82
volkomen op de hoogte te zijn van de eischen en behoeften van eene
instelling als deze. Zoolang dus dat College niet gehoord iswil ik liever
deze voordracht niet aannemeueeniglijk en alleen uit vrees, dat wij door
die aanneming eenigszins gebonden zullen zijn. Daarom zou ik wel willen
voorstellen om, alvorens Burg. en Weth. de gevraagde machtiging te
gevenben te verzoeken meer gedetailleerde plans en teekeningen te
doen ontwerpendie om raad en bericht aan de twee betrokken Commissiën
te zenden en daarna hier in den Baad ter tafel te brengen. Ik zeg de
twee hetrokkken Commissiën, omdat wat ik met betrekking tot het gym
nasium voor het College van Curatoren heb verlangd, door mij natuurlijk,
voor zoover de hoogere burgerschool voor meisjes betreft, ook voor de Com
missie van Toezicht op het middelbaar onderwijs wordt verlangd. Er komen
toch een paar punten van twijfel in aanmerking. Is het gebouw, gelijk
het is voorgesteld op de teekening, groot genoeg, of misschien te groot?
Ik weet het niet. Hoeveel verdiepingen heeft het? Ik weet er niets van.
Evenmin of het een behoorlijke speelplaats zal hebben, waarop ik vooral
zeer aandringdaar het gymnasium daaraan een dringende behoefte heeft.
En dan de plaats zelve. Aan de eene zijde een hoogere burgerschool voor
meisjes, aan den anderen kant het gymnasium. Ook bij mij rijst twijfel,
injioever dej-gelijke nabuurschap voor het onderwijs en in het belang van
de kweekelingen van beide inrichtingen wenschelijk is te achten. Ik zal
mij daarover geen oordeel aanmatigenmaar verlang te meer dat over een
en ander de colleges van toezicht rapporteeren. Ziedaar de redenen
waarom ikofschoon ingenomen met de voordrachter niet voor meende
te kunnen stemmen. Nu geef ik wel toe, dat één der bij mij gerezen be
zwaren de pabuurscbap namelijk der twee inrichtingen zal vervallenindien
het denkbeeld van den heer Van der Lith ingang vindt; maar daargelaten,
dat dit niet zeker is, zoo blijven cr nog genoeg punten van onderzoek over,
die het raadzaam maken de voorstellen te renvoyeeren aan de Commissiën
ad hoe. Zoozeer tqch als ik de voortvarendheid van Burg. en Weth. ten
deze waardeer, acht ik de raadpleging dier Commissiën dringend noodig.
Ik zou dus wenschen renvooi aan de beide Commissiën. Inhoever dit
ook net bet nieuwe plan van den heer Van der Lith zal kunnen of be-
hooren te geschieden, laat ik in het midden, terwijl ik natuurlijk niet
weet, of het zelfs wel met zijne denkbeelden strookt.
De Voorzitter. Ik ben even een antwoord schuldig aan den heer Van
der Lith. Zeer zeker ligt het in de bedoeling van het Dagelijksch Bestuur
om de commissiën van toezicht over beide inrichtingen te kennen alvorens
de plannen ter goedkeuring worden voorgelegd. Zeker ligt het in de be
doeling van mij en mijne collega's het concept te zenden aan Curatoren en
aan de Commissie voor het middelbaar onderwijs en de bedenkingen in over
weging te nemen. Het verzoek aan den Minister gaat niet verder dan het
vragen der bevoegdheid om over het terrein der Ruïne te beschikken. Ons
doel is geen ander dan om de bevoegdheid te vragen om c. q. het terrein
in gebruik te nemen. Het voorstel van den heer Van der Lith komt ook
gewenscht voor en gaarne zal ik het ondersteunen.
De heer Cock. Zijn het, zoo als ik hoor, niets anders dan bloote onder
handelingen, die noch den Baad noch ons persoonlijk tot iets binden,
dan vervalt mijn bezwaar en kan ik voorstemmen, te meer nu ik boven
dien hoor, dat de commissiën ad hoe behoorlijk zullen geraadpleegd worden.
Dit komt mij hoogst raadzaam voor; want al is er hoegenaamd geen vrees
dat wij anders handelende de lichtgeraaktheid van dezen of genen zouden
opwekken zoo is het toch alleszins zaakom ter wille van de goede wenken
die wij zeker zullen ontvangenniemand te passeeren.
De Voorzitter. Kap de vergadering ons voorstel alsnu ondersteunen?
De heer Cock. Zonder eenige verbintenis?
De Voorzitter. Ja.
De heer Lk Poole. Alvorens mijne stem te geven aan deze voordracht,
wensch ik eene vraag te doen. Waarom ons niet voor de geregelde behan
deling der zaak eerst aangeboden de concept-verordening op de hoogere
burgerschool voor meisjes? Van de vaststelling dier verordening door den
Raad en van de goedkeuring door den Minister van Binnenl. Zaken hangt
het af, of wij subsidie Zullen krijgen van het Rijk en bouwterrein zullen
noodig hebben.
