28
der lichtsterkte weinig of in het geheel niet te spreken. Ik ben daarin
minder deskundig. Met groot genoegen heb ik dus geziendat door iemand
die veel meer deskundig is, namelijk door den heer Van Iterson, in deze
een voorstel is gedaanhetwelk ik gaarne ondersteun en waarvoor ik dat
geachte lid dank zeg. Tevens vernam ik met niet minder genoegendat
zijn voorstel door de Commissie voor de Gasfabriek en door het Dagelijksch
Bestuur gaaf wordt overgenomen. Ik heb daarbij niet veel meer te voegen.
Maar nu de heer Van Iterson een voorstel gedaan heeft, zou ik hem willen
gevraagd hebben, of hij misschien niet wat al te bescheiden is geweest in
zijn pisch. Op de beslissing, heden te nemen, voirzie ik dat vooreerst niet
zal worden teruggekomen. Intusscben bepaal ik mij tot het bloote-opperen
eener vraag; het voorstel zelf bestrijd ik in de verte niet. De aanleiding
tot die vraag en tot den geopperden twijfel ontleen ik aan de omstandig
heiddat uit de beide rapporten van Prof. Rijke in hun verband beschouwd,
schijnt ik zeg schijnt te kunnen worden opgemaakt, dat eene licht
sterkte van 16 kaarsen aan de Gasfabriek op een afstand van 1200 a, 1000 M.
een nadeclig verschil kan opleveren en dus eene vermindering kan onder
gaan van plus minus 4 kaarsen. Ik vraag mij zeiven af, hoe het dan zal
gaan met onze brave gasverbruikersdie op nog grooter afstand van de
Gasfabriek verwijderd zijn. Ik zal mij wel wachten, als zijnde geheel on
deskundig, in deze een oordeel te vellen, of mij te wagen aan de conclusie,
dat, al9 het verschil voor de eerste 1000 M. 4 kaarsen bedraagt, dit voor de
volgende 1000 M. weer 4 kaarsen zal bedragen. Ik zou vreezen mij zoo
doende in een wespennest te steken. De heer Van Iterson is veel meer
bevoegd dan ik om hierover te oordeelen en daarom wensch ik hem te vra
gen of werkelijk de eisch van 16 kaarsen niet wat te gering is. Heb ik
niet in liet rapport van onzen deskundige gelezen dat men in Engeland
geneigd Ï9 dezen ouden standaard, zoo zal ik het maar noemen, te verlaten
en hooger eischen te gaan stellen? Bij de groote winsten, die men aan de
gasfabriek verwijt een verwijt, dat mij toeschijnt niet verdiend te zijn
vind ik, dat wij in de eerste plaats, voordat wij den prijs gaan vermin
deren, moeten zorgen dat de verbruikers uitstekende waar ontvangen, jal
dat de qualiteit van ons gas niet alleen beter zij dan die van het Haagsche
gas, 'twelk ik trouwens nooit zoo bijzonder heb hooren prijzen, maar ook
overtreffe die van het ga9 van de meeste andere Nederlandsche steden
hetgeen waarlijk zooveel nog niet zegt, wanneer men bedenkt, dat aldaar
in den regel het gas geleverd wordt door particuliere compagniën, voor
welke natuurlijk winst maken hoofdzaak is. Dat eene particuliere compagnie
aan welke bij contract de eisch is gesteld, zooals algemeen de gewoonte
schijnt, gas te leveren van eene sterkte van 16 kaarsen minstens, niet ligt
er toe zal komen gas te leveren van grooter sterkte, spreekt van zelf en
is volstrekt niet kwalijk te nemen. Maar hier in Leiden is het geheel
anders, hier i9 de gemeente gasexploitateur. En tegenover de vele nadeelen
die de eigen exploitatie van gas medebrengtstaan toch eenige voordeelen
o. a. dat uien dan ook wat goeds, ja wat beters dan elders, kan eischen.
