59 N#. 183. Leiden, 13 October 1880. Ter aanzien van het voorstel van Burg. en Weth. tot reorganisatie van den geneeskundigen dienst voor de armen, hebben wij de eer u mede te deelen dat, wanneer inderdaad de tegenwoordige regeling wordt geacht niet voldoende te wezen, wij alsdan geen bezwaar hebben tegen de beschikbaarstelling van de gelden benoodigd voor de aan de reorgani satie verbonden meerdere uitgaven. De vraag op welke wijze die reorganisatie zal plaats hebben, over eenkomstig het plan van de stads-genees- en heelkundigen dan wel op de door Burg. en Weth. aangegeven beginselen, meenen wij buiten be spreking te kunnen laten, omdat de beoordeeling daarvan niet tot de competentie van onze Commissie behoort. Overigens is in den boezem van onze Commissie eene bedenking geop perd ten aanzien van de jaarwedde van den zoogenaamden adjunct stads- genees- en heelkundige, waarvoor een bedrag van ƒ400 wordt voorgesteld. Wanneer men in aanmerking neemt dat hoogstwaarschijnlijk van dezen titularis slechts weinig diensten zullen worden gevorderd, dan komt ons die som, in vergelijking met de jaarwedde der geneeskundigen in gewonen dienstwel wat hoog voor en rijst de vraag of met een be drag van ƒ300, zooals door het college van stads genees-en heelkundigen wordt aangegeven, niet zoude kunnen worden volstaan. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. N". 184. Leiden, 13 October 1880. Het voorstel van de raadsleden Dr. M. J. De Goeje en Mr. P. A. Van der Lith, tot het brengen van eenige wijzigingen in de ontwerp-verorde- ningen voor de hoogere burgerschool voor meisjesis door ons in handen gesteld van de Commissie van Toezicht op de scholen voor middelbaar onderwijs, met verzoek om, zoo zulks mocht noodig worden geacht, daaromtrent hun gevoelen te willen mededeelen. Door de Commissie is daarop een rapport uitgebracht, hetwelk hier nevens wordt overgelegd. Met de Commissie meenen wij hel behoud van hel schoonschrijven als leervak te moeten voorstellen; de wenschc- lijkheid daarvan werd reeds betoogd in ons rapport van 19 Juni 1879. Tegen de voorgestelde bijvoeging bij art. 21laatste alineavan Ontwerp 1 beslaat ook bij ons geen bezwaar. Het ligt in den aard der zaak dat omtrent het reglement bedoeld in art. 22, de directrice gehoord worde. Zonder bezwaar zoude zulks in hel artikel kunnen worden uitgedrukt, hoezeer het niet bepaald noodig kan worden geacht. Evenmin hebben wij bezwaar de mogelijkheid open te laten dat een leeraar in de geschiedenis en aardrijkskunde worde benoemden alzoo de woorden »of leeraar" toe te voegen aan artikel I van Ontwerp II. Op de gronden door de Commissie aangevoerdachten wij hel wenschelijk dat de jaarwedde van de leerares in de plant- en dierkunde blijft vast gesteld op ƒ1000. Aan een gering aantal lesuren, zal uit den aard der- zaak steeds eene betrekkelijk hoogere bezoldiging moeten worden toegekend. De volgende wijzigingen worden ten slotte door ons voorgesteld Ontwerp I. Art. 13 te lezen als volgt: «Wanneer hel onderwijs in eenig vak de directrice grond lot bedenking oplevert, zal zij dit aan de betrokken leerares of den betrokken leeraar mededeelen, en, bijblijvend verschil van inzicht, de zaak aan het oordeel der Commissie van Toe zicht onderwerpen en, zoo noodig, de beslissing van Burgemeester en Wethouders inroepen." Ari. 17 te lezen als volgt: «Dag en plaats van deze examens worden door de Commissie van Toezicht, in overleg met de directrice bepaald, door laatstgenoemde tijdig aan Burg. en Welli. medegedeeld en door dezen ter kennis van het algemeen gebracht." Art. 21, tweede alinea. «De voorstellen omtrent de bevordering worden door de directrice na overleg met de betrokken leeraressen en leeraren ingediend aan de Commissie van Toezicht, die daaromtrent beslist." Art. 22, de laatste woorden te lezen als volgf: «Na overleg met de directrice, de Commissie van Toezicht en den inspecteur vastgesteld." II» Ontwerp, art. 1 lilt. d, «voor een leerares of leeraar in de geschie denis en aardrijkskunde enz." Verder weg te laten de letters en l en eene tweede alinea aan het artikel toe te voegen, luidende: »De bezoldiging en verplichtingen van de leerares of den leeraar in hel handteekenenkunstgeschiedenis en schoon heidsleer en van de leerares in de gymnastiek worden bij afzonderlijke verordening geregeld." In art. 3 weg te laten de letters en l. In art. 4 weg te laten de letter l. Art. 6. De twee eerste alinea's te doen vervallen en daarvoor in de plaats te stellen: »De leerares vermeld onder e, kan tevens belast worden tnel het on derwijs aan de Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen en aan de hoogste klassen der Meisjesschool 2de klasse. In dal geval wordt zij voor dat onderwijs afzonderlijk bezoldigd." In alinea 3 van art. 6 de letters en l weg te laten. Wat de wijziging betreft ten aanzien van het onderwijzend personeel in het handteekenen en de gymnastiek, kunnen wij U mededeelen, dat door de Plaatselijke Schoolcommissie in haar nader rapport mede is voor gesteld in deze verordening te bepalen dat de jaarwedden bij afzonder lijke verordening zullen worden geregeld, op grond van het verschil in bezoldiging voorgesteld in de artt. 2 en 5 van de~ Verordening V, rege lende het onderwijs in teekenen en gymnastiek en art. 1 der thans aanhangige Verordening. