08 zeer gaarne daartoe medewerken. Maar wij hebben gemeend le moeten waarschuwen tegen de langzamerhand gevolgde gewoonte omterwijl het beginsel door den Baad was aangenomen, bij de ontwerp-begrootingen voorstellen te doen om van het genomen raadsbesluit af le wijken. Wij wenschen een eenmaal genomen raadsbesluit gehandhaafd te zien en uitge voerd, ook bij het opmaken der begrootingen. Wil men er van afwijken, dat dan Burg. en Weth. doen gelijk zij nu gedaan hebben, eerst voor stellen omtrent het principe te besluiten. Maar niet, gelijk meermalen is geschieddoen alsof het raadsbesluit niet bestonddoor eene operatie te bewerkstelligenwaarbij dat raadsbesluit eenvoudig wordt ter zijde gescho ven. Wij wenschen dat in het eerste jaar afgeschreven worde 2870. Als later de omstandigheden veranderen en de Baad op zijn besluit wenscht terug te komendat er dan een formeel besluit worde genomen. Maar men stelle, gelijk dikwijls is geschied, een raadsbesluit niet ter zijdewon der het in te trekken. Dit is het eenige, wat wij met die zinsnede op het oog hadden. De Heer Hartevelt. Het spijt mij, dat ik niet met het voorstel, na mens Burg. en Weth. ingediendkan medegaanovertuigd als ik bendat een bestuur, wil het krachtig werken, homogeen dient te zijn. Na al het geen er gebeurd is, toen ik nog de eer had lid der Commissie van Finan ciën te zijnzal het den leden van den Baad niet verwonderen dat ik tegen dit voorstel zal blijven. Ook ik heb, toen bij de gemeentebegrooting van 1877 voorloopige schorsing van het vroeger besluit werd voorgesteld, al dadelijk de vrees geuit dat dit de eerste stap zou zijn op de brug, die door andere zou worden gevolgd, om eindelijk de brug geheel over te gaan. Daarom doet het mij bijzonder veel genoegen dat het voorstel thans in den Baad is gebracht, omdat nu het principe voor goed zal kunnen worden uitgemaakt om te eindigen of gevolg te blijven geven aan het be sluit van 1872. Als ik naga dat de gemeentewet voorschrijft, dat het kapitaal, door geldleening verkregen, binnen zekeren tijd moet worden terug gebracht, dan is het m. i. hetzelfde of ik geld opneem bij mija kassier of bij mij zelfhieronder versta ikdat ik geld van het Grootboek moet los maken land verkoopen of iets dergelijks. Er is geleend en het geld moet worden teruggegeven. Hoe het zal worden teruggegevenna 25 of 40 jaar, is een quaestie van ondergeschikt belang. Maar aan het hoofdbeginsel moe ten wij m. i. vasthouden en zorgen voor den kwaden dag. De heer Van der Zweep. Ik zou met het stelsel van de Commissie van Financiën zeer goed mede kunnen gaanindien de gemeente Leiden kapitaal bezat in den vorm van Inschrijving op het Grootboek of dergelijke en het de quaestie betrof of dat kapitaal al of niet moest worden verminderd. Nu de gemeente echter niets bezit, is het geheel eene fictie alle jaren zekere som af te trekken van eene imaginaire schuld. Er is hier geen sprake van eene schuld; wij hebben hier te doen met een kapitaal in anderen vorm, zooals b. v. in scholen en andere gebouwen. Op die gronden kan ik niet met de Commissie van Financiën medegaan en zal ik mijne stem uitbrengen voor het voorstel van Burg. en Weth. De Voorzitter. Ik kan de discussiën niet laten eindigen, zonder mijn gevoelen kenbaar te maken over hetgeen in het rapport der Commissie van Financiëndoor de meerderheid dier Commissieover het voorstel van Burg. en Weth. in het midden gebracht is. In de eerste plaats moet ik opkomen tegen hare bewering dat de Baad door de stemmingen over den post «Verkoop van kapitalen" in de laatste jarenof Burg. en Weth. door dien post weder op de begrooting voor het volgende jaar te brengen daarmede te kennen wilden geven dat zij de hand having van het principe van het besluit van 27 December 1872 wilden; die opvatting is, vooral voor zoover het College van Dagelijksch Bestuur betreft, minstens vreemd, daar wij dan niet tegelijkertijd zouden hebben voorgesteld, dat besluit in te trekken. Hetgeen wij wilden blijkt overigens duidelijk uit ons voorstel: nl. uitvoering van een besluit zoolAng het niet is ingetrokkenmaar het besluit zelf keurden wij af, en daarom stelden wij voor het in te trekken. Mijne Heeren Wanneer Burg. en Weth. in de kamer hiernaast de minder aangename uren doorbrengen, waarin zij de reclamanten tegen den aanslag in de inkomstenbelasting te woord moeten staandan gebeurt het niet zelden dat wij moeite hebben om eigenaars van huizen, die een eigen pand bewonen