75 No. 61. Jaarwedden van de bouwkundigen en van de opzichters der ge bouwen, der wegen en dergelijke 6575. De heer Juta. Ik ben tegen de voorgestelde verhooging van dezen post en verzoek derhalve stemming. De heer Cock. Zou de heer Juta geen araendement voorstellen? De heer Juta. Ik wenschte alleen dat de voorgestelde verhooging in stemming werd gebracht. De Voorzitter. De toelichting komt niet in stemming. Als gij wilt, kunt gij een amendement voorstellen om den post met ƒ150 te verminderen. De heer Juta. Ik stel dan voor den post te verminderen met ƒ150, bestaande in de voorgestelde verhooging der jaarwedde van den len opziener der gemeentewerken van de 2de klasse. Dat voorstel, voldoende ondersteund, wordt verworpen met 12 tegen 5 stemmen. Voor stemden: de heeren Goudsmit, Donner, Scheltema, Cock en Juta. No. 61 wordt goedgekeurd. De heer Van Iterson komt ter vergadering, terwijl de heer Van Heuke- lora reeds vroeger de vergadering had verlaten. Nos. 6264 worden aldus goedgekeurd: Jaarwedden van de ambtenaren en bedienden der gemeente secretarie 10000; Idem van den concierge en van de boden 3450; Idem van den klokkenist en klokluider ƒ300. No. 65. Jaarwedden van de keurders, wegers, meters, rooimeesters en dergelijke 1150. De heer Cock. In mijne sectie vond het geene algemeene goedkeuring dezen post met ƒ250 te verhoogen in vergelijking met verleden jaar, ten einde aan de tegenschatters in zake de Rijks personeele belasting eene tege moetkoming te verleenen. Het geldt hier ambtenaren in Kijksdienst tot verzekering van de ricbtige inning van eene Rijksbelasting. Zij hebben met de gemeente als zoodanig niets hoogenaamd gemeen en zijn volstrekt geen gemeente-ambtenaren. De omstandigheid dat het Rijk de schatters benoemt, terwijl het Dagelijksch Bestuur de tegenschatters aanwijst, maakt deze laatsten hoegenaamd niet tot gemeente-ambtenaren. Het principe, waarvan de wet op bet personeel in dezen uitgaat, is vrij duidelijk. Daar tegenschatters te pas kornen iu geval van verschil omtrent de schatting tus- schen het Rijk en de belastingschuldigen, lag het voor de hand en bracht de onpartijdigheid mede, dat, evenals het Rijk zijn schatter, ook de belas tingschuldige zijn tegenschatter aanwees. Eene benoeming echter door de gezamenlijke belastingschuldigen heeft de wet op het personeel om licht ver klaarbare redenen niet gewild. Die tegenschatters zelf te benoementerwijl men reeds de schatters benoemde, ging toch ook niet aan. Toen heeft men er op uitgevonden hen jaarlijks door het Dagelijksch Bestuur der ver schillende gemeenten te doen aanwijzen. Zij blijven desniettemin Rijks ambtenaren, aan wien door het Rijk bezoldiging wordt uitbetaald of, om juist te spreken, toelagen worden aangewezen uit de zakken der Rijksbelas tingschuldigen. Ik beweer dus, dat het eene bepaalde dienstverwarring zoude zijn die personen uit de gemeentekas bezoldiging toe te kennen. Maar, zeggen Burg. en Weth., indien wij niet iets aan de rijksbezoldiging, die uiterst gering is, toevoegen, dan wil niemand de benoeming of aanwijzing aannemen. Ik antwoord: dat is volkomen waar en ik geef toe, dat de bezoldiging veel te karig is en het verwondert mij zelfs, hoe Burg. en Weth. tot nog toe geschikte personen hebben kunnen vinden; doch wat kan het mij schelen, dat het Rijk door eigen schuld al of niet tegenschat ters kan vindendat gaat mij niet aan en zeer zeker gaat het niet aan dat ik aan vuile wat bet Rijk te weinig geeft. Waar zou dat heen? De aan gewezen weg is, dat Burg. en Weth. aan het Rijk zeggen: wij kunnen bij zulk eene geringe bezoldiging geene geschikte personen vindendie deze onaangename betrekking aannemen, wij benoemen er dus geene; doch ver langt gij toch dat wij dit doendan zullen wij u personen aanwijzen en die benoemenzoodat wij kunnen zeggen dat wij aan onze verplichting vol daan hebbendoch wij weten vooruit dat de door ons benoemden de be trekking 6iet zullen aannemen; wij zitten met de zaak niet verlegen, maar wel gij. Tegen de hoegrootheid der voorgestelde som heb ik trouwens geen bezwaar; zij is gering, doch het is mij te