69 ons: doordat vroeger de behartiging van een aantal belangen grootelijks werd verzuimd. Ook om die redendurf ik zeggen waren wij volkomen verantwoord met het geld te gebruiken want het werd opgezameld met ver- waarloozing van de belangen waarvoor het bestemd wasen wij waren ten volle gerechtigd het te gebruiken voor de doeleinden waarvoor het gebruikt had moeten worden. De Commissie van Financiën heeft er met nadruk op gewezendat ook in de naaste toekomst groote financiëele oilers van de gemeente zullen ge vorderd worden. Ik twijfel er geen oogenblik aan maar zie nog niet zoo dadelijk in dat dit eene reden voor ons moet zijn om de ingezetenen nó meer te belasten dan noodig is voor de behoorlijke regeling der gemeente huishouding. Wij hopen allen die naaste toekomst mede te beleven en zullen dus ook ons deel in die oilers moeten dragen. Wij hebben ons niet, zooals de Commissie van Financiën beweert, op de uitgaven voor de duinwaterleiding beroepen om het afwijken van den door de Commissie aangeprezen weg te verdedigen; wij hebben alleen het feit geconstateerdmet de duinwaterleiding als voorbeelddat het niet altijd te vermijden is het tegenwoordige geslacht voor het toekomende te doen betalenmaar wij hebben er bijgevoegd dat dit ook alweder geeoe reden mag zijn om nog bovendien andere zaken te doen betalenintegendeel het is eene reden om ten opzichte van de lastendie men op het tegen woordige geslacht legt, dubbel omzichtig te zijn. Onder de stellingen van de Commissie van Financiënwaarmede ik het ook niet eens benbehoort ook dezedat leenen of kapitaal verkoopen hetzelfde zoude zijn. Ik moet opmerken dat de proef niet genomen is. Wel is in 1872 de vraag gesteld: wat zullen wij doen, leenen of kapitaal verkoopen? Maar ten slotte is het laatste geschied, en ik acht het min stens zeer qnaestiens of de Ged. Staten hunne goedkeuring aan eene leening zouden hebben gegevenzoolang er nog kapitaal waseene leening welke destijds waarschijnlijk 5 pCt. rente, behalve de aflossing, zoude vorderen, terwijl de rente van het kapitaal op het Grootboek slechts even 4 pCt. be droeg. Kapitaal verkoopen en leenen staat in de meeste gevallen tegenover elkander als hebben en niet hebben. Men leentomdat men het noodige niet heeft of omdat de leeningrente lager is dan die van het kapitaal dat men bezit; dat is dunkt mij zoo duidelijk als twee maal twee is vier. De geachte Wethouder van Financiën heeft reeds zeer juist opgemerkt dat Burg. en Weth. ten opzichte van het raadsbesluit van 27 December 1872 geheel in den geest der wet wensohen te handelen. Het gaat toch niet aan, waar de wetgever ia art. 136 der gemeentewet de aflossing der leeniugen voorschrijft, aan te nemen dat hij wel de bedoeling had ook den wederinkoop van verkochte kapitalen voor te schrijven, maar eenvoudig ver geten of verzuimd zou hebben dit in art. 137 op te nemen. Ware het zijne bedoeling geweest, hij zou het bepaald hebben voorgeschreven. De redenen waarom leeningen afgelost moeten worden zijn trouwens duidelijk, wij hebben ze in ons voorstel aangegeven; maar daarenboven er zijn redenen zoo eenvoudig, dat men ze over het hoofd ziet; en zulk eene komt ook hierbij: wat men leent, behoort aan een ander; en wat aan anderen behoort moet men teruggeven. Maar daaruit volgt nog niet dat iemanddie zijne effecten verkoopt om een huis te koopen, genoodzaakt zou zijn zich zeiven zooveel geld terug te gevendat hij ook die eöecten weer kon inkoopen. Eb nu wensch ik te vragen, tegenover de bewering dat de gestichte ge bouwen de volle waarde niet meer vertegenwoordigen, of dan die papieren kapitalen zoo onveranderlijk zijn. In 1872 was het de vraag of men kapi taal van het Grootboek zou verkoopen om de school in de Baaihal te bouwen, of dat men het zoude bewaren voor de f 250,000 aan aandeelen in den ge- projecteerden spoorweg LeidenWoerden. Zon iemand durven beweren, als dat plan doorgegaan was, dat die aandeelen op dit oogenblik nog 250,000 waard waren? En de Inschrijvingen op het Grootboek, zelve of staats schuld in het algemeen, zijn dat dan zulke in waarde onveranderlijke zaken Hebben wij niet allen de dagen beleefd dat de 2| percents Werk. Schuld tot 32 pCt. gedaald waren? Wij erkennen dat het gymnasium thans te klein wordten dat tot den bouw van een nieuw moet worden overge