74
dealen. De geachte Wethouder vau Financiën heeft aan een tijdperk her- 1
innerd, zeer lang geleden. Ik ga niet zoolang terug, maar slechte 10 a 15 i
jaar. Daarmede is de tegenwoordige toestand beter te vergelijken, omdat i
de omstandigheden meer overeen komen. Als ik nu onzen actueelen finan- i
ciëelen toestand vergelijk met dien van tien jaar geleden dan merk ik een 1
grooten achteruitgang op. Die achteruitgang is sterk, maar toch weinig
gevoelig en merkbaar, daar de hoofdelijke omslag niet zoozeer is toegeno
men met 30000 sedert 1870, wat zooveel niet is. Het geheele cijfer
onzer belastingen is met 80000 sedert vooruitgegaanniet alleen is de
hoofdelijke omslag verhoogd maar ook zijn de opcenten op het personeel
vermeerderd. Maar waar ik vooral de vraag aan toets, of er voor- of ach
teruitgang is geweest, dat is aan de verhouding van de gewone inkomsten
tot de gewone uitgaven, tien jaren geleden en nu. Kunnen, dat is mijn
voorname vraag, de gewone uitgaven door de gewone middelen worden ge
dekt? In dat opzicht nu zijn wij zeer achteruitgegaan. Op dit oogenblik
drijven wij alleen op de gaslabriekdat is de kurkdie ons boven water
houdt. Als wij die bate niet meer hebben, dan zal het belastingcijfer, de
hoofdelijke omslag of wel de plaatselijke directe belasting, die men nu reeds
zoo huiverig is te verhoogenaanzienlijk moeten stijgen. Als er geen
batig saldo was en geen overschot der gasfabriek, dan zou de hoofdelijke
omslag 2 ton moeten bedragen. Ik behoef nu niet te wijzen op de groote
bezwaren om aan dat bedrag te komen. De meeste achteruitgang is het
gevolg van de toenemende uitzetting der gewone uitgaven. Vergeleken met
een tiental jaren geleden bedragen de gewone uitgaven 2 a 2| ton meer.
De inkomsten hebben daarmede geen gelijken tred gehouden. Als ik het
kapitaal der gemeente bereken 10 jaar geleden, dan bezat de gemeente
toen, behalve de gasfabriek, 4£ ton rentegevend kapitaal, zijnde 4j ton
nominaal van inschrijvingen op het. Grootboek16000 van de hoofdker
ken en 153,000 in de bank van leening. Daarvan is nu nog over: aan
inschrijvingen op het Grootboek niets, hoofdkerken 6000 en bank van
leening 90000, behalve het gebouw, dat is dus 96000 rentegevend ka
pitaal." Daartegenover heeft Leiden nu reeds een schuld van 125,000
20000 /"15000, dat maakt 160,000; dus wat rentegevend kapitaal
betreft staat Leiden onder nul en wat de renten betreft is zij dus ook zeer
achteruitgegaan. Als ik nu reken dat Leiden voor aanzienlijke uitgaven en
bijgevolg nieuwe leeningen staat en over een tiental jaren onze schuld 4 a
5 ton kan bedragen, dan moet ik bekennen niet zonder bezorgdheid de toe
komst tegemoet te gaan. Daarom ook noem ik den tegenwoordigen finan-
ciëelen toestand niet gunstig. Een van beiden zal m. i. moeten gebeuren
de aanzienlijke buitengewone uitgavenwaardoor de lasten verzwaren moe
ten productief zijn en vertier en welvaart doen toenemen, zoodat de draag
kracht der belastingschuldigen grooter wordt, of de tering moet naar de
nering gezet worden.
De heer JüTA. Met een enkel woord wcnsch ik mede te deelen waar
om ik genoodzaakt ben tegen de meeste voorstellen tot verhooging van
bezoldigingen te stemmen. Ik deel in vele opzichten de beschouwingen van
den heer Scheltema over den minder gunstigen financiëelen toestand dezer
gemeente en onder die omstandigheden kan ik niet goedkeuren dat zoovele
verboogingen telken jar'e op nieuw worden voorgedragen en aangenomen.
Ik kan daarmede niet instemmen. Bij vorige begrootingen heb ik herhaal
delijk tegen verhoogingen gestemden ben sedert niet in denkwijze ver
anderd, maar integendeel daarin bevestigd. De aanhoudende aanvragen van
ambtenaren om verhooging van traktement is in een soort van epidemie
ontaard, en door die verhoogingen steeds toe te staan worden andere ambte
naren aangezet ook te gaan klagen en wordt ook hun verhooging toegekend.
Voor het toestaan dier verhoogingen worden allerlei redenen aangegeven.
De hoofdreden waarom ik ze niet kan beamen is dat door die steeds toe
gestane verhoogingen het lot der ambtenaren niet verbetert. Hadden zij
de verhooging bepaald noodig en diende die om hun te geven wat de
strikte billijkheid medebracht, ik zou er niet tegen hebben; maar ik vrees
dat die verhoogingen bij vele ambtenaren slechts strekken zal om zucht
naar weelde te prikkelen althans om hen nieuwe behoeften te doen kennen.
