13
N#. 38. Leiden, 21 Februari 1881.
"Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering hiernevens over te leggen
een nader rapport der Commissie van Fabricage aangaande het verzoek
van de directeuren der Leidsche saijetfabriek ter bekoming van een
gedeelte der Binnenvestgracht, in verband met de daartegen door M, J.
Vreeburg en J. Van Gaaien ingediende bezwaren, aan welk rapport wij
de vrijheid nemen ons te refereeren.
Wij geven U alzoo in overweging: 1°. te verklaren dat niet meer
voor den openbaren dienst bestemd is een gedeelte van de Binnenvest
gracht, bij het kadaster bekend onder Sectie C, n°. 1163, ter breedte
van één meter bij het uitspringend en van anderhalve meter bij het
breeder gedeelte, over eene uitgestrektheid van 25| meter en alzoo eene
oppervlakte hebbende van ongeveer 40 meters; 2". dit gedeelte van de
Binnenvestgrachl in eigendom af te staan aan directeuren der Leidsche
saijetfabriekten einde na bekomen goedkeuring van het hoogheemraad
schap van Rijnland, voor hunne rekening te worden aangeplempt, onder
voorwaarde dat: a. de afscheiding langs de gracht geschiede door eene
behoorlijke schoeiing met schuinsche hoekenten einde den waterstroom
te bevorderen, onder toezicht van den gemeenlearchitecl en voor hunne
rekening te stellen en te onderhouden: b. het gedeelte van den aange-
plempten grond op do teekening aangegeven tusschen de letters b en c
niet gebruikt worde lot lig- of losplaats van vaartuigen, waardoor de
onverhinderde doorvaart zoude worden belemmerd; c. de overdracht
geschiede legen betaling van eenen koopprijs van veertig gulden of één
gulden per centiare, behalve van de daarop loopende kosten.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 21 Februari 1881.
In de Vergadering van den Gemeenteraad gehouden den 30en April
1880 werd een verzoek van de directeuren der Leidsche Saijetfabriek
tot bekoming van een gedeelte der Binnenvestgrachl (Ing. Stukken 1880
n". 60 en 71) aangehouden op grond van tegen de inwilliging van dat
verzoek ingekomen bezwaren van M. I. Vreeburg, houtkooper en Van
Gaaien, scheepstimmerman.
De eerste voerde als bezwaar, in zijn verzoekschrift o. a. het vol
gende aan.
Wijl de demping tengevolge heeft dat er dan voortaan geen twee
schuiten elkander kunnen passeeren, en de schuit, die adressant zeer
dikwijls hoopt te lossen en laden, dan onophoudelijk zal moeten wor
den weggehaald en stremming veroorzaakt in diens werkzaamheden.
De tweede heeft zich niet schriftelijk tot den Raad gewenddoch uit
zijne mededeelingen bleek dat hij ongeveer dezelfde bezwaren tegen de
inwilliging van hel verzoek had.
Nadat deze zaak, zooals hierboven vermeld werd, was aangehouden,
gaven de directeuren der Leidsche Saijetfabriek te kennendat zij zouden
trachten zoo dit eenigszins mogelijk ware, op eene andere wijze in de
behoefte aan uitbreiding van hunne ververij te voorzien. Thans werd
ons echter medegedeeld dat hun dit niet was gelukt, en verzochten zij
dal eene beslissing van den Raad zoude worden gevraagd.
Wij hebben daarop op nieuw een persoonlijk onderzoek naar de plaat
selijke gesteldheid gedaan en zijn even als vroeger lol het besluit ge
komen, dat het verzoek kan worden toegestaan onder de voorwaarden,
in ons rapport van 7 April 1880 (Ing. Stukken n°. 60) aangegeven.
