66 Minister heeft het wel toegezegd masr hebben wij daar genoeg aan? Ik herinner slechts aan de zaak van de Ruïne. Ik verlang: zwart op wit. De heer Donker. Ik heb behoefte mij te verklaren. Bij de aanneming van het voorstel tot oprichting eener hoogere burgerschool voor meisjes had ik nog niet de eer lid dezer vergadering te zijnmaar ik kan wel verklaren dat, hadde ik toen hier zitting gehad, ik zeker daartegen zou hebben gestemdomdat ik geloof dat er geen behoefte aan dergelijke inrichting is en .de gedrukte toestand der financiën de oprichting niet gedoogt. Geene behoefte met het oog op de bloeiende meisjesschool le klasse, waarop in bijna alle vakkendie op het program van de hoogere burgerschool voor meisjes voorkomenwordt onderwezen bovendien hebben wij de Kweekschool waarvan ook door velen gebruik wordt gemaakt. Daarom zou mijn voorstel zijn geweest de meisjesschool uit te breiden. In dat geval had men geld gespaard. De Voorzitter. Op het oogenblik is de quaestie betreffende de oprich ting eener hoogere burgerschool voor meisjes niet aan de orde. Nu is alleen sprake van de verbouwing dér lokalen van de Tusschenscbool. Wat de heer Donner zegt behoort bij deze zaak niet thuismaar bij de alge- meene beschouwingen over de oprichting dier school. De heer Donner. Gaarne wil ik tot dien tijd mijne beschouwingen bewaren, hoewel ik meen in de orde te zijn met te verklaren waarom ik tegen dit voorstel ben. De Voorzitter. Gij treedt in beschouwingen omtrent de wenschelijkheid van het middelbaar onderwijs voor meisjes. Dat punt zou wellicht behan deld kunnen worden bij de algemeene beschouwing over de verordening waarvan de behandeling gestaakt is. De quaestie of er een meisjesschool zal zijn is vroeger beslist. De heer Donner. Ik meen die beschouwingen te kunnen aanknoopen aan het aanhangige voorstelomdat ik wil motiveeren waarom ik zal tegen stemmen. Ik meen in mijn recht en in de orde te zijn. De beraadslaging wordt gesloten. De voordracht van Burg. en Wetb. wordt hierop met 14 tegen 5 stemmen aangenomen. Tegen stemmen: de heeren Donner, Cock, Verster, Schelteraa en Le Poole. Op voorstel van den Voorzitter wordt besloten aan de orde te stellen als punt VII (XI). Voordracht betrekkelijk den stoomtramway tusschen Leiden en Woerden. (Zie Ing. St. n®. 180.) De Voorzitter. Door Gedep. Staten is verzocht dit punt in de eerst volgende zitting te behandelen. Na de herhaalde stemmingen over deze zaak geloof ik dat de llaad geen bezwaar zal maken te erkennen dat hij deze lijn van algemeen nut acht. De heer Cock. Op welken datum is dat schrijven van de Gedep. Staten in handen gekomen van het Dagelijksoh Bestuur? Ik heb voor die vraag goede gronden. De Voorzitter. De brief is den 8sten October ingekomen. De heer Cock. Dan spijt het mij te meer dat in de zitting van 2 Oc tober het besluit is genomen om den grond voor niet af te staan nu het heden, den 14den October, blijkt dat de ondernemers eene wet op de ont eigening aanvragen en dus voornemens zijn aan alle eigenaars van aldaar gelegen grondenmet uitzondering alleen van Leideuschadeloosstelling te geven. Wij hebben dus den 2den October werkelijk eene schenking aan die heeren gedaanmeenende dat zij in den regel aan niemand schadeloos stelling gaven. Het tegendeel blijkt thans en ik geloof, dat menig lid van den Raad die toen voor den afstand om niet stemdedat niet zou hebben gedaanhadden wij toen geweten wat wij nu slechts weinige dagen na 2 October uit de missive van de Gedeputeerde Staten vernemen. Ik maak van de zaak aan het Dagelijksch Bestuur geen verwijt, maar ik kan niet nalaten te zeggen, dat die heeren ondernemers mij voorkomen handige lui te zijn. De heer Donner. Ik heb ten nrinste de voldoening, dat mijn voorstel om den grond niet kosteloos af te staan niet zoo buiten de orde was, daar er zelfs gemeenten zijn die haar terrein zelfs Diet tegen rijke beloonig wil len in gebruik geven. De heer Du Rieu. Ik ben tegen dit voorsteldaar ik in den aanleg van den tramway daar ter plaatse geen algemeen nut zie. Er zijn zoovele mid delen van vervoer, die zoo dikwijls per dag in het verkeer worden gebracht, dat ik een tramway van Leiden naar Woerden geen zaak van algemeen belang acht. De heer Cock. Ik zoude deze zaak gaarne a fond willen behandelen, maar bij het reeds ver gevorderde uur valt daaraan niet te denken. Slechts eenige gronden dus; ik mag toch niet vergeten, dat de Minister, blijkens schrijven van de Ged. Staten ook het gevoelen der tegenstanders wenscht te vernemen. En dan begin ik met dadelijk te verklaren, dat ik geene onderneming ken waarbij het publiek belang minder betrokken is dan bij deze, en waarbij schending vHn het heilig reoht van eigendom minder ge rechtvaardigd is. Men heeft immers thans, vlak naast elkaar, reeds drie, ja ik zou kuunen zeggen vier, der schoonste communicatiewegen, die men zich denken kan. In de eerste plaats de schoone en ruime, druk bevaren waterweg, genaamd de Rijn, met daarnaast gelegen wel onderhouden breed jaagpad. Op dien Rijn varen talrijke passagiers- en goederenstoombooten zoo talrijk