De Voorzitter. Ik geloof nog niet dat wij zoover gevorderd zijn. De
ontwerp-verordeningen zijn in schrift en hebben gecirculeerd bij de bevoegde
machten. De inspecteur van het M. O. heeft reeds zijn welmeenen daar
over te kennen gegeven, Ik geloof alzoo, dat Burg. en Weth. spoedig de
verordeningen zullen kunnen inbrengen. Het subsidie voor de meisjesschool
is voorloopig reeds toegestaan tot een bedrag van f 4000.
De heer Le Poole. Uw antwoord noopt mij de geschiedenis te raad
plegen. In de zitting van 11 Maart jl. werd aan den Raad medegedeeld
dat er eene missive van den Minister van Binnenl. Zaken was ingekomen
blijkens welke een subsidie van f 4000 voor eene op te richten hoogere
burgerschool voor meisjes werd toegezegdalsmede dat de noodige veror
deningen aan den Raad zouden worden aangeboden. Door zeer bijzondere
omstandigheden werd later in den loop der vergadering die missive voorge
lezen en toen bleek het dat aan het subsidie verbonden was de voorwaarde
dat de raadsbesluiten houdende vaststelling der verordeningen aan de goed
keuring van Z. Exc. moesten worden onderworpen, vooral met het oog op
de bepaling van het bedrag der schoolgelden. Na eenige bespreking over
die voorwaarde zeide de heer Van der Lith, dat het waarschijnlijk de be
doeling van het Dagelijksch Bestuur zou zijn, ook voordat de Minister de
verordeningen had goedgekeurdreeds voorbereidende maatregelen voor den
bouw der hoogere burgerschool te nemenwaarop on3 werd verzekerd dat
de bouwplannen zouden worden voorbereid en de Commissie gevraagd om
de te ontwerpen verordeningen aan Burg. en Weth. in te zenden. Zeer
dienstvaardig is door het Dagelijksch Bestuur aan den wenk van den
heer Van der Lith gevolg gegevenmaar de verordeningendie voor alle
dingen hadden moeten behandeld wordenzijn achterwege gebleven. Voor
den vorm ware het meer gewenscht geweest en voor de bouwplannen zelve
beter, indien de concept-verordeningen eerst waren aangeboden geworden.
Er kan toch quaestie zijn over de inrichting der school zelve. Er is, ver
gis ik mij niet, nu al strijd tusschen de autoriteiten over de al of niet
plaatsing eener gymnastiekschool in het gebouw, ja over het al of niet
geven van onderwijs in de gymnastiek. Het zou niet onmogelijk kunnen
zijn dat men juist door de concept-verordeningen tot andere plannen kwam.
Ik begin daarom werkelijk te wankelen of ik mijne stem aan de voordracht
van Burg. en Weth. zal mogen geven.
Nu ik toch eenmaal aan het woord ben, kan ik niet nalaten de plaats zelve
te bespreken. Ik weet niet wat het lot van het voorstel van den heer Van
der Lith zal zijnmaar ik meen dat de heer Cock te recht gewezen heeft
op het bedenkelijke van de plaatsing van de in de voordracht bedoelde in
richtingen op een zelfde open plein. Burg. en Weth. zullen er toe gekomen
zijn door hunne overtuiging, dat er geen betere plaats te vinden is, omdat
de Boisotkadevolgens henongeschikt ismaar is deze combinatie dan
aan geene bedenking onderhevig? Ik dacht onwillekeurig bij het nalezen
van deze voordracht aan »'t Latijnsche school" van de Génesteten hoorde
als het er werkelijk toe moest komen, reeds reciteeren door de meisjes:
"Latijnsche school, Latijnsche poort!
Gezegend en gezellig oord
O wereld vol illusie!"
en door de jongens:
vO lieve standjes voor de poort!
Mooi-meisjes in haar vreê gestoord
Die langs den Singel (alsdan Ruïne) kuierden."
De heer Van der Lith. Ik geloof den heer Le Poole gerust te kunnen
stellen. Mijn yoorstel heeft niets met de bouwplannen te maken. Volgens
de beteekenisaan het voorstel van Burg. en Weth, gegevenstrekt het
eenvoudig om aan den Minister van Binnenlandsche Zaken te vragen de
vergunning om eventueel over den grond te mogen beschikken bij de plaatsing
der school. Daardoor wordt volstrekt niets beslist over de plaats der school
en de plannen. De vorige spreker meende, evenals ik dat vroeger uitsprak
en ook nu nog meen dat de bouwplannen vergezeld moesten zijn van de
concept-verordeningen. Mag ik hem echter doen opmerken dat hier geen
sprake is van bouwplannen?
