71
De jheer De Goeje. Overeenkomstig het besluit bij art. 6 gevallen
dient m. i. art. 17 wijziging te ondergaan. Ik stel mitsdien voor het art.
aldus te lezen«OmtreDt dag en plaats van deze examens wordt door de
Directrice, in overleg met de Commissie van Toezicht, tijdig een voorstel
aan Burg. en Weth. ingedienden door dezen na vaststelling ter kennis
van het algemeen gebracht".
Het voorstel wordt voldoende ondersteuud.
De heer Van der Lith. Tot mijn leedwezen moet ik voor het voor
stel van den heer De Goeje stemmen. Nu de Baad eenmaal beslist heeft
dat het beheer, aan Burg. en Weth. opgedragen, omvat het bepaalde in
art. 6, dus het minder belangrijke, zal het even of meer belangrijke con
sequent aan Burg. en Weth. moeten worden opgedragen. Wij kunnen nn
niet terug. Het meer belangrijkewordt bij de art. 17 en 21 aan Burg.
en Weth. onthouden. Het gaat nu niet aan een ander besluit te nemen
dan door den heer De Goeje is voorgesteld.
De Voorzitter. Ik moet opkomen tegen de beschouwing omtrent het
belangrijke en minder belangrijke. Mij dunkt dat het vaststellen van het
programma der lessen van meer belang geacht kan wordendan de bepaling
van dag en plaats der examens. Ik wensch nu in de zaak zelve niet
te treden, maar alleen aan te teekenen dat Burg. en Weth. deze zaak van
minder belang achten. Overigens kan ik wel medegaan met de nieuw voor
gestelde redactie.
,De heer De Goeje. Ik beschouw de quaestie geenszins uit het oogpunt
van meerdere of mindere belangrijkheid, alsof de bedoeling was, dat Burg.
en Weth. die gewichtige zaken voor zich ter beslissing zouden houden, het
minder gewichtige aan de Commissie overlaten. Integendeel juist in de be
langrijkste aangelegenheden is de invloed der Commissie het meest gewenscht.
Ik acht het alleen eene zaak van vorm. In plaats dat de Commissie eene
beslissing neemt en daarvan aan Burg. en Weth. kennis geeftzal de Com
missie aan Burg. en Weth. een voorstel doen dat in den regel zal worden
aangenomen, als zijnde de Commissie bij uitnemendheid bevoegd voor te
lichten. Maar deze formeele wijziging moet dan ook consequent worden
toegepast. Daarom is dit amendement voorgesteld.
Het amendement wordt hierop met 11 tegen 5 stemmen aangenomen.
Tegen stemden: de beeren GoudsmitJuta, Wilhelmy Damsté, Van Iter-
son en Driessen.
Art. 17 wordt, aldus gewijzigd, zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Art. 18 wordt met 10 tegen 6 stemmen goedgekeurd.
Tegen stemden: de heeren Goudsmit, Wilhelmy Damsté, Juta, Van
Iterson, Du Kien en Driessecs
Artt. 19 en 20 worden zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De Voorzitter. Burg. en Weth. hebben voorgesteld art. 21 te lezen als
volgt«De leerlingen die genoegzame vorderingen gemaakt hebben worden tot
eene hoogere klasse bevorderd. De anderen moeten ten tweeden male het
onderwijs in dezelfde klasse bijwonen. Evenwel kan zijdie in enkele vak
ken niet voldaan heeftzich bij de opening der lessen aan een nieuw examen
in die vakken onderwerpen.
De voorstellen omtrent de bevordering worden door de directrice na ove
rleg met de betrokken leeraressen en leeraren ingediend aan de Commissie
van Toezicht, die daaromtrent beslist."
De heer De Goeje. Ik heb de eer, uitgaande van hetzelfde beginsel,
op de 2e alinea een amendement voor te stellen, strekkende om, in plaats
van de woorden «die daaromtrent beslist", te lezen: «en door deze met haar
advies ter bekrachtiging aan Burg. en Weth. toegezonden".
Dat amendement wordt voldoende ondersteund.