Tengevolge van die verhooging gaan ze boven hun krachten leven en
wordt hun lot er werkelijk niet beter op. Men moet ook niet voorbijzien
dat het totaalcijfer dier verhoogingen van traktement elk jaar de rente
vertegenwoordigt van een vrij aanzienlijk kapitaal. Die verhoogingen komen
toch telken jare als vaste posten terug en bovendien komen er jaarlijks
nieuwe bij. Dat kapitaal wordt dus steeds grooter. Ook daarom kan ik
er niet mee medegaan. Ik wenschte wel dat in principe aan de voort
durend om vèrbooging verzoekende ambtenaren het gevoelen van den
Kaad werd medegedeeld, blijkbaar uit het afstemmen van de verhoogingen.
Dan hadden wij althans een paar jaar rust en kwamen wij niet telkens weer
voor aanvragen om verhoogingen te staan. Niet alleen dat bij de be
grooting verhooging wordt gevraagdmaar er worden nu reeds andere
in uitzicht gesteld. Ik kan dit ook niet goedkeuren en zal om al het aan
gevoerde dus tegen die verhoogingen stemmen.
De Voorzitter. Indien niemand meer het woord verlangtwensch ik
enkele punten te beantwoorden. In de eerste plaats aan den heer Donner,
die zich beklaagd heeft dat in de ontwerp-begrooting de uitkeering van het
Bijk in de kosten van het lager onderwijs niet is opgenomen. In de sec
tiën is daarop reeds het antwoord gegeven, zoodra de aanmerking werd ge
maakt. Wij konden niets mededeelenom de eenvoudige reden dat wij
niets wisten. De ontwerpen die wij van de Schoolcommissie ontvangen heb
ben waren nog niet bij ons behandeld, toen de begrooting werd opgemaakt,
en konden wij dus geen cijfer in de begrooting opnemen. Wat de klachten
betreft, door den heer Scheltema en de Commissie van Financiën geuitdat
het algemeen verslag en het antwoord omtrent de begrooting zoo laat kwa
men men schijnt daarvan een bezwaar te maken tegen het Dagelijksch
Bestuur, maar dit kon er niets aan doen. Het Dagelijksch Bestuur moet
wachten, totdat het de verslagen krijgt en, gelijk wij uit den mond van
den heer Van der Lith zelf vernamen, de laatste sectie-vergadering werd
eerst 20 September gehouden. Wij krijgen geen algemeen verslag van het
verhandelde in de sectiën, maar drie afzonderlijke sectie-verslagenwaaruit
het algemeen verslag eerst moet worden samengesteld vóór daarop het ant
woord kan worden gegeven. Den 17den October is de Memorie van ant
woord in de vergadering der Commissie van Financiën ingediend. Vroeger
kon het niet. De fiuanciëele beschouwingen van den heer Scheltema zijn
eigenlijk reeds door den heer De Fremery beantwoord, nog voordat hij ze
in" het raidden bracht. Ik zal dus daarop niet terugkomen. Alleen wil ik
dit opmerken. De heer Scheltema zegt dat het geheele rentegevend kapitaal
der gemeente is verdwenen. Ik meen in eene vorige vergadering te hebben
aangetoond, dat wij nog rente trekken gelijk staande met de renten van
eene inschrijving op het Grootboek van/740000 nominaal 2T percent W. b.
een kapitaal dus grooter dan ooit op het Grootboek op naam der gemeente
was ingesohreven. In dat opzicht zijn we dus niét achteruitgegaan Wat
de quaestie betreft door den beer Juta ter sprake gebracht, de verhoogin
gen van traktementzijne veroordeeling van traktements-verhoogingen was
te algemeen om haar te kunnen weêrleggen. Elke verhooging moet op zich
zelve worden beschouwd. Alleen wensch ik enkele punten van het door hem
aangevoerde te releveeren. De heer Juta zegt dat de ambtenaren, die ver
hooging vragen, dit enkel en alleen doen, omdat zij wat meer weelde ver
langen. Ik weet niet of er onder die ambtenaren ook zijn die eigen mid
delen bezitten en dus in staat zijn op andere wijze geheel of gedeeltelijk
in hun onderhoud te voorzien. Maar als zij uitsluitend van hun traktement
moeten bestaan, dan is het er nog heel ver van af dat zij zich daarmede
weelde zullen kunnen veroorloven. De heer Juta wilde ook dat eens voor
goed het gevoelen van den Raad omtrent die verhoogingen werd kenbaar
gemaakt. Maar dat gebeurt elk jaar. Als de heer Juta bij de stenoming
in de minderheid is, bewijst dit dat de meerderheid de verhooging billijk
vindt. Iedere stemming drukt het gevoelen van den Raad uit.
De heer Cock. Ik zal mij niet in deze discussie mengen. Maar ik meen
u te hooren zeggen, mijnheer de Voorzitter, dat er 7 ton op het Groot
boek staan. Dat is mij onbekend. En toch meen ik verstaan te hebben
dat gij het zeidetdat wij 7 ton op het Grootboek haddenwaarvan wij
rente trokken.