Ik ben dus zoo vrij de zoo even vermelde vraag aan den heer Van Iterson
te richten, niet om oppositie te maken tegen zijn voorstel, hetwelk ik in
tegendeel ondersteun, maar omdat ik in deze zaak veel prijs stel op het
oordeel van dat geachte lid. Verder beb ik hier niets bij te voegen.
De lieer Van Iterson. In de eerste plaats, Mijnheer de Voorzitter, ben
ik een kleine opheldering aan u verschuldigd. Het cijfer, dat ik genoemd
heb, als resultaat van het onderzoek in den Haag, namelijk 15.99, is mij
bekent geworden uit een dagblad, 't Is mogelijk dus dat bet onjuist was;
nu althans hebben wij bet ofticiëele cijfer vernomen. Wat de quaestie be
treft door den heer Cock aangevoerdzij heeft ook mij bezig gehouden
maar ik ben er van afgeschrikt een ander voorstel te doen. Ten eerste be
greep ikdat een onderzoek op grooter afstand van de fabriek in te stellen
dan waarop het laboratorium van den heer Rijke zich bevindt, waarschijn
lijk groote bezwaren met zich zou brengen. Ten tweede beb ik geschroomd
een hooger cijfer dan van 16 kaarsen op een afstand van 1100M. voor te
stellen omdat het mij ook is voorgekomen dat de waardevermindering van
het lichtvermogen op grootc.ro afstanden steeds geringer zal worden als nl.
de wijdte van het buizennet en de drukking van de gasfabriek geëvenredigd
zijn aan dien afstand. Ik althans zou niet durven zeggenwelk cijfer op
1100 M. zou moeten worden aangenomen, om zeker te zijn dat op 3000 M.
de sterkte ook nog 16 kaarsen zou bedragen. Ten derde heb ik gemeend
dat het niet noodig was zoodanig voorstel te doenvertrouwende op de goede
gezindheid van ons Bestuur, dat" er zich niet op zal toeleggen ons mond
jesmaat te geven. Nogmaals moet ik er toch op wijzen dat op verschil
lende stations te Londen de sterkte verschilde van 17, 17.4, zelfs 21.
Men is daar dus niet zoo scrupuleus en tracht er zich niet van af te ma
ken, door precies, zonder meer, de bepalingen van overheidswege op te
volgen. Ik hoop dat dit hier ook het geval zal zijn. Daarom heb ik mij
niet gewaagd aan een voorstel om grooter lichtsterkte aan te geven. Moch
ten Commissarissen meenendat dit veilig zou kunnen geschiedendan zal
ik mij gaarne daarbij aansluiten. Ik ben er overigens wel voor. het mini
mum van 16 kaarsen aan te nemen, als dat waarop de gasverbruiker aan
spraak mag maken, ook al woont bij ver van de fabriek.
De heer Du Rieu. Ik stel mij voor dat de proeven nu zijn genomen
op het ongunstigste gedeelte der stadnamelijk waar het laboratorium van
den heer Rijke ligt. Ik woon ruim zoover van de fabriek als dat labora
torium er van verwijderd is en ik moet zeggen dat ik volstrekt niet over
de lichtsterkte heb te klagen. Als ik nu in aanmerking neem dat verder op
de Hoogewoerd de pijpen gaandeweg verwijd zijn gewordendan verbeeld
ik mij datals men proeven nam aan het einde van de Hoogewoerd meu
de lichtsterkte wel zoo krachtig zou bevinden als op de plek waar nu de
proeven zijn genomen en eveneens aan de andere zijde der stad. Ik geloof
dus dat de vrees van den beer Cock ongegrond is.
De heer ÜriesseN. Ik wensch op te merken dat in de gevallen, die
ik heb kunnen nagaanhet slechte licht niet aan de qualiteit van het gas
maar aan de gebrekkige aanbrenging van de pijpen moet geweten worden,
lie meeste klachten vinden daarin hunnen grond en ik ben overtuigd dat
wanneer men zorgt voor pijpen van voldoende afmetingenwij geene klachten
meer zullen hooren. Wat nu het voorstel van de Commissie van Financiën
hetreft, daarmede kan ik mij volstrekt niet vereenigen. Die Commissie
wil met andere woorden dat de gasconsumenten een groot gedeelte van den
hoofdelijken omslag zullen betalen en daartegen moet ik mij ten sterkste
verzetten.