De heer Van der Lith. Eene enkele vraag, niet naar aanleiding van
het amendement, maar omtrent de redactie door Burg. en Weth. voorge
steld. Wat bedoelen Burg. en Weth. met de zinsnede, dat leerlingen, die
Diet genoegzame vorderingen gemaakt hebbenten tweeden male het onder
wijs in dezelfde klassen moeten bijwonen P Is het denkbeeld om de meisjes,
die niet genoegzame vorderingen gemaakt hebben in eene klasse te dwingen
nogmaals dezelfde lessen bij te wonen, al wilden zij de school verlaten?
De Voorzitter. Gij ziet eene zaak over het hoofd, nl. dat wanneer
de meisjes de school verlaten zij geen leerlingen meer zijn. Deze bepaling
heeft alleen betrekking op de leerlingen der school.
De heer Van der Lith. Na deze verduidelijking kan ik mij met de
redactie vereenigen. Ik moet echter zeggen dat toen ik de bepaling las,
ik haar vrij onduidelijk vond en die zoo even gedane verklaring weusebte
ik van u uit te lokken.
De Voorzitter. De bedoeling is niet leerdwang of schooldwang uit te
oefenen op meisjes die niet in eene andere klasse overgaan.
De heer Van Iterson. De laatste woorden van het amendement zeggen
dat de voorstellen der Commissie van Toezicht ter bekrachtiging aan Burg.
en Weth. worden toegezonden. Wil dat zeggen dat Burg. en Weth. een
voudig hebben te sanctioneeren of moet ik ze zoo opvatten dat zij veran
deringen kunnen maken?
De heer De Goeje. Dat Burg. en Weth. kunnen veranderen is natuur
lijk de bedoelingwant de Commissie voegt er haar advies bijwaarin dit
kan zijn voorgesteld.
De heer Van Iterson. Na deze officiëele interpretatie acht ik de redactie
- voldoende.
De Voorzitter. Zou het niet duidelijker wezenindien voor «bekrach
tiging", «beslissing" werd gelezen?
De heer De Goeje. Ik geloof dat mijne redactie de bedoeling genoeg
zaam duidelijk uitdrukt.
Het amendement wordt met 9 tegen 7 stemmen aangenomen.
Tegen stemden: de heeren Goudsmit, Juta, Wilhelmy Damsté, Van der
Zweep, Van Iterson, Du Rieu en Driessen.
Art. 21 wordt, aldus gewijzigd, met 12 tegen 4 stemmen goedgekeurd.
Tegen stemden: de heeren Goudsmit, Van Iterson, Du Rieu en Driessen.
Art. 22, nader gewijzigd, luidt aldus: «Alles wat betrekking heeft op
het beloonen en straffen der leerlingen en de wijze waarop hunne vorderin-
Zhttnovbrsalo 1880.
gen beoordeeld wordenwordt bij huishoudelijk reglement" door Burg. en
Weth.na overleg met de directricede Commissie van Toezicht en den
Inspecteur vastgesteld."
Het aldus gewijzigde artikel wordt met 10 tegen 6 stemmen goedgekeurd.
Tegen stemden: de heeren Goudsmit, Juta, Wilhelmy Damsté, Van Iter
son Du Rieu en Driessen.
Art. 23 wordt met 10 tegen 6 stemmen goedgekeurd.
Tegen stemden: de heeren Goudsmit Juta, Wilhelmy Damsté, Van der
Zweep, Van Iterson en Driessen.
De ontwerp verordening, houdende reglement voor eene hoogere burger
school voor meisjes te Leidenwordt in stemming gebracht.
Er verklaren zich 8 leden voor en 8 tegen zoodat de stemmen staken.
Voor stemden: de heeren Van der Zweep, De Goeje, Soheltema, Van der
Lith, De Premery, Libreeht Lezwijn, Hartevelt en de Voorzitter.
Tegen stemden: de heeren Goudsmit, Juta, Wilhelmy Damsté, Le Poole,
Van Iterson, Verster, Du Rieu eu Driessen.
De Voorzitter. De beslissing over de andere ontwerp-verordeuingen zal
moeten wordeu uitgesteld tot eene volgeude vergaderingaangezien bezwaar
lijk bepalingen omtrent de leeraren en leeraressen te maken zijn, zoolang
niet uitgemaakt is dat er eene hoogere burgerschool voor meisjes zal zijn.
En wanneer deze verordening wordt verworpenwordt die school veroordeeld.
Ik behoef niet te zeggen dat van het Dagelijksch Bestuur geen andere dan
deze verordening te wachten is.