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, 12 October 1880. Aan Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. In antwoord op uwe missive van 9 October jl.n°. 718, hebben wij de eer als ons gevoelen over het voorstel van de heeren De Goeje en Van der Lith mede te deelen: Ad Ontwerp Iart. 2. Ongaarne zouden wij het schoonschrijven onder de leervakken missen; over het algemeen wordt te weinig op goed en schoon schrift gelet, waarom het ons nuttig voorkomt dal in de laagste klassen daaraan afzonderlijk een bepaald uur gewijd wordt. Dat daarbij door alle leeraressen levens bij de leerlingen op goed schrift en nelheid van werk moet worden gelet, wordt hierdoor geenszins overbodig en ligt, zooals wij vroeger opmerkten, ook in onze bedoeling. Art. 21. Ook zonder deze bijvoeging is dit steeds op de hoogere bur gerschool voor jongens toegepast; tegen de aanvulling kan daarom dan ook bij ons geene bedenking bestaan. Art. 22. Een dergelijk reglement voor de jongens burgerschool is indertijd door de Commissie in overleg met den directeur vastgesteld en zeker zoude de Commissie ook nu niet anders handelen en daarom eerst de benoeming der directrice afwachten. Zij acht de aanvulling niet noodig, maar ziet er overigens geen bezwaar in. Ad Ontwerp II, art. ld. Wij vinden het voorstel om althans de aan stelling van een leeraar in de geschiedenis niet uil te sluiten eene groote verbetering, daar hierdoor nog de kans bestaat, dat, overeenkomstig onzen wensch, iemand, die eene academische opleiding heeft genoten, met dit onderwijs worde belast. Art. Ie. Ofschoon wij erkennen dat de verhouding lusschen het trak tement van de leerares in plant- en dierkunde en het door haar te geven getal lesuren vrij hoog is, zoo zouden wij ongaarne dit traktement tot ƒ900 zien teruggebracht, daar wij meenen dal deze leerares van een traktement, dat eenigszins haar bestaan waarborgt, moet verzekerd zijn wat altijd onzeker blijft, wanneer het, gelijk in het voorgestelde op art. 6, facultatief wordt gesteld of zij ook bij het lager onderwijs zal worden geplaatst. Beter ware dan de bepaling dat het traktement voor deze onderwijzeres op 1000 bleef vastgesteld, met de bepaling dat zoo zij aan de kweekschool en aan de meisjesschool 2de klasse, tegen eene afzonderlijke bezoldiging, werd geplaatst, slechts ƒ900 op de rekening der meisjes burgerschool werd gebracht. Behalve de bepaling dat het onderwijs in schoonschrijven ook aan een leeraar zou kunnen worden opgedragen, heigeen wij noch raadzaam noch nuttig achten, beslaan bij ons tegen de overige voorgestelde wijzigingen geene bezwaren. De Commissie van toezicht op de scholen voor middelbaar onderwijs te Leiden, P. L. Rijke, Voorzitter. N. L. J. Van Buttincha Wichers, Secretaris. N°. 185. Leiden, 13 October 1880. Commissarissen van de Stedelijke gasfabriek hebben de eer TJwe Ver gadering hierbij over te leggen het derde driemaandelijksche rapport om trent de lichtsterkte van het gas bij hen ingekomen 12 October jl. Commissarissen voornoemd. Aan den Gemeenteraad van Leiden. J. J. Van Wensen. Leiden, 12 October 1880. Ik heb de eer u te berichten dat ik, gedurende het verschenen kwar taal, voor het lichlvermogen van het gas der Stedelijke gasfabriek alhier gevonden heb: In Juli12,91 14,29 11,43 b Augustus 12,75 13,91 11,30 b September14,07 14,89 19,92 De eenheid is het licht dat men verkrijgt van eene spermaceti kaars die 120 Eng. grein per uur verbrandt en waarvan er 0 in één Engelsch pond gaan. De gebezigde brander is Sug's London Argand Burner n° 1 met 24 openingen en waarbij 5 kubieke Engelsche voeten (141 kub. d. m.) per uur verbrand worden. Hel gas bevatte geene merkbare hoeveelheden zwavel-waterstof. De zwavel van de overige zwavel-verbindingen bedroeg gemiddeld 15,5 Eng. grein in de 100 kubieke Engelsche voeten. 'Het is dus altijd ge bleven beneden hel voor de Londensche fabrieken veroorloofde maximum van 25 grein. Het ammonia-gehalte is daarentegen altijd hooger geweest dan het maximum dat te Londen wordt toegestaan. Ik heb altijd meer dan 5.0 grein in de 100 kubieke Engelsche voelen gevonden; in Londen mag het bedrag niet hooger zijn dan 2,5 grein. Verder neem ik de vrijheid u mede te deelen dal het mij van ver schillende kanten gebleken is: 1°. dat het onderzoek van overheidswege omtrent het lichlvermogen en de zuiverheid van het gas te Londen niet plaats grijpt aan de fabrieken maar in van de fabrieken verwijderde localen; 2°. dat het te Londen onder deskundigen van algemeene be kendheid isdatzal dit lichlvermogen in die localen aan de gestelde eischen voldoen, dit aan de fabrieken minstens 12 pCt. sterker moet zijn. Aan Heeren Commissarissen der Stedelijke P. L. Rijke. Gasfabriek te Leiden. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE. De Fremery. Gemiddelde Grootste Kleinste waarde. waarde. waarde. Ino. STUKKEN 1880.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1880 | | pagina 1