De Voorzitter. Een van beiden moet het geval zijn: of ik heb iets
gezegd wat ik niet meende te zeggen, of gij hebt mij verkeerd ver
staan. Wat ik bedoelde was dat wij jaarlijks aan renten eene som ont
vangen gelijkstaande met de rente van een kapitaal van 740,000 nominaal
2£ percents W. S. en dat dit meer is dan het grootste kapitaal dat de ge
meente ooit op het Grootboek had ingeschreven.
De heer Cock. Het schijnt dat ik u verkeerd heb verstaan, mijnheer
de Voorzitter! Dat de 7 ton niet op het Grootboek zijn ingeschreven, kon
ik trouwens ook blijkens de overgelegde begrooting zeker weten. Toen ik
„voor een vijftiental jaren lid van den Raad werd, was bet anders; toen
bezaten wij nog ruim 4 ton nominaal, nu bezitten wij schuld.
De heer Donner. In de andere sectiën mogen inlichtingen gegeven zijn
mijnheer de Voorzitter! omtrent bet niet opnemen van de Rijksbijdrage in
de lager-onderwijskostenik kan mij niet herinneren dat het ook in onze
sectie is geschied. Ik was toen niet het eenige lid dat daarover zijne be
vreemding uitte. Ik heb in onze sectie vermoedens hooren uitsprekendie
ik hier niet zal noemen. Dit in antwoord op uwe eerste opmerking.^ En
wat uwe tweede opmerking betreftdat het niet kondaar de verordeningen
er nog niet waren en men dus niet wist welke uitgaven noodig zouden zijn
nu toch, over 1880 is men er reeds toe gekomen voor de twee laatste
maanden gebruik te maken van de 30 percent, gelijk nog straks bij een
der genomen besluiten ƒ6500 daarvoor is bestemd. En wat 1881 betreft,
waarom kon uiet op de begrooting worden opgenomen 30 pCt. van de som
men die op de begrooting staan P Het zal met die 30 pCt. altijd zoo gaan.
Bij de begrooting kan nooit afdoende zekerheid bestaanwat wij het vol
gend jaar noodig zullen hebben. Dit werd dan ook voorzien. En de Mi
nister heeft gezegd dat, als er verhoogingen of verminderingen in den loop
van een jaar geschieden, deze bij het laatste kwartaal worden afgerekend.
Waarom kon nu niet eene som van f 39000 op de begrooting van 1881
zijn gebracht? Men moet nu toch later komen tot eene suppletoire begrooting.
De Voorzitter. Wat gij zegt is in zoover juist dat wij ook bij het
opmaken der begrooting die cijfers wel hadden kunnen opnemen. Ik schijn
mij echter straks niet duidelijk te hebben uitgedrukt. Als de^ verorde
ningen van de Schoolcommissie in den Raad waren behandeld voordat de
begrooting aan de orde kwam, dan hadden wij nu een juister cijfer van
uitgaven in de begrooting kunnen opnemen. Maar bij het opmaken der be
grooting had dit weinig nut, want toen moest het cijfer toch in ontvang
en uitgaaf tot een gelijk bedrag worden opgenomen; en hoe groot dit be
drag zoude zijn kan iedereen in een oogopslag zienhet is eene zaak van
eene enkele optelling. Wat de som betreft over de twee laatste maanden
van 1880, die heeft niets met deze zaak te maken en moet bij suppletoire
begrooting over het loopende jaar worden vereffend.
De heer Donner. Er komenzoo ik meentoch ook andere posten op
de begrootingin ontvang en uitgaaf gelijk voor. Daarom had ook deze
kunnen worden opgenomen.
De lieer Juta. Ik wensch alleen te verklaren dat het geen nieuws is,
dat als de meerderheid van den Raad zich met eene verhooging vereenigt,
ik in de minderheid ben. Maar ik wenschte eene uitspraak van de meer
derheid van den Raad uit te lokken, dat zij anders denkt. Ik meen dat
die wensch zeer verklaarbaar en gewettigd is. Wat uwe repliek betreft om
trent de weelde, mijnheer de Voorzitter! weelde is zeer betrekkelijk. Als een
ambtenaar tevreden is met zijn lot op een traktement van ƒ800 aƒ900 en
hij leert nieuwe behoeften kennen door eene verhooging zijner bezoldiging
van een paar honderd guldendan zal hij weldra weer niet voldoende heb
ben. In dat opzicht bedoel ik: weelde.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
De Voorzitter. Zooals gebruikelijk is, geef ik in overweging het eerst
in behandeling te brengen de
UITGAVEN.
Hoofdstuk I. Huishoudelijk bestuur.
Afdeelinq I. Bezoldiging schrijjloonenpresentiegelden en reis- en ver
blijfkosten te genieten door de personen in het Dagelijksch Bestuur der ge-
meente werkzaam.
Nos, 5760 worden aldus goedgekeurd: Jaarwedde van den Burgemees
ter 3600Idem van de Wethouders ƒ3000; Idem van den Secretaris
/3000; Idem van den Ontvanger ƒ3000.