67 Aan de orde is: I. Voordracht tot intrekking van de raadsbesluiten van 27 December 1872 enz. betrekkelijk de terugbrenging van voor schoolbouw enz. bestemde kapitalen. (Zie Ing. St. nos. 167 en 182.) De heer De Fremerv. In het voorstel van Burg. en Weth. zijn, naar mijne overtuiging, de wederzijdsche meeningen, die in 1872 op den voor grond traden, zoo duidelijk en helder uit elkander gesteld dat het inderdaad onnoodig schijnt andermaal te herhalen wat toendoor voor- en tegenstan ders van het voorstel, zoo krachtig en bondig is uitgesproken. Zij die het kapitaal dat verkocht is, al is er ook andere waarde voor in de plaats ge treden willen terugbrengenworden daartoe gedrongen door de meening dat de wetgever, zoo al niet in woorden dan toch in overeenstemming met den geest van het voorschrift omtrent de leeningengewild heeft dat bij verbruik van kapitaal voor gebouwd eigendom, dit kapitaalevenals voor leeningen is voorgeschrevenmoet worden teruggebrachtzij die deze mee ning deelen hebben dus de overtuiging dat de wetgever beeft nagelaten wat hij inderdaad had moeten regelen. Die overtuiging, zij is de mijne niet, ik geloof dat de wetgever op goede gronden bij het aangaan van leeningen het voorschrift heeft gegeven deze in langere of kortere termijnen af te lossen, maar zich met reden heeft onthouden om gelijke voorschriften uit te vaar digen bij gebruik van eigen kapitaal. De Eaad moet bij vervorming van het kapitaal goed en wel overwegen of de wisseling is in het belang van de gemeenteis zij ditdan kan en mag op den belastingschuldige niet de last worden gelegd om het verbruikte kapitaal andermaal bijeen te garen. Is omzetting van het kapitaal niet in het belang van de gemeentewelnu dan moeten voorstellen, daartoe ingediend of voorgedragen, worden afge wezen. Belastingheffing tot vorming van kapitaal is zeer bepaald verboden zij wordt overeenkomstig art. 240 alleen toegelaten tot dekking der plaat selijke uitgavendat zijn dus de verplichte uitgaven tot instandhouding van de gemeente-huishouding en geenszins die tot formeering van nieuw kapitaal. Ik heb mij dikwijls afgevraagdeischt de wet niet dat dit voorschrift stipt wordt opgevolgd, is het niet plichtmatig en goed daarop de aandacht ook van hooger bestuur te vestigen? En het antwoord ook door meer bevoegden dan mij gegeven was steeds bevestigend. Waar het een strijd van begin selen geldt, schijnt het mij onnoodig toe in onderdeelen na te gaan of er meer of minder zal gekapitaliseerd wordenop dien grond meen ik het recht te hebben om het wederwoord van de Commissie van Financiën onbe sproken te laten. Ik stel dus voor om allereerst in beginsel te beslissen of het gebruikte kapitaal, ook al komt er andere waarde voor in de plaats, zal worden teruggebracht. In welke mate dit zal moeten geschiedenzal dan later, als het voorstel van de Commissie van Financiën mocht worden aangenomen, kunnen worden bepaald. De heer Jota. Burg. en Weth. eindigen hun rapport met deze woorden 'dat zij niet twijfelen dat, na hetgeen zij ten voordeele van hun voorstel hebben aangevoerd, de Raad zal kunnen besluiten het vroeger genomen besluit geheel buiten werking te stellen". Indien de meerderheid van den Raad zich daarmede kon vereenigenzou ik dit zoo irrationeel vinden en wat de fioancieële gevolgen betreft, zoo bedenkelijk dat ik bepaald ernstig moet aanraden het voorstel van Burg. en Weth. niet aan te nemen. Het hoofdmotief van Burg. en Weth. is, dat het kapitaal, dat de gemeente vroeger bezeten heeft, nu omgezet is in ander kapitaal, en men dusindien men dat kapitaal weer ging terugbrengen aan het nageslacht een dubbel kapitaal zou nalaten. Zoover zegt het rapport van Burg. en Weth. moet de zorg van de vertegenwoordigers der gemeente zich niet uitstrekken. Ik geloof dat het niet juist is te zeggen dat bet kapitaal dat wij verbruikt hebben geheel, in anderen vorm, aanwezig is en blijft in de toekomst. Wat hebben wij er voor gekregen? Schoolgebouwen. Welnu, een schoolge bouw moet ontegenzeggelijk minder waarde vertegenwoordigen dan het ge kost heeft en in waarde achteruitgaan ook al wordt het goed onderhouden. Wie geeft ons eohter de verzekering dat die schoolgebouwen altijd zullen gebruikt worden Ik kan mij voorstellen dat er een tijd komen kanwaarin menigeen gaarne zou willen hebben dat er ook goed onderwijs werd gege ven, maar de mogelijkheid niet bestaat die schoolgebouwen bevolkt te krij gen. Voorts moet men m. i. niet uit het oog verliezen dat, als men kapi talen