77
N". 225. Leiden, 10 October 1870.
De Commissie van Financiën beeft geene bedenkingen tegen de voor
drachten van Burg. en Weth. tot wijziging van de Verordening regelende
de invordering van collegegeld op de gemeente-inrichting voor de oplei
ding van Oost-Indische ambtenaren; tot tijdelijke voorziening indevacee-
rendc betrekking van leeraar in de Engelsche taal aan de hoogere bur
gerschool; tot tijdelijke voorziening in het onderwijs in de Engelsche
taal aan de kweekschool voor onderwijzers en tot uitbreiding van het
hulppersoneel aan de school n°. 1 voor minvermogenden, de school
n®. 3 voor minvermogenden en de meisjesschool der eerste klasse.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°. 226. Leiden, 10 October 1879.
Ten aanzien van hel voorstel van Burg. en Weth. om aan den leeraar
van het gymnasiumden heer Van Deventer, eene personeele toelage
van 200 per jaar te verleenen tot 1 September 1884, ter tegemoet
koming in de verplichte bijdrage voor het rijkspensioensfonds, hebben
wij de eer U mede te deelen dat wij ons op de daarvoor aangevoerde
gronden met het voorstel kunnen vereenigen, terwijl het hier een bui
tengewoon geval betreft, hetwelk zich in het vervolg niet meer kan
voordoen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N8. 227. Leiden, 10 October 1879.
Met het voorstel van Burg. en Weth. om eene som van ƒ2400
beschikbaar te stellen voor de aanschaffing van gaskronen in de raad
zaal en andere vertrekken van het raadhuis, kunnen wij ons in
geenen deele vereenigen. De voorgestelde uitgave komt ons voor te zijn
eene uitgave van luxe, waarvoor allerminst noodzakelijkheid bestaat,
zoodat wij ons verplicht achten, lettende op de vele en velerlei dringende
behoeften waarin uit de gemeentekas moet worden voorzien, U de
aanneming van het voorstel te ontraden.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°. 228. Leiden, 10 October 1879.
Na kennisneming van de aan Uwe Vergadering overgelegde stukken
betrekkelijk den aanleg van trottoirs in enkele stratenhebben wij de
eer U mede te deelen dat wij ons met de voordracht kunnen vereenigen,
op grond dat, bij handhaving van den bestaanden toestand, ongelukken
niet zullen kunnen worden voorkomen, wanneer met de exploitatie van
den paardenspoorweg een aanvang zal zijn gemaakt.
Intusschen betreuren wij het dat bij de aanvrage om concessie voor
den aanleg en de exploitatie van paardenspoorwegen aan Uwe Vergadering
niet is medegedeeld dat een werk als het onderwerpelijke het gevolg
zoude moeten zijn van het verleenen van de concessie. Ware zulks
geschieddan zoude de Raad in staat zijn geweest een meer volledig
oordeel te vellen over de vraag of de inwilliging van het verzoek al of
niet in het belang van de gemeente kon worden geacht.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N°. 229. Leiden, 9 October 1879.
Ter vervulling van de vacature van onderwijzer in de gymnastiek
aan de openbare scholen voor middelbaar en lager onderwijs ontstaan
tengevolge van het bij raadsbesluit van 2 September jl.aan H. J. B.
Biekart verleend eervol ontslag, hebben wij de eer aan Uwe Vergadering
de volgende voordracht aan te bieden, met voorstel om tot eene be
noeming over te gaan: 1°. G. J. Mullers, te Wageningen; 2°. A. G.
Montfoort, te Schiedam; 3°. J. N. Leget, te Amsterdam. De voordracht
is opgemaakt in overleg met of na verhoor van den districtsschoolopzie
ner, den leeraar in de gymnastiek, de betrokken hoofdonderwijzers, de I
commissie van toezicht op de scholen voor middelbaar onderwijs en den
inspecteur van gezegd onderwijs, terwijl de betrekkelijke stukken in
de leeskamer ter inzage van de leden zijn nedergelegd.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
W°. 230. Leiden, 2 October 1879.
De Commissie van Financiën maakt geene bedenkingen tegen de in
hare handen, ten fine van onderzoek, gestelde rekening van de plaat
selijke Schoolcommissie, over 1878, en heeft de eer U voor te stellen die
goed te keuren in ontvangst en in uitgaaf ad 195.34.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°- 331. Leiden, 16 October 1879.
De Commissie van Financiën heeft niet zonder bevreemding kennis
genomen van het in hare handen gesteld verzoek van het Bestuur der
Kweekschool voor Zeevaart alhier.
Wij brengen Uwe Vergadering in herinnering, hoe ten vorigen jare
eerst breedvoerige discussiën zijn gevoerd over de werkelijke uitgestrekt
heid van het terreinbij de Kweekschool behoorende of door haar be
zeten en over den aard van het rechthaar daarop toegekend. Daarop
heeft het Bestuur zich lot den Raad gewendmet verzoek die gronden
in gebruik te behouden met het recht van opstal, om een nieuw gebouw
Ie kunnen slichten en eene overdekte speelplaats te maken.
Bij besluit van Uwe Vergadering, dd. 15 Juli 1878, is dat verzoek
toegestaan.