De heer De Laat de Kanter. Ik voor mij heb geen bezwaar tegen
het door den heer Van der Lith bedoelde onderzoek. Ik moet echter op
merken dat de bestekken en begrootingen voor den bouw eener hoogere
burgerschool voor meisjes gereed zijn en dat, wanneer het denkbeeld door
gaat om de hoogere burgerschool voor jongens in te richten tot meisjes
school en eene nieuwe voor jongens te bouwen, dan'geheel nieuwe plannen
moeten gemaakt worden, zoodat er dan weinig waarschijnlijkheid bestaat,
dat met het onderwijs met den nieuwen cursus van het jaar 1881 kan wor
den aangevangen. Het maken van dergelijke plannen is een zeer omvang
rijk werk. Wat nu de inrichting betreft, kan ik den heer Cock de ver
zekering geven, dat de plannen niet zoo maar in het wilde zijn opgemaakt
maar dat daarover met bevoegde deskundigen geraadpleegd wordt. Ik ben
bereid den heer Cock mede te deelen wie ten deze onze adviseurs zijn ge
weest, en ik ben overtuigd dat hij de eerste zal zijn om te erkennen, dat
wij ons tot geene betere autoriteiten konden wenden. Dat belet evenwel
niet dat de plannen nog aan de verschillende autoriteitendie met het toe
zicht belast zijn kunnen worden medegedeeld. Zij zullen dan misschien op
enkele détails aanmerkingen kunnen makenmaar ik ben er zeker van dat
zij in hoofdzaak goedgekeurd zullen worden. Wat dc teekeningen en mallen
voor de oprichting der beide gebouwen aan de Boisotkade aangaatkan ik
den heer Cock verzekeren dat die mallen evenals de teekeningnauwkeurig
de afmetingen weergeven van hetgeen zij moeten voorstellen. Wil de heer
Cock dus de mallen even op de teekening neerleggendan zal hij zien dat
do hoogere burgerschool zou komen halverwege in den singel en het gym
nasium juist tot aan den waterkant. Geeft men een anderen vorm aan de
gebouwenom den weg vrij te houdendan is het beschikbare terrein niet
groot genoeg. En wat nu betreft het bezwaar dat de hoogere burgerschool
voor meisjes en het gymnasium beiden zouden komen op de Ruïnemoet
ik toch in de eerste plaats opmerken dat de twee gebouwen minstens 200
meter van elkander zullen gebouwd worden en ten anderewillen jongens
en meisjes elkander vinden dan behoeft men niet te denken dat men die
ontmoetingen zal voorkomen door de twee scholen op verschillende plaatsen
te bouwen. In allen gevalle zou aan dat bezwaar te gemoet kunnen worden
gekomen door het uitgaan van de ééne school iets te vervroegen.
De heer De Goeje. Betreur ik het aan den eenen kant ten zeerste,
wanneer de oprichting van eene hoogere burgerschool voor meisjes nog lang
zal worden uitgesteld aan de andere zijde weegt het bezwaar van den
heer Van der Lith bij mij zeer sterk. Ook ik zou ongaarne zien dat die
twee inrichtingen van onderwijs op de Ruïne bijna naast elkander zouden
worden opgericht en nog te meer keur ik de plaatsing der meisjesschool
aldaar af, daar ik ook de hoop nog niet heb opgegeven dat bet plan tot
stichting van een Universiteitsgebouw niet nog eenmaal tot uitvoering zal
komen. Daarom hoop ik dat Burg. en Weth. alsnog eene andere schikking
zullen beproeven. In allen gevalle hoop ik niet dat dit bezwaar een motief
tot uitstel van de opening der meisjesschool zal zijn. Wellicht is het een
geschikt middel tot oplossing der moeilijkheid, om de hoogere burgerschool
voor meisjes voorloopig in een privaat huis te beginnen. Het laat zich
toch niet denken dat in het eerste en zelfs in het tweede jaar van de in
werkingtreding der school het aantal leerlingen het maximum zal naderen.
Ik geef dit Burg. en Weth. in ernstige overweging.
De heer Van der Lith. De heer De Laat de Kanter heeft vooral
gedrukt op het bezwaar aan uitstel verbonden. De heer De Goeje heeft
reeds het middel aan de hand gedaan om dat te verzachten en de heer
De Kanter weet ook wel dat de zaak bij den Minister van Binnenlandsche
Zaken ter sprake moet komen. Laat hij probeerenwie vlugger is en of
de ambtenaars belast met het ontwerpen van het plan niet voor de beslissing
van het departement van Binnenlandsche Zaken met hunne werkzaamheden
gereed zullen zijn.
De heer De Laat de Kanter. Ik noodig den heer Van der Lith uit
eens een kijkje te nemen in de begrootinge-n voor zulk een gebouw, hij
zal dan wel overtuigd zijn dat het niet waarschijnlijk is dat wij daarmede
gereed kunnen zijnvóórdat het antwoord van den Minister op dat verzoek
is ingekomen.
De heer Le Poole. Gaarne zou ik nog meer gerust gesteld worden, al
vorens mijne stem te geven tot het verleenen van de door het Dagelijksch