bezit, men die gebruiken kan ten nutte der gemeente. En daarvan kan geen sprake zijnals men het kapitaal geheel heeft verkocht voor ge bouwen en het niet terugbrengt. Bovendien, het kapitaal, dat men bezit, geeft rente en een schoolgebouw, ja, ook dit geeft renten, maar enkel in- tellectueeleen thans is het speciaal om een dubbeltjesquaestie te doen. Doch een schoolgebouw kost daarenboven veel rente jaarlijks, want het moet on derhouden worden. Het is dus het tegenovergestelde van rentegevend. Vol gens het voorstel van Burg. en Weth. zal het tegenwoordige geslacht niets betaald hebben. Wij hebben gevonden een groot bedrag aan inschrijvingen op het Grootboek. Leiden was in dit opzicht betrekkelijk eene rijke stad. Naderhand zal er niets meer zijn en wij zullen feitelijk niets bijgedragen hebben in de kosten van schoolbouw. Dat is, uit een financieel oogpunt, niet goed gezien. Wij, die gebouwd hebben, moeten ook betalen. Zoowel voor een particulier als voor eene gemeente is de eenige gezonde financiëele stelregel deze: wat men verteeTt of laat maken moet men ook betalen. Maar men moet dit niet doen met wat men van anderen gevonden heeft en daar van niets teruggeven. Burg. en Weth. spreken van het toekomstig geslacht. Ik acht dit niet juist gezien. Men moet enkel spreken van de gemeente Leiden. Men moet niet vragenwat betaalt het tegenwoordig of het toe komstig geslacht; maar alleen: wat is het financiëel belang van Leiden? De gemeente Leiden blijft. Wij gaan weg anderen komen in onze plaats. Wij moeten ook de belangen der toekomst behartigen. En dat doen wij niet, als wij kapitaaldat wij gevonden hebben opmaken en er een gebouw voor in de plaats zetten, dat jaarlijks veel aan onderhoud kost en waarvan wij alleen kunnen hopen dat het altijd even nuttig zal blijven als het nu is, maar waaromtrent de zekerheid ons ontbreekt. Om die redenen hoop ik dat de Raad zich niet zal vereenigen met het voorstel van Burg. en Weth., maar veelmeer met het voorstel van de Commissie van Financiën dat ook daarom meer rationeel isomdat het den weg volgt door de Ged. Staten voor geschreven ten opzichte van het maken van schuld door gemeentend. i. ZlïTIKGV KKSLAO 1880, het sluiten van geldleeningen. Men heeft kapitaal, maar moet dit verkoo- pen. Dit staat gelijk alsof men, geen kapitaal hebbende, geld leent. In het laatste geval moet men Aflossen. Waarom zal men dat niet doen, als men kapitaal verkocht heeft? De heer Van der Lith. Allereerst wenscb ik een woord van instem ming te betuigen met hetgeen de geachte Wethouder van Financiën in zijn laatste woorden heeft gezegd, dat wij hier in de eerste plaats hebben uit te maken het principe door Burg. en Weth. ons voorgelegd. De leden der Commissie van Financiën die hun voorstel hebben nedergelegd in het rap port dat zij hebben uitgebracht, zijn dan ook voornemens hun voorstel niet eer iu te dienen alvorens over het principe van het voorstel van Burg. en Weth. een besluit is genomen. Het denkbeeld dat de leden der Commissie van Financiën hebben aangegeven strekt om den drukgelijk men het ver kiest te noemen over meerdere jaren te verdoelen. Dat voorstel zal eerst behandeld kunnen worden als over de voordracht van Burg. en Wetb. is beslist. Wordt het voorstel van Burg. en Weth. aangenomen, dan is ons voorstel geheel onder de bank geschoven. Allereerst dient dus de princi- piëele vraag uitgemaakt te wordenzal er zeker gedeelte der belastingen door de burgerij opgebracht, worden besteed voor het terugbrengen van ka pitaal aan schoolbouw enz. uitgegevenof zal dit niet geschieden Onze geachte Wethouder van Financiën komt nu met een argumentaan de on wettigheid van den tegenwoordigen toestand ontleend. Hij beroept zich op het artikel der gemeentewetwaarbij de invordering der belasting alleen ge oorloofd is tot bestrijding van uitgaven daarin vermeld. Maar mag ik be ginnen tegenover zijn autoriteit de autoriteit te stellen van de Regeering, die zekerals de Raaddoor bet besluit te nemen dat nu door Burg. en Weth. wordt bestreden, zich in strijd heeft gesteld met de wet, dat besluit niet zou hebben toegelaten Ged. Statende Regeering alle autoritei ten hebben geen enkele maal zich verzet tegen het beginsel, door den Raad vroeger aangenomen en telkens bij de begrooting gehandhaafd. Als de autoriteiten in onze handeling gezien hadden schending der wet, zouden zij ons zeker hebben gestuit. Maar er is meer. Ik geloof reeds daarom niet dat er quaestie kan zijn van strijd met do wetomdat het aan de