aan het verstand te brengen dat dat genot van eigen woning een zeker inkomen representeert, waarvan belasting betaald moet worden. Gewoonlijk ontvangen wij dan tot antwoord dat zij er toch niets voor ontvangendoch met eenigesoms met veelmoeite gelukt het ons toch doorgaans (ik her inner mij geen enkel voorbeeld van het tegendeel) die menschen aan het verstand te brengen dat zij bijv. het huis dat zij bewonen konden verkoopen en de koopsom in rentegevende effecten konden beleggen; dat zij dan wel een zeker inkomen zouden genietenwaarvan zij belasting zouden moeten betalen, maar dat zij ook die renten noodig zouden hebben om de huur van een ander huis te voldoenzoodat zij de keus hebben tusschen vrij wonen en gemis van renten of genot van renten en huur betalenmaar dat er altijd een belastbaar inkomen in schuiltomdat het huis even goed een kapitaal is als de effecten die zij er zich in de plaats voor kunnen aanschaffen. Dikwijls, zooals ik zeide, kost het ons eenige moeite om die redeneering ingang te doen vinden maar toch slagen wij daarin ten slotte altijd. Nu echter, mijne heeren, staan wij voor het eerst voor het feit dat de juistheid dier stelling ontkend wordt; nu wordt beweerd en volge houden dat de scholendoor de gemeente gebouwdmet geld aan de ge meente toebehoorendeniet zijn kapitaal. Wij hebben in ons voorstel, naar ik meen op afdoende wijze, aange toond dat de gemeente met hare scholen in denzelfden toestand verkeert als de eigenaars van huizendie ik 9traks bedoelde. De wet verplicht ons scholen te hebbenwij moeten die of buren öf bouwen. Wanneer wij ze huren dan betalen wij in die huur de renten van het kapitaal van aanbouw de kosten van onderhoudassurantie enzbouwen wij de scholen daaren tegen zelf, dan betalen wij alleen de kosten van onderhoud assurantie enz. dus zooveel mindermaar derven dan ook de rente van het bestede ka pitaal zoodat ten slotte de zaak op hetzelfde neerkomt. De Commissie van Financiën beweert dat dit argument juist tegen ons pleit. «Immers", zoo zegt zij, in dat geval zou, hetgeen wij verlangen, het kapitaal behouden zijnen daar de eigenaar wel zou zorgendoor het vorderen van eene hoogere huur gewaarborgd te worden tegen waardever mindering van zijn pand, wanneer het eventueel niet meer voor school werd gebruiktzou de gemeente dan juist doen wat wij nu verlangen eene terugbrenging van het kapitaalvoor den scboolbouw besteedmaar dan ten bate van den verhuurder van het pand en nu ten eigen natte." Is die redeneering ernstig gemeend? Zoude ook hier de wet van vraag en aanbod niet gelden? Of zou de gemeente eenvoudig verplicht zijn te betalen wat de verhuurder goed mocht vinden te eiscbeu De heer Juta heeft o. a. als bezwaar tegen ons voorstel aangevoerd dat er wel eens een tijd kan komenwaarin de scholen ledig staanwaarin men wel zou wenschen dat zij als zoodanig gebruikt werden maar zij feitelijk geene scholen meer zouden zijn. Die gebouwen, voor scholen ingericht, zouden dan aanzienlijk in waarde dalen en op verre na het kapitaal niet vertegenwoordigen dat zij gekost hebben. Ik betwijfel of die tijd ooit zal komen; een dergelijken achteruitgang kan ik mij niet voorstellen, dat men geene scholen meer noodig had. De mogelijkheid bestaat dat de meerder heid van ons volkdie thans de openbare neutrale school verlangteen maal minderheid wordten dat de richting die de voorkeur geeft aan bijzondere scholen meerderheid wordt; maar ook in dat geval zullen er altijd scholen noodig zijn. Wat nu openbare gemeentescholen zijnzullen dan bijzondere scholen wordenen breekt die tijd eenmaal aandan zullen onze scholen in plaats van in waarde te dalenintegendeel zeer in waarde stijgen want de behoefte zal dan zoo groot wordendat er zeer veel vraag naar schoolgebouwen zoude zijn. Maar stellen wij nu dat ik mij daarin vergis en dat het geval, door den heer Juta geposeerd, zich werkelijk voordoet, dan nog vraag ik of daarin voor ons eene reden kan liggen om belasting op te brengen en te doen opbrengenten einde kapitalen te verzamelen ter goedmaking van de ver liezen op de kapitalenin den vorm van scholen geleden. Zij die den toestand, door den heer Juta geschetst, in het leven roepen, mogen dan ook de gevolgen daarvan dragenmaar het is noch redelijk noch billijk uit dien hoofde aan het tegenwoordig geslacht belastingen op te leggen. De meerderheid der Commissie van Financiën ontkent «dat tegenover de 112,230, die zijn uitgegeven, eene gelijke