64 komen. Zij houden aanteekening van bet onderwijzend personeel enz. Zij deelen den Inspecteur de belangrijke veranderingen mede" enz. Ziedaar altemaal daden van beheer; zij zien toe, doen voorstellen aan den Minister van Binnenl. Zaken, doen verslag omtrent den toestand van het onderwijswel een bewijs dat de wet het beheer niet zoo streng heeft willen opvatten. Daarenboven heeft meergemelde wet de Commissie van Toezicht genoemd, die onder beheer is bij bet Dagelijksch Bestuur in het algemeenmaar in bijzondere gevallen heeft toezicht ook beheer onder zich. Uit art. 52 mag worden opgemaakt dat de Plaatselijke Commissiën meer hebben te doen dan toezicht uit te oefenen. »Zij zien toe dat de algemeene verordeningen stipt worden nagekomen." Dat is iets anders dan toezien. Zij houden aanteekening van het onderwijzend personeel, het getal leerlingen en den staat van het onderwijs; zij deelen den Inspecteur de belangrijke verande ringen mede, die hebben plaats gehad in de scholen; zij doen zoowel aan den Gemeenteraad als aan den Minister van Binnenl. Zaken de voorstellen die zij in bet belang van het onderwijs noodzakelijk achten. Wanneer de Commissiën dat kunnen doen, niet alleen aan het Gemeentebestuur, maar aan den Minister van Binnenl. Zakenis dit dan niet een bewijs voor de meening, dat zij wel degelijk daden van beheer hebben uit te oefenen? Ik maak daaruit op dat de Commissie van Toezicht gelijk heeft in hare op vatting van het woord »beheer." De Voorzitter. Ik heb nog de vraag te beantwoorden, door den heer Van der Lith gedaan, wat het Dagelijksch Bestuur verstaat door vbeheer". De voorlezing van art. 52, door den beer Goudsmit, maakt bet antwoord eenigszins gemakkelijk. Ik vind in de woorden van dat artikel geen enkele daad van beheer; het doen van voorstellen, het geven van adviezen en uitbrengen van rapporten zijn geen daden van beheer. Door beheer versta ik het recht van uitvoering. Beheer behoort bij bet college Ban hetwelk de uitvoerende macht is opgedragen. Ik zal met den heer Cock over de hetetkeois welke bij aan het woord vbeheer" geeft niet twisten. Het is hier in geen anderen zin gebruikt dan deze, dat Burg. en Wetb. de uitvoe rende macht, de Baad de wetgevende macht is. De heer Van der Lith. Uwe opmerking is juist, maar daarmede kan ik niet vereenigen art. 21, waar niet van toezicht, maar van eene daad van uitvoering quaestie is. Volgens Burg. en Weth. aannemende, dat toe zicht beheer uitsluit, dan vereischt art. 21 wijziging. De Voorzitter. Art. 21 is wel niet aan de orde, maar ik zal niette min de opmerking van den heer Van der Lith beantwoorden. Uw argu ment zou, als het juist was, hoogstens bewijzen, dat de bepaling der wet, dat de Commissie van Toezicht alleen toezicht moet voerenniet goed was. Maar, zooals ik straks reeds heb opgemerkt, ik zie in dit geval in het geheel geene daad van beheer. Wordt het examen gehouden door de leeraren, ten overstaan van de Commissie van Toezicht, dan moet, bij ver schil van meening, iemand beslissen. Nu zou bet weinig nut hebben aan Burg. en W eth.die buiten de zaak staande beslissing op te dragen. De heeren Van der Lith en Van Iterson vragen bet woord. De Voorzitter. Ik stel thans voor niet verder in discussion te treden. Het uur is reeds ver gevorderd en het wordt twijfelachtig of de verorde ning heden wordt afgedaan. De heer Van Iterson. Een van tweeën is waar: of de Commissie heeft niets anders te doen <1an in art. 52 der Wet op het «middelbaar onderwijs vermeld is, óf men kan haar meer opdragen. Dat doen Burg. en Wetb. Nu vraag ik: waar is de grens? De beer Juta. Nog een enkel woord om te motiveeren waarom ik meer geneigd ben met de adviezen der Commissie mede te gaan. Ik hechtte waarde aan de verklaring vbd Burg. en Weth., dat hunne voor stellen gedaan waren ingevolge de wet. Ware dit strikt juist, ik zou bet eens zijn met Burg. en Weth. Die ovrrtuiging is door de discussie aan het wankelen gebracht. Zelfs heb ik eene tegenovergestelde meening boo ten verdedigen en niet wederleggen. Daarom ga ik mede met het voorstel der Commissiespeciaal rakende daden van beheer. De heer Goddsmit. Ik wensch nog alleen op te merken, dat de zaken tot nu toe goed zijn gegaan dat de school in bloei toeneemt onder het tegenwoordige régime, dat er nooit botsingen met Burg. en Wetb. hebben plaats gehad. Waarom dan nu gevolg gegeven aan de zeer twijfelachtige interpretatie van art. 52? Er bestaat geen reden om het bestaande af te schaffen. De wet is niet ondubbelzinnig. Ik geloof, dat de ontwerper der wet op bet middelbaar onderwijs verstandig heeft gedaan den werkkring der Commissie niet nader te omschrijven. Hij zag in boe moeielijk het was de grenzen van beheer en toezicht te trekken. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. Art. 1 wordt goedgekeurd. Art. 2. De heer Le Poole. Ik s<el voor, mijnheer de Voorzitter, alinea k, »de gronden van de Nederlandsche staatsinstellingen en de eerste beginse len der staathuishoudkunde" te schrappen. De beer Cock. Ik had hetzelfde willen voorstellen als de beer Le Poole. In zoover beeft hij mijne gedachten geraden. Ik wensch de vakken on der k genoemd te schrappen cn wel alle, dus niet uitsluitend de éco nomie politique. Die vakken zijn behalve de eerste beginselen der staat huishoudkunde waarover de beer Le Poole reeds genoeg beeft gezegd, ook »de gronden van de Nederlandsche staatsinstellingen." Wat hieronder verstaan wordt, is uit het ensemble der verordeningen ook niet duidelijk blijkbaar. In letter i van art. 1 van de tweede verordening toch is sprake van een leeraar in de staatswetenschappen. Staatswetenschappen: dat omvat veel meer dan bier wordt bedoeld. Dan zouden de meisjes ook onderwe zen moeten worden in b. v. de theorie van de statistiekde historic diplo- tnaticabet volkenrecht enz. enz. Ik veronderstel echterdat bier bedoeld wordt wat (Ie wet op het middelbaar onderwijs omschrijft als: *de gronden der gemeentelijke, provinciale en staatsinstellingen", ofschoon ik dan wel zou willen aanbevelen dien officieelen term in onze verordening te bezigen. Aangenomen dus dat dit de bedoeling is, zou ik toeb willen aanraden dit vak te laten vervallen. Ik houd mij overtuigd, dat dit onderricht hoe genaamd geen nut zal hebben, en behalve dat bet geen nut zal teweeg brengen, dat bet ook verkeerd zal zijn in zijn gevolgen. Maar dat het geen nut zal hebben is op zicb zelf reeds genoeg. Immers, wat onnuttig is in zake van onderwijs is reeds daardoor verderfelijk. Het neemt de plaats in van andere nuttige vak keu van onderwijs, waarvoor genoegzame beschikbare tijd maar al te vaak ontbreekt. Ik zie werkelijk hoegenaamd geen nat in het onderwijzen van het vak. Het reeds ver gevorderde uur dwingt mij kort te zijn; ik zal er dus niet veel over uitweiden, maar slechts met een autoriteit voor den dag komen. Ik bedoel een stuk, voor komende in bet laatste nommer van de Vragen des Tijdsafkomstig van onzen verdienstelijken docent, den heer J. Campert, en dat handelt over de Hoogere Burgerschool voor jongens. De schrijver, en het tijdschrift waarin het stuk voorkomt, zullen zeker wel niet verdacht worden van retrogade be ginselen te zijn toegedaan. In dit van gezond verstand en practische er varing getuigend stuk doet de heer Campert het voorstel om op de Hoogere Burgerschool voor jongens niet alleen de staathuishoudkunde daar spreek ik nu niet over maar ook de gronden van de gemeentelijke, provinciale en staatsinstellingen te doen vervallen. Nu zeg ikwat waar is voor jon gens is zeker driemaal meer waar voor meisjes. Als bij meent dat dit vak déar op de jongensschool kan vervallen, zie ik waarlijk niet in, waarom onze toekomstige burgeressen van dat vak meer zullen moeten weten dan hare toekomstige echtgenooten. Als men de zaak ironisch wilde behande len, zou men kunnen beweren, dat het voorstel van den geachten schrijver reeds bij voorbaat voorziet in het geval dat den leerlingen der Hoogere Burgerschool de kennis zal gaan ontbreken van dit vak en men bij voor baat dat gemis wil aanvullen door de dames er in op te leiden. Dan zou den de toekomstige leden van Kamers en Gemeenteradenalvorens zich naar de vergadering te begeven, eerst een lesje bij hunne vrouwen kunnen gaan nemen. Doch ik wil niet ironisch zijn. Ik meen dat men dit onderwijs aan vrouwen niet moet geven. Ik hecht veel aan de gaven en het bevat tingsvermogen van de vrouw en aebt die niet gering, maar dit verhindert niet dat ik haar over het algemeen ongeschikt oordeel om dit vak te be oefenen dat haar geen nut hoegenaamd kan aanbrengen. Natuurkunde met verstand onderwezen kan een element worden van algemeene ont wikkeling, Dit vak van onderwijs echter niet, maar ik zie er nog eene andere verderfelijke strekking in: dat namelijk onze lieve beminnelijke