bevoegd heid van den Raad heeft gestaan geld te leenen of kapitaal te verkoopeu. Toen de Raad heeft besloten scholen te bouwen had hij evengoed kunnen bepalen dat er geen kapitaal zou vei kocht wordendat het kapitaal behouden en daarentegen eene leening gesloten zou worden om de scholen te kunnen bouwen. Dan had er moeten geschieden wat wij nu verlangen. Het kapitaal zou dan behouden zijn gebleven en de Raad zou gedwongen zijn geweest de leening, die gesloten ware, binnen zekeren termijn te delgen. Men be- grijpe mij wel! Ik beweer niet, dat het wenschelijk zou zijn geweest, indertijd geld te leenen en het kapitaal te behoudenwant dan zouden wij een betrekkelijk hooge rente hebben moeten uitkeerenen eene lage ont vangen hebbenmaar ik haal dit voorbeeld slechts aau om duidelijk te maken dat de handelwijze, thans door den Raad gevolgd, geenszins onwettig is. Wat mij vooral doet wenschen dat het bestaand principe worde gehand haafd, is dat de gemeente is een levend organisme met telkens nieuwe be hoeften, die zich, naarmate het voortschrijdt, meer en meer zullen open baren behoeften die nunu wij geen kapitaal meer hebbennoodzakelijk door het geslacht zullen moeten worden gedragen dat die tot stand brengt. Als wij nu toch gedwongen zullen worden dit te doen en dit het principe zal moeten zijn in het vervolg, waarom dan daarmede niet nu begonnen? Men kan toch niet zeggennu hebben wij scholen gebouwdmaar die uit gaven zullen wij later niet hebben. Neen, het zijn uitgaven die telkens op nieuw zullen voorkomen. Men lette slechts op de nieuwe wet op het lager onderwijs, die ze ons ten plicht oplegt. Later, in den loop der tijden, zullen andere uitgaven voorkomen, die het dan levend geslacht zal moeten dragen. Daarom is het niet goed dat het tegenwoordig geslacht de uitgaven op het volgend geslacht stapelt en dit weer op eendat daarna komt. Neen, laat ieder dragen in hetgeen hij tot stand bracht, al heeft de nakomelingschap ook daarvan de voordeelenopdat de nakomelingschap ook wederom de lasten drage van datgene, wat zij tot stand bracht, maar waarvan haar nakomelingschap eveneens de vruchten zal dragen. Zoo zal bij bet aanhoudend wassen der behoeften tot het daarstellen van nieuwe zaken telkens het levend geslacht ze betalen maar de nakomelingschap er van genieten. Dat behooren wij nu te doen: onze nakomelingschap zal op haar beurt hetzelfde doen. De heer De Goeje. Niet zonder aarzelingmijnheer de Voorzitter 1 vraag ik een oogenblik het woord over dit onderwerp, waaromtrent ik mij wel eenigszins leek gevoel. Er zijn inderdaad weinig vragen waarbij men meer denkt aan den nomopbylax van Abdera, die het altijd hield met den laatsten spreker. Als men de verdediging van het eene gevoelen leest, is men geneigd daarmede in te stemmendoch als men de tegenwerpingen nagaat, die daartegen worden ingebracht, wordt men weer geneigd het tegenovergesteld gevoelen te omhelzen. Na lang wikken en wegen heb ik echter gemeend mij geheel te moeten vereenigen met het voorstel van Burg. en Weth., om verschillende redenen, die ik niet zal herhalen, nadat ze reeds zoo uitmuntend zijn ontwikkeld, doch vooral ook omdat het terug brenger. van het uitgegeven kapitaal door aankoop van inschrijvingen op het grootboek, door het gelijktijdig besluit om voor hetzelfde bedrag weder te verkoopen mij voorkomt een volkomen fictie te zijn. Door het gebeurde in de laatste jaren is dat stelsel m. i. geheel veroordeeld, en men mag vertrouwen dat het ook in de toekomst een fictie zal blijven. Indien toch het voorstel van Burg. en Weth. niet mocht worden aangenomen, zou ik mij niet gaarne vereenigen met het voorstel van de Commissie van Finan ciën om als regel aan te nemen dat de gelden zonder uitzondering moeten worden teruggebracht. Het spreekt van zelf dat, als men geld behoeft en men heeft het in zijn bezit, men dit in de eerste plaats zal gebruiken. Wie zal geld leenen, als hij het in den zak heeft? Het tot nu toe gevolgde stelsel is, m. i.steeds een fictie geweest en zal dit blijven. Dit is een der redenen waarom ik mij vereenig met het voorstel van Burg. en Weth. om het besluit van den Raad te herroepen. De beer Van der Lith. Mag ik onmiddellijk den laatsten spreker be antwoorden om te doen uitkomen, dat hij mijn denkbeeld niet gevat heeft? Het ligt niet in ons plan het genoemde kapitaal nooit meer aan te spre ken. Wel verre van dien. Als het nuttig besteed kan worden, zullen wij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1880 | | pagina 9