zelfs, dat zij ons aan onze schoeiingen aanzienlijke materieele schade veroorzaken. Onmiddellijk daarnaast loopt de groote rijksstraatweg naar Woerden, waarop de talrijke landhoeven uitwegen, welke laatste door het aanleggen van een stoomtram ik zeg niet een paardentram maar een stoomtram van hun recht van uitweg feitelijk zullen beroofd worden. Op zeer weinige ellen afstands eindelijk van dezen rijksweg loopt paralel aan dezen de spoorweg LeidenWoerden, voor welken de Raad indertijd te kwader ure één ton gaf. Wat kan men werkelijk nog meer verlangen Toch niet den bestaanden straatweg voor de daaraan gelegen landhoeven feitelijk te versperren. In het advies van Burg. en Weth. wordt gezegd dat de stations van den spoorweg LeidenWoerden zoo ver van de kom der aangelegen dorpen verwijderd zijn. Dit is onjuist; het tegendeel is waar, zij liggen op zeer korten afstand daarvan, veel korter dan elders in Nederland. Hier is de toestand geheel anders dan met de stations van den Iiollandschen spoorweg tusschen Haarlem en Leiden het geval is, en in zoo verre valt er iets, al is het niet veel, te zeggen voor den geconces- sioneerden stoomtram HeemstedeLeiden. Doch ik herhaal het, hier is het geheel anders. Van genoegzaam algemeen belang kan bier geen sprake zijn, wel van het tegendeel, namelijk schade voor den bestaanden straatweg en daaraan gelegen hoeven. En hiermede besluit ik alleen nog in herin nering brengende, dat een vijftiental jaren geleden de Tweede Kamer, niettegenstaande er reeds concessie door den Minister van Heemstra was ver leend, een onteigeningswet voor een spoorweg 's GravenhageLeiden Woerden weigerde, wegens het aanleggen door de heeren Maxwils en Comp. later de Rijnspoorweg-Maatschappij van een spoorweg in dezelfde rich ting doch over Gouda. De voordracht van Burg. en Weth. wordt met 12 tegen 5 stemmen aangenomen. Tegen stemden: de heeren Librecbt Lezwijn, Cock, Du Rieu, Verster en Scheltema. De heeren Donner en Le Poole hadden bereids de vergadering verlaten. VIII (XV). Rekening van het Stedelijk Werkhuis. (Zie Ing. St. no. 95.) Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten die rekening goed te keuren. De heeren Hartevelt cn Juta waren bij de behandeling van dit onderwerp afwezig. Wegens het vergevorderde uur wordt de zitting gesloten. Zitting van Donderdag 31 October 1880, geopend 's namiddags te twee uren. Voorzitter: de heer Burgemeester L. M. De Laat de Kanter. Te behandelen onderwerpen: 1®. Voordracht tot intrekking van de raadsbesluiten van 27 December 1872 enz. betrekkelijk de terugbrenging van voor schoolbouw enz. bestemde kapitalen. (167 en 182) 2°. Onlwerp-verordeningen voor de Hoogere Burgerschool voormeisres. (160, 167, 178 en 184) 3®. Idem betrekkelijk de oprichting van een pare vaccinogène. (172) 4®. Idem betrekkelijk den geneeskundigen dienst der armen. (174 en 183) 5°. Rekening der Plaatselijke Schoolcommissie over 1879. (173) Tegenwoordig 16 leden, als: de heeren Verster, Scheltema, Du Rieu, Van der LithDriessen De Fremery, Hartevelt, Librecht Lezwijn, Goud smit, Juta, Wilbelmy Damsté, Van der Zweep, Le Poole, De Goeje, Van lterson en De Laat de Kanter. De heeren Van Wensen en Cock gaven kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 14 October II. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede dat op den 16en October jl. heeft plaats ge had de opneming der boeken en kas van den gemeente-ontvangerwaarvan het vereischte proces-verbaal is opgemaakt en ter inzage van de leden in de leeskamer is nedergelegd. Dit wordt voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Verzoek van G. Van Hest, tot het in eigendom bekomen van ge meentegrond aan het Broederpad in de gemeente Leiderdorp. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit te stellen in handen van Burg. en Weth. 2°. Begrooting van de Kamer van Koophandel en Fabriekenvoor het jaar 1881. 3". Verzoek van Mevr. de wed. Mr. P. 11. Engels, om afschrijving van plaatselijke directe belasting, dienst 1880. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen van de Commissie van Financiën. 4°. Voordrachten ter benoeming van eene hulponderwijzeres en een hulp onderwijzer aan de openbare lagere school n°. 1 voor minvermogenden. 5°. Voordracht tot definitieve benoeming van den heer Pekelharing als leeraar aan de hoogere burgerschool. 6°. Voordracht voor de benoeming van een Commissaris der stedelijke gasfabriek. Deze zullen ter inzage van de leden in de leeskamer werden nedergelegd. 7°. Missive van Mr. J. E. Goudsmitwaarbij hij ontslag Deemt als lid der Plaatselijke Schoolcommissie. De Voorzitter. Ik stel voor deze missive voor kennisgeving aan te nemen en aan den heer Goudsmit den dank van den Raad te betuigen voor de vele en gewichtige diensten in die betrekking aan de gemeente bewezen. Dienovereenkomstig wordt besloten. Nog deelt de Voorzitter mede dat van de tijdelijke geldleening ter voor ziening in de behoefte aan kasgeld, ad 65000, op 18 October jl een be drag van 20000 is afgelost.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1880 | | pagina 8