vrouwelijke jeugd als zij liefhebberij in bet vak krijgt gevormd, of beter gezegd vervormd zal worden tot onverdragelijke levensgezellinnen en pedante bas-bleus, tot onverdragelijke huisvrouwen en ongelukkige, zoo niet slechte moeders. Laat ons de toekomstige Nederlandsche moeders minstens voor zulk eene treurige toekomst behoeden. Is men met het onderwijs verle genbeeft men te veel tijd over, dan vuile men dien tijd aan met on derricht in vakken die bijdragen tot algemeene ontwikkeling van de vrouw. Dan voege men bij het onderwijs in de geographic een uurtje meer; men leere de meisjes daarin iets natuurlijk slechts de eerste beginselen van cosmographie en, kan het, ook van populaire astronomie. Dit onder wijs, dat ik opzettelijk bij de geographic voeg, opdat het niet te weten schappelijk, te wiskundig worde, zal in hooge mate bevorderlijk zijn voor de algemeene ontwikkeling der vrouw, terwijl het haar tegelijkertijd de grootheid van de schepping en van den Schepper zal leeren bewonderen. Als ik te kiezen had tusscben eene vrouw die precies wist te zeggen de ver- eischten om lid der Eerste Kamer te wordencf in welke opzichten het recht van gratie en van amnestie verschillen, of hoeveel opcenten de ge meenten op de personeele- of op de grondbelasting, zoowel voor bebouwde als voor onbebouwde eigendommen mogen heffen en eene dame die kon vertellen-waarom op deze breedte de dagen 's winters korter zijn dan's zomers, waarom er vele maaneclipsenmaar weinig zoneclipsen voorkomen of het onderscheid in algemeenen zin tusschcn een vaste ster en een planeet kon opgevendan zou ik verreweg de voorkeur geven aan die laatste vrouw. Het onderwijs krijgt tegenwoordig een verkeerde richting. Men werpe mij niet tegendat er slechts één uurtje aan die beginselen van staatsrecht zal be steed worden. Dan is het nog veel erger. Dan zou men het voornemen verraden om een onderwijs te geven dat niets beteekent. Dan herinnert bet mij aan de bekende kermistent, waar buitenop de grootste wonderen worden voorgespiegeld, maar binnen niets of zeer weinig te zien is. Eene andere verkeerde zijde van een dergelijk, gedurende slechts één uur per week gegeven, onderwijs is deze: dat de opgedane kennis geheel onvol doende zal zijn. Onjuiste kennis nu is nog erger dan totale onwetend heid. En juist bij dit vak ontaardt onvoldoende kennis zoo licht in onjuiste kennis en is zij daarom zoo afkeurenswaardig. Wij hebben waarlijk genoeg aan politiseerende mannenoveral waar wij ons bewegenop spoorwegen en publieke plaatsen ontmoeten wij er, die met onnavolgbaar aplomb over onderwerpen van staatsrecht doorslaan als blinde vinken. Zullen wij nu ook in onze huisgezinnen politiseerende vrouwen binnenleiden? Alleen wil ik dit erkennen: in dit vak zie ik niet eene zoo bij uitnemendheid ver derfelijke strekking als de heer Le Poole terecht heeft afgeschilderd ten aanzieu van bet onderwijs in de économie politique, vooral heden ten dage, nu bij de beoefening van die wetenschap zeer te recht de sociale quaestie en de verschillende wijzen om haar op te lossenbij voorbeeld door het zoogenaamde nieuw-Malthusiaansche stelsel, zóó zeer op den voor grond staan. Als men dat onderwijs aan vrouwen verstrekt, dan vrees ik dat de tijd niet ver af zal zijn dat ook wij op exemplaren zuilen kunnen wijzen als miss Annie Besant, uitgeefster en schrijfster van boeken over de mid- deleu om de toeneming der bevolking te temperengeestverwante van mr. Bradlaugh het bekende nieuwe lid van bet Engelsche Parlement. De heer De Goeje. Door den heer Van der Lith en mij is voorgesteld litt. m, »bet schoonschrijven" te laten vervallen. Wij achten het geenszins een gering belang dat de meisjes goed schrijven leeren, maar hebben het voorstel gedaan omdat het zijn nadeclige zijde heeft een afzonderlijk leeraar in het schoonschrijven te benoemen. De overige leeraren laten bet daarop licht te veel aankomen en letten minder op het schrift. Het onderwijs in schrijven behoort eigenlijk op de lagere school te huis, niet op de middelbare. Dat onze bewering niet uit de lucht gegrepen is, leert Bot terdam, waar het schoonschrijven eerst als afzonderlijk vak i3 opgenomen, maar later geschrapt, omdat het bleek dat de leeraressen het daarop te veel lieten aankomen. Op onze hoogere burgerschool voor jongens wordt het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1880 | | pagina 6