De Voorzitter. Dat punt behoort eigenlijk bij het tweede voorstel.
Nu is alleen in behandeling het voorstel om de lichtsterkte te bepalen.
De heer Cock. Een woord nog slechts om den heer Van Iterson te
bedanken voor zijn uitvoerig en beleefd antwoord. Ik heb zijn voorstel
zeer op prijs gesteld en met groot genoegen gezien dat de Commissarissen
het overnemen. Gaarne berust ik dan ook in de door hem gegeven toe
lichting, en, mocht er soms bij mij nog eenige aarzeling of twijfel over
blijven met betrekking tot de genoegzaamheid der voorgestelde lichtsterkte
dan troost ik mij met de gedachte dat het van den Raad zelf zal af hangen
zoo het blijken mocht, dat het voorgestelde minimum niet voldoende is,
het te verhoogen. In dat vertrouwen en in het vertronwen dat hier niet,
gelijk de heer Van Iterson het zeer eigenaardig, maar zeer juist uitdrukte,
mondjesmaat zal worden gegeven, zal ik geru9t mijne stem aan het voor
stel geven.
De heer De Laat de Kanter. Ik wensch alleen even mede te deelen,
welke redenen ik gehad heb om mij te voegen bij het voorstel van het
Dag. Bestuur, om nl. te adviseeren dat de lichtsterkte, gelijk de heer Rijke
die heeft opgegeven, voldoende is te achten. Wij zijn uitgegaan van het
denkbeeld dat het lichtvermogen van 16 kaarsen, zooals dit in Engeland
in de Parlementsacte is bepaald, is het lichtvermogen aan de fabriek. Ik
heb geen reden om te denken dat de bedoeling is die lichtsterkte te verbinden
aan een bepaalden afstand; integendeel, ik acht dat zeer onwaarschijnlijk,
omdat dan die afstand voor alle fabrieken dezelfde zou moeten zijn, en een
dergelijk voorschrift in eene stad als Londen bijna onuitvoerbaar zou wezen.
Ik ben dus uitgegaan van het denkbeeld dat de Parlementsacte bedoelt ob-
servatiëngenomen aan de verschillende gasfabrieken zelve. Nu zien wij
dat de kleinste lichtsterkte, door den heer Rijke gevonden, nog het mini
mum, door de EngeUche Parlementsacte aangegevenovertreft. De heer Rijke
constateert nl. een verschil van 4 kaarsen tusschen de observaliën aan zijn
laboratorium en de fabriek. Als ik nu bij de kleinste waarde of 12.25
kaarsen dat verschil van 4 kaarsen voeg, dan kom ik tot 16.25. Dit is
de reden waarom ik mij gevoegd heb bij het voorstel van het Dagelijksch
Bestuur, om genoegen te nemen met de lichtsterkte gelijk die is geconsta
teerd. Daarenboven moet ik ook geheel beamen, wat de heer Du Rieu
aanvoerde. Ik woon op het einde van de Hoogewoerd en ik moet eerlijk
verklaren, dat ik nooit te klagen heb gehad over slecht licht. De aanleg
is echter eerst gemaakt toen ik het huis ben gaan bewonen, dus in den
laatsten tijd, en toen is gezorgd voor goede wijde buizen. Dat klopt ge
heel met betgeen de beer Driessen aanvoerde. De klachten worden vaak
veroorzaakt door de gebrekkige inrichting der leiding. Daar nu het voor
stel van den heer Van Iterson een vermeerderde uitgaaf van ongeveer 2700
ten gevolge zal hebben, moet ik bezwaar maken waar ik de noodzake
lijkheid er van niet kan erkennen daaraan mijne stem te geven.