doen om het beginsel. Waar zou het heen, ik zeg het nogmaals, zoo de gemeenten alle onvoldoende rijks-traktementen moesten gaan aanvullen? Het is al erg genoeg dat wij een tal van zaken, die onbetwistbaar zuiver rijks-zaken zijn, zooals schut terij, burgerlijke stand, enz. enz. moeten bekostigen. Daartegen is echter niets te doenwant het wordt ons door de wet opgelegd en wij hebben slechts te gehoorzamen; doch nu ook nog te gaan betalen wat ons niet wordt opgelegd, dat gaat te ver. Wij zouden gevaar loopen, dat het Rijk tot de meening kwam dat wij niets liever verlangen, dan met nog meer rijks-uitgaven belast te worden. Ik stel voor dezen post met ƒ250 te verminderen. De Voorzitter. In antwoord op den heer Cock, kan ik zeer kort zijn. Tmmers hij weet dat Burg. en Weth. het vrij wel met hem eens zijn, be halve wat aangaat zijne meening dat de zaak niet het meest in het belang der gemeente zoude zijn. Dat is juist de reden voor het voorstel. De quaestie is alleen dat wij de personen niet kunnen krijgen, daar het werk, dat zij verrichten, bijna niet betaald wordt, en de benoeming benadeelt ben bovendien in hun ambt. Burg. en Wetb. hebben daarom gemeend, dat wij die geringe som wel konden opofferen om daardoor de geschiktste personen te kunnen benoemen. Vereenigt de Raad zich met uw amende ment, dan zal liet hoogstwaarschijnlijk den weg opgaan door u verlangden zullen wij aan de Regeering moeten mededeelen dat er geen tegenschatters te krijgen zijn. De heer Cock. Dat zou ik juist wensehen en ik boor met genoegen dat het Dag. Bestuur steeds personen zal voordragendie het waardig oor deelt om de betrekking waar te nemen; derhalve onpartijdige en nauwge zette mannen. Vooral late men zich niet verleiden minder geschikte per sonen aan te wijzen op grond dat geschikte personen voor die veel te karige bezoldiging niet te vinden zijn. Het Rijk moet daarin voorzien, niet wij. Zonder tegenschatters kan deze rijks-belasting niet niet klem ingevorderd worden. Ons kan dat niet schelen; het Rijk zal daarmede, men vergeve mij de triviale uitdrukking, bet meest inzitten. ZlTTIKOVKKST.AO 1880. De Voorzitter. Burg, en Wetb. zullen zeker nooijt andere personen voordragen dan die volgens hunne overtuiging voor de betrekking de Doodige geschiktheid bezitten. De heer Cock. Dat verwacht ik ook. De heer Van der Lith. Na uwe toelichting, mijnheer de Voorzitter! zal ik voor bet amendement stemmen, daar er kans bestaat goede tegen schatters te krijgenzonder dat dezen door de gemeente bezoldigd worden. De heer Dé Goeje. Ik zal betzelfde doen na het gehoorde. Burg. en Weth. schijnen dus ook te meenen dat, wanneer de post verminderd wordt de Regeering wel genoodzaakt zal zijn de tegenschatters booger te bezoldigen. De Voorzitter, Ik heb gezegd dat Burg. eu Wetb. de som op de be grooting hebben gebrachtomdat wij wisten dat de tegenschatters voor het grootste gedeelte in het geldelijk belang der gemeente werkzaam zijn. Wan neer er geen tegenschatters zijn, zal de schade in de allereerste plaats op de gemeente nederkomen. Ik meen dat eene kleine uitgave wel waard is dergelijke eventualiteit te voorkomen. I>at neemt niet weg, dat, als er geen tegenschatters te krijgen zijn, het Rijk maatregelen moet nemen; maar hangende de oplossing der moeielijkheidwaarin de regeling dan zal ver- keerenzal de gemeente voor verreweg bet grootste deel de schade lijden. De heer Cock. Ik vrees niets. Wanneer er geene tegenschatters zijn zal het Rijk het meest bedrogen zijn. De Voorzitter. Het directe nadeel komt op ons neder. De heer Cock. Als het zoover komt, dat er tengevolge van deze zaak door bet Rijk en dus in gansch Nederland geen personeele belasting meer geheven wordt, moet er nog heel wat gebeuren. Ik maak mij daarover hoegenaamd niet ongerust. Dan spreken wij elkander nader. Het voorstel van den heer Cock wordt met 11 tegen 7 stemmen verworpen. Voor stemden: de h.eeren Donner, Le Poole. Verster, Scbeltema, Cock, Van Iterson en Juta. No. 65 wordt goedgekeurd. No. 66. Jaarwedden van de sluiswaohtersbrugwachters en dergelijke ƒ1960 wordt, vermeerderd met