de Gasfabriek ver
strekte kapitalen, waarvan thans nog een bedrag van ongeveer f 250,000
niet is afgelost of wel alsnog door aankoop of aflossing in de gemeentekas
moet worden teruggebracht, -jaarlijks een bedrag van f 5000 uit het
batig saldo van exploitatie aangewezen, alzoo slechts 2°/0 van het kapi
taal bovenbedoeld. Bij aanneming van het thans ingediend voorstel zal
derhalve de aflossing van de voor de tegenwoordige uitbreiding benoo-
digde gelden 2'/2 maal zooveel bedragen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 88. Leiden, 1 Juni 1881.
Wij hebben de eer Uwe vergadering hierbij over te leggen eene lijst
van personen die tegen hunnen aanslag in de plaatselijke directe belas
ting dezer gemeente, dienst 1881, bezwaarschriften hebben ingediend met
voorstel om overeenkomstig het in de 10de kolom dier lijst vermelde te
willen beschikken en het kohier voor dit dienstjaar door ons college voor-
loopig vastgesteld op een bedrag van f 109,174.90, thans tot een bedrag
van 109,134.90 te willen vaststellen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N°. 8». Leiden, 30 Mei 1881.
In art. 3 der Verordening van 11 November 1880, regelende de inwen
dige inrichting der scholen, de toelating en het ontslag der leerlingen
(Gem. blad n°. 4 van dit jaar) is bepaald dat op de scholen der le en 2e
klasse nieuwe leerlingen worden aangenomen in de week vóór de zomer-
vacantie. Vermits in de regeling der vacantiën op bedoelde scholen sedert
de reorganisatie van het lager onderwijs wijziging is gebracht, geeft het aan
gehaald artikel tot eenige moeilijkheid aanleiding.
Krachtens art. 21 der Wet op het lager onderwijs zijn de vacantiën
door de hoofden der scholen, onder goedkeuring van ons college én van
den districtsschoolopziener, geregeld als volgt: voor de scholen der le klasse
aanvangende den tweeden Zaterdag in de maand Juli tot den eersten Dinsdag
van de 6e week hieropvolgende en voor de scholen der 2e klasse, aanvan
gende de laatste volle week in voornoemde maand en de drie volgende
weken met den daaropvolgenden Maandag.
Wanneer nu de nieuwe leerlingen niet eerder mogen worden toegelaten
dan in de week vóór de zomervacantie, dan blijven de aanstaande leer
lingen van de scholen der 2e klasse gedurende de eerste helft der maand
Juli onnoodig van onderwijs verstoken.
Uit dien hoofde achten wij een wijziging van art. 3 bovenaangehaald
wenschelijk en stellen wij Uwe Vergadering, na overleg met de Plaatse
lijke Schoolcommissie, wier rapport hierbij wordt overgelegd, voor dat
artikel te lezen als volgt:
Op de scholen der le en 2e klasse worden nieuwe leerlingen aange
nomen in het begin van de maand Juli.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 26 Mei 1881.
Naar aanleiding van een bij ons ingekomen voorstel van de hoofden
der openbare lagere scholen le en 2e klasse, hebben wij de eer U te be
richten, dat wij, overeenkomstig de meening van genoemde hoofden, het
wenschelijk achten, dat artikel 3 van de verordening regelende de inwen
dige inrichting der scholen, de toelating en het ontslag der leerlingen,
worde gewijzigd door:
„Op de scholen der le en 2e klasse worden nieuwe leerlingen aange
nomen in de week vóór de zomervacantie," te vervangen door:
„Op de scholen der le en 2e klasse worden nieuwe leerlingen aange
nomen in het begin van de maand Juli."
De Plaatselijke Schoolcommissie.
D. Bierens de Haan, Voorzitter.
J. S. D. Van Doorn, Secretaris.
Aan Heeren Burg. en Weth.
te Leiden.
N°. 9©. Leiden, 2 Juni 1881.
Commissarissen der Stedelijke Gasfabriek hebben de eer U hierbij over
te leggen het maandelijksch rapport van den deskundige over de licht
sterkte etc. door Z.H.Gel. gevonden gedurende de maand Mei.
De Fremery.
Aan den Gemeenteraad van Leiden. J. I. Van Wensen.
Leiden, 1 Juni 1881.
Ik heb de eer te berichten, dat ik gedurende de maand Mei 11.
voor het lichtvermogen van het gas der Stedelijke Gasfabriek alhier ge
vonden heb:
Gemiddelde waarde14.98.