De heer Van Iterson. De redeneering van dsn heer De Kanter berust
geheel op eene suppositie, die mij zeer onwaarschijnlijk voorkomt. Die
suppositie is dat de Parlementsacte bepaalt 16 kaarsen aan de fabriek. Ik
ben begonnen te zeggen dat ikofschoon ik daarvoor moeite beb gedaan
geen officiëele inlichtingen daaromtrent heb kunnen verkrijgen. Maar ik
noemde het zeer onwaarschijnlijk, daar bet niet is aan te nemen, dat par
ticuliere fabrieken zoover zullen gaan boven den hun gestelden eisch. Op
grooter afstand dooreen genomen een veel grooter lichtsterkte te geven dan
van 16 kaarsen acht ik niet waarschijnlijk dat de Londensche fabrieken
gratuitement doen znllenals zij er niet toe verplicht zijn. En doen zij
het gratuitement, dan zou ik er uit condudeeren dat dit niet dan behoor
lijk is en wij het daarom ook behooren te doen. In de geheele geschiedenis
zal ik mij om verschillende redenen niet zeer verdiepen. Maar de quaestie
der buizen en leidingen is ook nog voor een andere beschouwing vatbaar
dan de heeren Driessen en De Kanter daarover hebben medegedeeld. Lang
geleden heb ik de suppositie gemaakt dat het waarschijnlijk was dat aan de
fabriek het gas een lichtsterkte van 16 kaarsen bezat, maar tengevolge
van zijn eigenaardige samenstelling, waarin de zware koolwnterstofsoorten
predomineerensnel in lichtkracht vermindert. De ervaring heeft de ge
grondheid van die veronderstelling bevestigd. Waarom verliest het gas zoo
snel veel van zijn lichtvermogen? OmdHt die zware koolwaterstofsoorten
neerslaan in de buizen en deze vernauwen. Het gevolg van het slechte eas
en in den bedoelden zin is het werkelijk slecht gas is dat bet zelf oor
zaak wordt van vernauwing der gasbuizen. Jaagt men nu door dezelfde
buizen ander gas, dan zullen behalve dat het gas verbetert daaren
boven de buizen niet meer vernauwen. Wij slaan dus twee vliegen in een
klap, als wij zorgen dut het gas zijn lichtvermogen niet uitsluitend ontleene
aan de bijmenging van enkele zeer zware koolwaterstofsoorten, maar vocral
aan soorten die de middenmaat houden.
De Voorzitter. Ik zal nu in stemming brengen het voorstel om de
lichtsterkte op een afstand van p. m. 1100 M. van de fabriek op 16 stan-
daardkaarsen te bepalen.
Dat voorstel wordt met 16 stemmen tegen ldie van den beer De Laat
de Kanter, aangenomen.
De Voorzitter. Nu komt het tweede punt in behandeling of men prijs
verlaging van het gas wenschth1 dan niet. De Commissarissen hebben
gemeend zich daaromtrent onzijdig te moeten houden en dit over te laten
aan de wijsheid van den Raad. Zij geven alleen het verschil in raming
op als de prijs dadelijk verlaagd wordt tot 7 cents of met I Januari 1881.
Het laatste is, geloof ik, het voorstel van den heer Hartevelt. Verlangt
daarover nog iemand het woord
De heer Cock. Wenscht gij direct het voorste! van den heer Hartevelt
in stemming te brengen, mijnheer de Voorzitter? Dan wordt het moeielijk
voor mij om te stemmen. Ik verlang geen prijsverlaging. De heer Har
tevelt stelt voor de prijsverlaging te doen ingaan op 1 Januari. Dit voor
stel gaat dus uit van de veronderstelling dat tot verlaging is beslotenmaar
daar ben ik juist tegen.
De Voorzitter. Als gij meent dat bet beter is eerst te stemmen over
de vraag, of verlaging al dan niet gewenscht wordt, ben ik daartoe bereid.
Maar als het voorstel van den heer Hartevelt mocht worden goedgekeurd