waarde aan de gemeente in vaste goederen is teruggebracht. In de eerste plaats," zoo vervolgt het rapport, «moet worden opgemerkt, dat die vaste goederen geene rente voor de ge meente in geld waardeerbaar, opbrengenal geven wij volgaarne toedat de moreele vruchten, die het onderwijs oplevert, van het hoogste belang zijn." Welnu, indien het waar wa9 dat die gelden alleen moreele vruchten hadden afgeworpen (hetgeen ik echter ontken), zouden wij ook dan niet reeds ten volle verantwoord zijn? Wij hebben alleen voor het welzijn der gemeente te zorgenen wanneer hetgeen daarvoor is uitgegeven in mo reele vruchten teruggebracht wordt, dan hebben wij aan onzen plicht vol. daan. Maar de stelling zelve is onjuist; de renten die de aan schoolbouw bestede kapitalen afwerpen zijn wel degelijk in geld waardeerbaar; want ik wacht nog altijd op het bewijs dat wij scholen zouden kunnen huren en dan toch het genot behouden van de renten der kapitalen op het Grootboek. Ik zal straks overigens aantoonen dat de gemeente nog wel een en ander bezit waarvan «in geld waardeerbare" renten getrokken worden. Vooraf echter nog deze vraag: Is dat het standpunt, waarop eene gemeente, eene provincie of het Bijk zich mogen plaatsen? Mogen deze, vóór zij eene of andere zaak ondernemen, zich angstvallig afvragen, of zij er wel eene directe rente van 5 pCt. van zullen trekken P Sedert 1860 zijn tal van millioenen aan spoorwegen ten koste gelegd; wat brengen deze nu aan directe renten op? Ik geloof 1^ a 2 pCt. Zal men nu daarom de spoor wegen veroordeelenomdat zij niet de gewone in geld waardeerbare rente hebben opgebrachtP Laat ons dan eerst eens zien, wat de invloed van die spoorwegen op de algemeene welvaart is geweest en hoe buitengewoon dien tengevolge de opbrengst der belastingen gestegen is, en het oordeel ook over het financiëel voordeel van de uitgaaf zal geheel anders worden. Dat voorbeeld is op kleiner schaal ook op Leiden van toepassing. Laten wij slechts vragen hoe de toestand van deze gemeente is veranderd sedert wij begonnen zijn die groote uitgaven te doen. Op de begrooting komt thans geen post van f 130,000 voor onderhoud van armlastigen meer voor; Lei den is niet meer de stad die algemeen bekend is als voor verreweg het grootste gedeelte door bedeelden bevolkt te zijn. Nadat die groote uitga ven gedaan zijn, is de bedeeling af- en zijn de welvaart en de bevolking toegenomenen dientengevolge wederom de opbrengst der belastingen aan zienlijk gestegen; dat zijn wel degelijk in geld waardeerbare renten, die het gevolg zijn van het gebruiken van het kapitaal der gemeente. De meerderheid der Commissie van Financiën is niet zeer vast in hare leer. Immers wij lezen in haar rapport het volgende: «Wanneer wij ein delijk nagaan, hoe deze gemeente in vorigen tijd in het bezit was van een groot rentegevend kapitaal, waarvan than9 niets meer is overgebleven, dan moet dit tot voorzichtigheid stemmen. Wij beweren geenszins dat dit kapitaal onnut zou zijn besteed." Welnu dan is de zaak immers in orde; wij hebben voor niets anders te zorgen dan dat wij het geld nuttig beste den! De Commissie gaat aldus voort: «Integendeel erkennen wij volmondig de groote verbeteringen, die daarvan het gevolg zijn geweest, en geven wij gaarne toe, dat de gemeente in de gasfabriek een rentegevend eigendom bezitdat ruimschoots opweegt tegen het verloren kapitaalmaar dit laatste is onzeker, en de voorzichtigheid gebiedt ons te zorgen, dat de goede financiëele positiewaarin onze voorgangers de gemeente aan ons overgaven door ons zooveel mogelijk behouden wordt, ook met betere behartiging van een aantal belangen, vroeger grootelijks verzuimd." Mijne Heeren, gij ziet dat de Commissie van Financiën in weinige re gels na elkander beweertdat er van ons rentegevend kapitaal niets is over gebleven en dat wij in de gasfabriek een rentegevend eigendom bezitten dat daar ruimschoots tegen opweegt. Is dat dan niet voldoende? Maar gaan wij nu eens na wat de oorsprong is geweest van die kapitalen die wij op het Grootboek hadden ingeschrevenik behoef het den ouderen leden van den Baad en den ouderen bewoners van Leiden niet te berinnerenzij spro ten grootendeels voort uit de overschotten der opbrengsten van de accijnsen. En waardoor zijn die kapitalen op de Grootboeken ingeschreven gebleven, zoodat wij ze hebben gevonden De Commissie van Financiën zegt het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1880 | | pagina 10