Wanneer aan de overzijde van het aan te plempen gedeelte der Binnen
vestgracht schuiten van groote afmetingen liggendan kanwanneer
andere groote schuiten daar voorbij moeten vareneenig bezwaar ont
staan, hetwelk echter, door eenige welwillendheid van de schuiten
voerders onderlinggemakkelijk uit den weg te ruimen is. Het nadeel
dat de adressant Vreeburg in zijn bezwaarschrift aangeeft, komt ons
derhalve niet gewichtig genoeg voor, om daarom alleen hel verzoek af
te wijzen: doch buitendien is bij het hierboven gemelde plaatselijk inge
stelde onderzoek gebleken, dat de adressant Vreeburg zijn voorraad
planken gedeeltelijk zoodanig had geplaatst, dat de eindenzeker tot
eene groolere lengte dan 1 a IJ- meter, over de Binnenvestgrachl uil-
staken, zoodat door zijn toedoen, niet minder belemmering in de vaart
door die gracht werd veroorzaakt, dan hij van de inwilliging van het
verzoek der directeuren van de Leidsche Saijetfabriek vreest. Wij meenen
daaruit te mogen opmaken dal die belemmering in de praktijk zal blijken
niet zoo groot te zijn, dat daarom alleen de uitbreiding der genoemde
fabriek zoude moeten worden tegengehouden; te eerder omdat die be
lemmeringen, als zij zich een enkele maal voordoen, door eenige onder
linge welwillendheid en inschikkelijkheid van de schuitenvoerders, ge
makkelijk uil den weg geruimd kunnen worden.
Op grond van het bovenstaande hebben wij de eer Uw College in over
weging te geven aan den Gemeenteraad voor te stellen alsnog gunstig
te beschikken op het verzoek van Directeuren der Leidsche Sayetfabriek
dd. 28 Februari 1880, onder dezelfde voorwaarden als in ons rapport
van 7 April daaraanvolgende werden voorgesteld.
Aan HR. Burgemeester
en Wethouders.
De Commissie van Fabricage, enz.
Leiden, 15 Februari 1881.
Geven met den meeslen eerbied te kennen de ondergeteekenden Ge
broeders van Wijk en Compagnie, fabrikanten alhier, dat zij hun ver
zoek aan den Gemeenteraad van den 19den Januari 11. in dien zin wen-
schen aan te vullen:
«dat zij met Kerstmis van dit jaar van de verdere huur van het
raamveld builen de Utrechtsche brug mogen ontheven worden."
't Welk doende enz.,
Gebrs. Van Wijk C°.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
N°. 33. Leiden, 21 Februari 1881.
Ten aanzien van het nader adres van Gebr. Van Wijk en C°.waarin
wordt verzocht van de huur van het raamland onder de gemeente Zoe-
terwoude met Kerstmis van dit jaar te worden onthevenhebben wij de
eer U mede te deelen, dat wij daarin geen aanleiding vinden om terug
te komen op ons afwijzend rapport van 3 Februari jl. in overeenstemming
met hel door de Commissie van Fabricage uitgebracht advies. Eene ont
binding van hel bestaand contract wordt, naar het ons voorkomt, in
geenerlei opzicht in het belang der gemeente gevorderd, zoodat wij ons
aan de overgelegde stukken meenen te moeien refereeren.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
K». 84. Leiden, 21 Februari 1881.
Reeds meermalen heeft het onderwerp der verzekering tegen brand
schade van de eigendommen der gemeente, onder meerderen bij de behan
deling van de begrooting in de sectien, een punt van beraadslaging uit
gemaakt. In de eerste plaats kwam de vraag ter sprake of in het alge
meen voor eene gemeente als Leiden de verzekering van alle gemeente
eigendommen wel in het financieel belang der gemeente kan worden
geacht, daar bij eene assurantie tot een voldoend bedrag in verhouding
tol de waarde dier eigendommen, de verschuldigde assurantiepremie tot
eene vrij aanzienlijke som zoude moeten worden opgevoerdin de tweede
plaats werd twijfel geopperd of niet onderscheidene eigendommen voor
een te laag bedrag waren verzekerd en de wenschelijkheid betoogd dat,
wanneer het tot dusverre gevolgd stelsel van verzekeren mocht worden
gehandhaafd, alsdan de assurantiën met het oog op de waarde, die aan
de eigendommen moest worden toegekendaan eene herziening zouden
worden onderworpen.
Wij achten het van groot belang dat in deze een nauwkeurig onder
zoek worde ingesteld en meenen Uwe Vergadering uit dien hoofde in
overweging te moeten geven eene Commissie van drie leden uit uw
midden te benoemen en aan die Commissie op te dragen om den Raad
te dienen van advies aangaande de vraag of de gemeente al of niet zal
voortgaan met het verzekeren van hare eigendommen en zoo ja, of alsdan
de waarde waarvoor de eigendommen zijn verzekerd aan eene herziening
moet worden onderworpen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz.
N°. 85. Leiden, 6 Februari 1881.
Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering hiernevens over te leggen
twee staten van af- en overschrijving op de begrooting voor 1880,
respectievelijk tot een bedrag van ƒ119.75 en ƒ1162.33^, strekkende
om enkele artikelen dier begrooting, welke gebleken zijn niet voldoende
te wezen voor de behoeften, te verhoogen door afschrijving van den post
voor onvoorziene uilgaven. Bedoelde artikelen zijn de volgende: Hoofd
stuk I, volgn. 78, Kosten voor verteringen ten behoeve van hel huis
houdelijk bestuur, bureau van stemopneming en van commissiën ƒ37.65;
Hoofdstuk VII, volgn. 127, Kosten voor Latijnsche scholen a jaarwed
den der onderwijzers 82.10; Hoofdstuk I, volgn. 72, Kosten van licht
en brandstoffen 106.21; Hoofdstuk V, volgn. 119, Kosten van het
huis van bewaring en onderhoud van polilie-gevangenen 4.29; Hoofd
stuk VI, volgn. 125, Kosten voor het vaccineeren van behoeftigen ƒ77.20;
Hoofdstuk VII, volgn. 130, Veranderlijke belooning van de onderwijzers
ƒ101.43; Hoofdstuk VII, volgn. 132, Kosten van schoolboeken en school-
behoeften der leerlingen ƒ100; Hoofdstuk VIII, volgn. 146, Kosten
van verpleging van arme krankzinnigen 731.79; Hoofdstuk IX, volgn.
160, Pensioenen, lijfrenten en wachtgelden f 41.41 J.
Tot toelichting kan worden medegedeeld: volgn. '78, Bij de raming van
dit artikel is slechts gerekend op de gewone verkiezing voor de provin
ciale statendoch tengevolge van hel overlijden van 4 leden van den
Gemeenteraad, waardoor er eene buitengewone stemming en herstemming
heeft plaats gehad, zijn de gelden niet toereikend om de uitgaven daar
voor benoodigd, te kunnen voldoen.
Volgn. 127. Op 1 September en 1 November 1877, zijn Dr. J. J.
Hartman en Dr. J. G. Van Deventer tijdelijk in functie getreden als
leeraren aan het gymnasium alhier, terwijl zij bij raadsbesluiten van
27 December 1877 en 30 December 1878, als zoodanig definitief zijn
benoemd. Beide leeraren zijn dus reeds in hel vorige jaar drie jaren
aan het gymnasium alhier werkzaam geweest, waardoor zij aanspraak
hebben op de eerste verhooging hunner jaarwedde ad 200, bedoeld bij
art. 3 der verordening van 5 Juni 1879 en wel van 1 September en 1
November af. Vermits hierover geen gelden op de begrooting beschik
baar zijn, zal eene verhooging van het artikel moeten plaats hebben.
Door deze verhooging zal tevens voldaan zijn aan het onlangs aan Uwe
Vergadering ingediend verzoek van Dr. Van Deventer voornoemd
Volgn. 72. De op dit artikel te doene uilgaven zijn bij het opmaken
der begrooling te laag geraamd. Zoo is op dit artikel voor 1880 slechts
uitgetrokken ƒ1100, op grond dat over 1878 was uitgegeven 1073.64,
terwijl voor 1879 een bedrag van 1200, was geraamd. De verhooging
is in de eerste plaats een gevolg van den strengen langdurigen winter
in het afgeloopen jaar. Bovendien moeten uil dit artikel bestreden wor
den de kosten van verwarming en verlichting van het lokaal waarin de
personen, belast met de 6e algemeene tienjarige volkstelling zijn werk
zaam geweest. Ook is meer licht en verwarming benoodigd geweest voor
de vele plaats gehad hebbende avondvergaderingen.
Volgn. 119. Het aandeel hetwelk deze gemeente over 1880 in de
kosten van onderhoud van hel huis van bewaring, blijkens bericht van
de Gedeputeerde Staten, heeft moeten bijdragen, bedraagt eene som van
237.14, terwijl voor verpleegkoslen van politie gevangenen over dat jaar
moet worden voldaan een bedrag van 127.15 en aangezien slechts
360, beschikbaar is, ontstaat er alzoo een tekort van 4.29.
Volg. 125. Bij de vaststelling der begrooting is daarop uitgetrokken
ƒ300, terwijl het aantal gevaccineerden in 1880 heeft bedragen 943
ƒ0.40 en alzoo benoodigd is een bedrag van 377.20. Het meerder
IHQ. STDK.itES 1881.
i