ƒ5180, ingevolge het raadsbesluit omtrent de bediening aan bruggengoedgekeurd. Nos. 6769 worden aldus goedgekeurd: Jaarwedde van den archivaris ƒ800; Scbrijfloonen /ll00Reis- en verblijfkosten 250. Afdeeling If. Andere kosten van Dagelijksch Bestuurniet behoorende tot de voorgaande afdeeling. Nos. 7086 worden aldus goedgekeurd: Kosten van licht- en brand stoffen 1150 Schrijf- en bureaubehoeften 350 Druk- en bindwerk 1800; Briefporten, vracbtloonen en andere kleine uitgaven ƒ250; Kosten voor het onderhouden en schoonhouden van het gebouw of vertrek bestemd voor de vergadering van den Raad en van Burg. en Wetb.mitsgaders voor de secretarie der gemeente J 2055 Onderhoud en aankoop van meubelen voor die gebouwen of vertrekken 560; Kosten voor verteringen ten behoeve van het huishoudelijk hestuur, bureaux van stemopneming en van commis- siën ƒ300; Idem van bet aanleggen en bijhouden der registers van den bur gerlijken stand ƒ1100; Idem van de bevolkingsregisters 300Idem van de kiezerslijsten en van het uitoefenen der kiesverriebtingen ƒ150; Idem van abonnement op het Staatsblad Provinciaalblad en dagbladen 200; Idem van uitgifte van bet gemeente-nieuws- of dagblad f850; Idem van zegels van registers, rekeningen enz. 350Vergoeding van schrijftoonen knechts- loonen en andere kleine uitgaven aan de heeren der gebuurten 1000On derhoud en aankoop van voorwerpen van waarde of belangrijk voor de oud heidkunde en de geschiedenis der kunst ƒ700; Bezoldiging van den con cierge in bet museum van schilderijen en oudheden in de Lakenhal ƒ400; Idem van den gemeente-veearts ƒ400. Hoofdstuk I wordt met algemeene stemmen aangenomen. Hoofdstuk II. Kosten voor werken en inrichtingen tot openbaren DIENST BESTEMD. No. 87. Onderhoud van straten en pleinen ƒ21420. De heer Verster. Het is immers de bedoeling dat de posten die worden aangenomen, goedgekeurd worden overeenkomstig do wijzigingen door de Commissie van Financiëu daarop voorgesteld De Voorzitter. Overeenkomstig de voordracht van Burg. en VVeth. Wanneer op een post wijzigingen zijn voorgesteld, zal ik de vergadering daarop attent maken. De heer Van der Lith. Zoodra de Commissie liet een of ander wenscht te veranderen, zal ik de vrijbeid nemen met mijne medeleden der Commissie onmiddellijk het voorstel te doen. Het is niet zoozeer over de som, als naar aanleiding van de Memorie van Toelichting, dat ik een enkel woord in het raidden wensch te brengen. Ik weet wel dat deze door den Raad niet wordt vastgesteldmaar zij doet zien wat Burg. en Weth. voornemens zijn. Ik zie daarin dat bet voornemen bestaat nieuwe bestrating aan te leggen vro bet Rapenburg voor een ge deelte, de eene zijde der Hooglandeche Kerkgracht en de Janvossensteeg. Tegen het laatste heb ik geen bezwaar. Maar wat de beide grachten be treft, zooals in het rapport der Commissie van Financiën is aangegeven, geef ik het denkbeeld aan de hand of niet andere gedeelteo van de stad eerder in de termen vallen voor nieuwe bestrating. Hebben Burg. en Wetb. die vraag in overweging genomen en zijn zij eveneens van oordeel dat dit gedeelte niet eerder in aanmerking zal komen? De heer Wilhelmv Damsté. In de Memorie van Toelichting lees ik dat Burg. en Weth. het plan hebben een deel van bet Rapenburg en van de Hoogl. Kerkgracht, alsmede de Janvossensteeg, als proefneming, bij openbare aanbesteding geheel nieuw te bestraten. Nu vind ik het tegenover liet werkvolk, dat tot nu toe in dienst was, niet billijk, dat men de he- strating der stille straten door vreemde werklieden laat aannemen. Ik zou lie ver ziendat men, in plaats van het Rapenburgeen gedeelte van den Ouden Rijn nam van de Bakkerssteeg af tot de Donkersteeg. Gaarne wil ik het echter aan de wijsheid van Burg. en Weth. overlatenwelke straten ver nieuwd moeten worden. Doch om de proef met vreemde werklieden juist te kunnen beoordeelen moeten geen stille, maar druk bereden straten ge nomen worden. Mij is het vooral te doen om geen onbillijkheid te plegen tegenover werklieden die tot dusver de bestrating verrichtten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1880 | | pagina 4