Ik stel voor inmiddels voort te gaan met de volgende punten der agenda.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
III. Voordracht betrekkelijk de oprichting van een pare vaccinogène.
(Zie Ing. St. no. 172.)
Wordt met algemeene stemmen aangenomen.
IV. Voordracht betrekkelijk den geneeskundigen dienst der armen.
(Zie Ing. St. nos. 174 en 183.)
De heer Van der Lith. Ik wenschte even het woord te nementen
einde te constateeren dat ik in deze zaak geen deskundige ben, maar dat
de argumenten, in bet schrijven van de stads-genees- en heelmeesters aan
gevoerd, mij zoo juist voorkomen, dat ik, tenzij anders ingelicht, mij niet
zal kunnen vereenigen met het voorstel van Burg. en Wetb. Alleen om
licht te bekomen in deze speciale quaestie heb ik het woord gevraagd. Wat
ik in de stukken van Burg. en Weth. heb gelezen komt mij minder af
doende voor.
De heer De Goeje. Ik deel volkomen hetgeen de heer Van der Lith
in het midden brengt. Ik heb ookna lezing van hetgeen de stads-ge-
neeskundigen schrijven, zooveel belangrijks in hunne argumenten gevonden
dat ik niet begrepen heb waarom dat stelsel door Burg. en Weth. ver
worpen wordt. Die argumenten worden niet weerlegd en zijn bijgebracht
door deskundigen. Ook finauciëel is het voorstel van stads-genees- en heel
kundigen niet duurder dan dat van Burg. en Weth- Ik wensch derhalve
ook nader ingelicht te worden.
De heer Du Rieu. Ik heb ook wel neiging mede te gaan met het voor
stel der geneeskundigen. Mij dunkt dat die beeren met hunne practische
ondervinding wel de personen zijn die daarover met grond kunnen oordeelen.
De heer Juta. Alleen wensch ik mede te deelen dat ik tegen de voor
dracht van Burg. en Weth. zal stemmen zoowel om financiëele redenen als
omdat ik mij met het voorstel der geneeskundigen beter kan vereenigen.
De Voorzitter. In de eerste plaats zij het mij vergund op te komen te
gen de bewering dat ons voorstel nietgenoegzaam toegelicht is. Mij dunkt
dat het bewijs is geleverd dat de bewering der deskundigen niet juist was.
Nadat toch aan Dr. G. Zaalberg eervol ontslag was verleend als stads-
geneeskundige, is aan den stads-beelkundige Dr. J. Van Kaatboven de ge
neeskundige praktijk opgedragen en onmiddellijk na het aan dezen verleend
eervol ontslag werd Dr. H. Boursse Wils benoemd tot 6tads-genees- en heel
kundige. De ondervinding weerspreekt dus de bewering der Commissie. In
de tweede plaats moet ik er de aandacht op vestigen dat er nu eene wet
bestaat, volgens welke geene geneeskundigen worden aangesteld dan die be
voegd zijn tot uitoefening van de geneeskundige praktijk in haren geheelen
omvang. Vroeger kon er een motief bestaan om genees- en heelkundigen
afzonderlijk aan te stellen. Dat is nu vervallen. Dan geloof ik dat de
ondervinding ons allen wel geleerd zal hebben dat ieder geneeskundige, die
geraadpleegd wordt, wanneer chirurgicale hulp noodig is, zijn patient niet
dadelijk aan een chirurg adresseert. In ernstige gevallenwaarin heelkun
dige hulp wordt vereischt, worden de patiënten der stads-chirurgen in het
Ziekenhuis behandeld. Ik geloof hiermede alles te hebben weêrlegd wat
noodig is.
Het voorstel van Burg. en Weth., in omvraag gebracht, wordt aangeno
men met 12 tegen 4 stemmen.
Tegen stemden: de heeren Juta, De Goeje, Du Rieu en Van der Lith.
V. Rekening der Plaatselijke Schoolcommissie over 1879 (Zie Ing. St. 173).
De heeren Van der Lith, De Goeje, Juta en Goudsmit, leden van
voormelde Commissie, verlaten de vergaderzaal.
Aangezien het tot vaststelling vereischte aantal leden niet tegenwoordig is
wordt dit punt aangehouden tot eene volgende vergadering.
Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten.
ERRATUM.
Bladz. 64reg. 23 v. b. staathet voorstel van den geachten schrijver
lees het aanhangige voorstel.