Grootste 17.38.
Kleinste 11.81.
De eenheid is het licht, dat men verkrijgt van eene spermacetiekaars,
die 120 Eng. grein per uur verbrandt, en waarvan er 6 in één Engelsch
pond gaan.
De gebezigde brander is de Sugg's London Argand Burner n°. 1 met
24 openingen en waarbij 5 kubieke Eng. voeten (141 kub. d. m.) gas
per uur verbrand worden.
Het gas bevatte geene merkbare hoeveelheden zwavelwaterstof.
Het bedrag van de zwavel in de overige zwavelverbindingen is altijd
gebleven beneden het voor de Londensche fabrieken vastgesteld maximum
van 25 Eng. grein in de 100 kub. Eng. voeten.
Het gemiddelde is geweest 21.76 grein.
Het gemiddelde ammoniagelialte is geweest 5.69 grein in de 100 kub.
voeten.
Hét voor de Londensche fabrieken vastgesteld maximum is 4 grein voor
hetzelfde aantal kubieke voeten.
P. L. Rijke.
Aan Heeren Commissarissen der Stedelijke
Gasfabriek te Leiden.
N°- »1. Leiden, 31 Mei 1881.
Wij hebben de eer Uwe Vergadering mede te deelen dat door ons aan
den eervol ontslagen beambte aan de stedelijke Gasfabriek Johannes Roos
een pensioen is verleend van 271.70, ingegaan 1 Mei 1881, berekend
naar eene jaarwedde van 494. en 33 dienstjaren en zulks naar aan
leiding van punt I van art. 3. der verordening van den 13en Januari 1876,
regelende het pensioen aan gemeente-ambtenaren en bedienden te ver
strekken, (Gemeenteblad n°. 1).
De betrekkelijke stukken zijn ter inzage van de leden in de leeskamer
nedergelegd.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz.
N°. 92. Leiden, 3 Juni 1881.
Ingevolge het raadsbesluit van 2 Juni j.l. worden de daarbij bedoelde
stukken aangaande het onderzoek naar de lichtsterkte van het gas onder de
Ingekomen stukken opgenomen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 6 Maart 1881.
Na kennis genomen te hebben van het door U, onder dagteekening van
12 Febr. 1.1. aan Burgemeester en Wethouders toegezonden verslag om
trent de aan Uwe zorgen toevertrouwde inrichting, is het mij voorgekomen
dat het voor U wenschelijk kon zijn, omtrent eenige punten, nadere in
lichtingen te ontvangen. - Ik heb de eer U die inlichtingen bij deze te
doen toekomen.
Ik had U medegedeeld, dat het, in Engeland, onder deskundigen, van
algemeene bekendheid was, dat het gas, bij het verlaten van de Gasfa
briek, van zijne lichtkracbt verloor en dat men daarom in Engeland van
oordeel was, dat, zal het lichtvermogen in de localen, waar het van
overheidswege onderzocht wordt, het vastgesteld minimum bereiken, dit
lichtvermogen aan de fabrieken minstens 2 kaarsen (ongeveer 12 percent)
meer moest bedragen. Omtrent dit punt schijnt bij U, blijkens Uw ver-
slag, nog twijfel te bestaan, want, wordt door U in navolging van een
ander gezegd, indien werkelijk het lichtvermogen op zulk een betrekkelijk
geringen afstand hiermede wordt hoogstwaarschijnlijk bedoeld de af
stand tusschen de Zonneveldsteeg en de Fabriek, ongeveer 1100 meters
zoo aanzienlijk afneemt, dan zou men bevreesd kunnen worden „dat de
lichtsterkte voor verbruikers, wonende op grooteren afstand b. v. 4000
meters in duisternis zou overgaan." Ik zou wellicht kunnen volstaan
met er aan te herinneren, dat tegen goede en sedert lang geconstateerde
feiten niet valt te redeneeren, met vervolgens te verwijzen naar eene
Engelsche wet, meer dan twintig jaren oud, namelijk de wet van 28
Augustus 1860 waarin XXV) wordt voorgeschreven hoe groot het
lichtvermogen moet zijn niet aan de fabrieken maar op 1000
yards (914 meters) afstand er van, en met dan te vragen, of, zoo die
bepaling niet op juiste waarnemingen berustte, er dan in die twintig
jaren geen verzet zou zijn gekomen. Ik zal mij echter hier niet bij be
palen, maar er nog het volgende aan toevoegen.
Uit de door mij aangehaalde bewoordingen schijnt men te moeten be-