gaan; maar is daarom bet oude gebouw niets meer waard? Lettende op den tijd waarin het gebouwd is, is het zeer wel mogelijk dat de waarde, in guldens uitgedruktthans hooger is dan bij de oprichtingmaar al bracht het minder op in geldheeft het dan door het onderwijs dat er in gegeven is niet zulke ruime vruchten afgeworpen, dat men zeggen kan dat het ruimschoots afbetaald is? Ik heb straks gezegd dat ik nog eenige rentegevende eigendommen der gemeente, met de vernietigde kapitalen gesticht, zoude opnoemen. In de eerste plaats de gasfabriek. Bebalve de groote jaarlijksche winst betaalt deze 5 pCt. van het kapitaal dat nog onafgelost is ad 235,000, of 11750. De bank van leening heeft een kapitaal van 90.000 onder zichhetwelk f 3280 opbrengt. In de leening voor het kanaal van Katwijk hebben wij voor 5000 aandeelen, welke f 150 opbrengen. De Stads-gehoorzaal, een vernietigd kapitaal, hetwelk f 45000 heeft gekost, welke geheel zijn afge lost, geeft aan pacht der buffetten f 1450 en aanzaalhuur f 1900 'sjaars, tezamen ƒ3350. Die verschillende posten bedragen te zamen 18530, welke eene rente representeeren van een nominaal kapitaal 2£ pCt. W. S. van ruim f 741.000, een grooter bedrag dan wij ooit op het Grootboek gehad hebben ik meen ten minste dat het niet hooger dan /'650.000 nominaal is geweest en daarenboven bezitten wij nu nog al die andere gebouwen welke dan zoogenaamd geene in geld waardeerbare renten afwerpeD. Ik zou pro memorie de stoombrandspuit nog kunnen noemenmaar ik geloof dat ieder geslacht voor zijne eigene brandbluschmiddelen moet zorgen. Ik maak er alleen melding vanomdat zij voor afbetaald is en de waarde zeker veel grooter is dan de nog onafgeloste Ik eindig. Ik geloof, mijne heerenmet een en ander het rapport der Commissie van Financiën genoegzaam te hebben weerlegden evenzeer als deze zoude betreuren wanneer het voorstel van Burg. en Weth. werd aan genomen evenzooja in veel sterker mate zouden wij het betreuren wan neer ons voorstel verworpen werd. De lasten welke wij moeten vorderen zijn groot; wij moeten dus in dubbele mate zorgen niet meer te eischen dan in billijkheid kan worden gevorderden het opleggen van belastingen tot vorming van kapitalen voor de toekomst, dat achten wij in hooge mate onbillijk. De heer Van der Lith vraagt en verkrijgt voor de derde maal het woord. Mijnheer de Voorzitter! Ik zal slechts zeer kort zijn; de tijd is reeds ver verstreken. Alleen wensch ik te verklaren datna hetgeen gij in het midden hebt gebracht, ik werkelijk beangst word voor de financiëele politiek die Burg. en Weth. gaan voeren; want alles wat gij hebt aangevoerd tegen de wenschelijkheid om het kapitaal terug te brengen kan met precies dezelfde kracht worden aangevoerd tegen de verplichtingons opgelegdom leeningen af te lossen. Ook dan brengen wij den last op het tegenwoordig geslacht. Alleswat gij gezegd hebtgeldt even goed ten aanzien van het kapitaal door leeuingen verkregen. En als gij consequent wilt handelen, zoudt gij moeten voorstellen, als voortaan scholen gebouwd worden met geleend geld, de leening niet af te lossenmaar te laten bestaanomdat ook die school voor volgende geslachten ten bate komt. Gij zoudt dat dan moeten voor stellen als de wet het gelukkig niet verbood. Immersvoortaan zal en de schuld gedelgd moeten worden, en toch, zooals gij het voorstelt, kapitaal in scholen worden opgespaardm. a. w. het tegenwoordige geslacht zal de lasten dragen en het kapitaalzooals gij het noemtaan de nakomeling schap overdragen. Nog een enkele opmerking. De wet gebiedt aflossing, niet, gelijk gij meent, omdat het geld is van anderen, dat wij verplicht zijn terug te geven immers de Staat leent zoo veel zonder die verplichting op zich te nemen maar om te voorkomen, gelijk vroeger veelvuldig ge schiedde dat gemeenten schuld opstapelenomdat het levend geslacht wel gaarne wil profiteeren van de voordeelenmaar even gaarne geneigd is de afbetaling aan het nageslacht op te dragen. Daarvoor ben ik bang. En daarom wensch ik dat hetzelfde principe dat bij leeningen geldtook worde toegepast waar wij ons eigen kapitaal verbruiken. De Voorzitter. Het laatst gesprokene kan ik niet zonder protest laten. Het principe is niet van toepassing op leeningen. Wij zijn het eens dat de wetgever voorgeschreven heeft dat leeningen moeten afgelost worden, om dat er vroeger zooveel misbruik van is gemaaktomdat men geldleening op geldleening sloot en de financiën in de war bracht. In ons voorstel hebben wij aangevoerd dat dit de ratio legis van de bepaling van art. 136 der Gemeentewet was. Maar gij voert als bewijsgrond aan wat juist bewezen moet worden. Gij stelt leeningen gelijk met het gebruik van eigen geld. En te dezen aanzien bestaat tusschen ons een principiëel verschil. Onze financiëele politiek is in het minst niet gevaarlijk voor de gemeente; de uwe veeleer. Wij willen gebruik maken van het kapitaal dat wij bezitten en de rentederving door de belastingschuldigen nu en in de toekomst laten lijden, terwijl zij voor het kapitaal een andere waarde in de plaats ontvan gen; maar wij willen niet, behalve die lasten, hun nogmaals dezelfde lasten opleggen, zij het ook in anderen vorm. Waar de wet beveelt dat leenin gen worden afgelost, behoeft gij niet bang te wezen dat Burg. en Weth. voorstellen zullen doen om daarvan af te wijken. De discussiën worden gesloten. Het voorstel van Burg. en Weth., om het raadsbesluit van 27 December 1872 voor het vervolg buiten werking te stellen, wordt hierop met 9 tegen 7 stemmen aangenomen. Tegen stemden: de heeren Juta, Le Poole, Verster, Scheltema, DuRieu, Van der Lith en Hartevelt. II. Ontwerp-verordeningen voor de hoogere burgerschool voor meisjes. (Zie Ing. St. nos. 160; 167 178 en 184.) De Voorzitter. Artt. 1 en 2 zijn reeds in de vorige vergadering af gehandeld. Artt. 35 worden zonder stemming goedgekeurd. Art. 6. De heer Van Iterson. Bij dit artikel wensch ik, overeenkomstig het door mij in de vorige vergadering aangekondigde, het voorstel te doen de redactie te wijzigen en wel in den zin als oorspronkelijk door de Commissie van Toezicht is voorgesteld. Ik stel namelijk voor, in de tweede alinea de tweede zinsnede aldus te lezen»Deze stukken worden vóór 1 Juni door de directrice aan de Commissie van Toezicht gezondendiena het oordeel van den Inspecteur van het middelbaar onderwijs te hebben ingewonnen, ze vaststelt." De woorden »ter vaststelling aan Burg. en Weth. aanbiedt" vervallen dus. Ik meen mij voorloopig ontslagen te mogen achten van toe lichting of verdediging van dit amendement, aangezien in de vorige ver gadering reeds breedvoerig beraadslagingen hieromtrent zijn gevoerd. De heer Goudsmit. Mag ik even het woord, mijnheer de Voorzitter, ter verdediging van het amendement door den heer Van Iterson voorgesteld? Wat de heer Van Iterson in de vorige vergadering bij wege van juridisch instinct gegist heeft, is mij gebleken volkomen juist te zijn bij de lezing van de Wet op bet middelbaar onderwijs. Hij giste dat art. 62 dier wet slechts een minimum voorschrijft van hetgeen aan de Commissie van Toe zicht kan worden opgedragenmaar dat het niet uitsloot andere bevoegd heden van die Commissie. Ik ga zelfs verder. De Wet op het middelbaar onderwijs sluit Burg. en Weth. van het geheele beheer uit. Er is geen artikel dat iets te dien aanzien vermeldt. Alleen aan de Commissie van Toezicht is alles opgedragen. En het bewijs? Op art. 62, in het vorig ontwerp,was het toezicht opgedragen aan Burg. en Weth. Daartegen is in bet voor loopig verslag bedenking gemaakt. »Ora het gevorderde toezicht, zoo zegt men met klem en goed gevolg te kunnen uitoefenenworden kundigheden vereischt, die zich in de leden van het Dagelijksch Bestuur eener gemeente doorgaans niet laten onderstellen. Ook aan de daartoe noodige tijd zoude het hun doorgaans ontbreken". Dus worden Burg. en Weth. verondersteld ik heb natuurlijk niet het oog op u, mijnheer de Voorzitter, of op de Wet houders te Leiden, maar de Regeering veronderstelde dat Burg. en Weth. in het algemeen niet de noodige kundigheden bezaten om dat toezicht uit te oefenen. Aan die bedenkingen is toegegeven en de Regeering droeg hetgeen vroeger aan Burg. en Weth. was opgedragen nu aan de Com missie van Toezicht op. Zie hier dus wel het beste bewijs dat het beheer en toezicht is onttrokken aan Burg. en Weth. en toegekend aan de Com missie van Toezicht. Burg. en Weth. hebben alleen het financiëel beheer te voerenniet het huishoudelijk beheer. Daarom ondersteun ik het amen dement van den heer Van Iterson.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1880 | | pagina 11