Aan dat besluit is echter geene uitvoering gegeven en hel heeft plaats
gemaakt voor een later besluit, van den 12den December 1878, waarbij
die gronden in plaats van in gebruik zijn uilgeven in erfpacht, waar
door de Kweekschool een zakelijk recht zou verkrijgen op het terrein,
ten einde hypotheek te kunnen verleenen voor eene te sluiten geldleening.
i Voor zoover bekend, is ook aan dat besluit geene uitvoering gegeven.
Geen contract is nog opgemaakt, veel minder heeft dus levering door
overschrijving kunnen plaats hebben, zoodat er geen titel beslaat voor
de wederzijdsche rechten en verplichtingen lusschen de gemeente en de
Kweekschool.
Eindelijk heeft gemeld Bestuur in Februari jl. zich ten derden male
tot Uwe Vergadering gericht met een nieuw verzoek om ter uitbreiding
van hel terrein op kosten der gemeente te doen aanplempen een gedeelte
singelgracht, oniler aanbod, om voor hel gebruik van den dus te ver
krijgen grond eene recognitie te betalen, gelijkstaande met de rente van
het voor die aanplemping benoodigd kapitaal.
Dit verzoek is mede toegestaan, onder verhooging echter van bet
bedrag der recognitie.
Ook omtrent dit besluit is nog geene overeenkomst met het Bestuur
der Kweekschool gesloten.
Terecht meenen wij onze bevreemding te kennen te mogen geven, dat
wij een nieuw gebouw hebben zien verrijzen, hel werk der aanplemping
reeds geheel volbracht en betaald is en de feestelijke inwijding van de
nieuwe inrichting heeft plaats gehad, terwijl nu blijkt, dat nog geene
overeenkomsten gesloten zijn, die de Kweekschool tot die handelingen
de bevoegdheid gaven en de gemeente de rechten verzekerenwelke bijde
raadsbesluiten uitdrukkelijk bedongen zijn.
Wij betreuren dat niet dadelijk na de genomen besluiten de contracten
door daartoe bevoegde hand zijn opgemaakt, waardoor de aanleiding lot
het nu ingediend verzoek zou zijn vervallen en dit onderwerp niet
noodeloos 'opnieuw in behandeling had behoeven gebracht te worden.
Naar onze meening was het genomen besluit, op voorstel onzer
Commissie, zoodanig geformuleerd, dat het in overeenstemming met het
verzoek en in verband met de vorige besluiten den juislen grondslag
bevatte voor de te sluiten overeenkomst.
Wat nu den inhoud van- het verzoek zelf betreftblijkt bet der
Commissie alleen te doen te zijn om minder registratierechten te betalen.
Zij geeft op, dat deze zullen beloopen circa ƒ460. Iloe men echter lot
dat hooge cijfer is gekomen, is niet duidelijk. De wet van 16 Juni 1832
bepaalt toch in art. 12, n°. 3, dat aan hel recht van 1 pCt. zijn onder
worpen uitgiften in erfpachlsrechtwelk recht geheven wordt op bet
bedrag van de uitkeering over al de jarenwaarvoor de uitgifte gedaan
is, met bijvoeging der lasten.
Bovendien bedraagt het recht van overschrijving pCt. over dezelfde
som, welke rechten verhoogd worden met de gewone 38 opcenten.
Het registratierecht zou dus voor eene uitgifte in erfpacht voor 25 jaar,
tegen een canon van ƒ385, bedragen
25 X ƒ385 9625 1 pCt96.30
recht van overschrijving pCt48.15
hoofdrechlƒ144.45
38 opcenten 54.89
Ware het mogelijk uit de discussiën in deze Vergadering de bedoelin»
te distilleeren tot hel sluiten van een contract van geldleening tot een be
drag van 7000, dan zou over die som ook een recht van 1 pCt. zijn
verschuldigd.
De grove misvatting ten aanzien van de toepassing der registratiewet
doet het hoofdargument van het verzoek groolendeels vervallennu liet
bedrag der belasting blijkt op meer dan het dubbel gesteld te zijn.
Wij meenen toch niet te mogen onderstellen, dal in de splitsing van
het voorstel door Burg. en Weth. in twee deelende bedoeling ligt op
gesloten, om alleen van de uitgifte in erfpacht van den aangeplempten
grond eene akte op te maken en de gemeente geen titel te geven voor
de zoogenaamde geldleening. Tot zoodanige handeling wenschen wij in
geenen deele mede te werken; zij is ten eenenmale in strijd met de be
langen der gemeente en de eischen eener goede administratie, terwijl de
ondervinding herhaaldelijk beeft geleerd, hoe het gebrek aan behoorlijke
contracten lot verwikkelingen aanleiding geeft. De handelingen van den
Raad, de dikwerf tegenstrijdige discussiën, moeten dan geintorpreleerd
worden, en waartoe zoodanige interpretatie leidt, bewijst o.i. hel ver
zoek, dat wij thans behandelen.
Komen wij terug lol het voorstel zelf van Burg. en Weth., dan
wordt sub 1°. voorgesteld den aangeplempten grond in erfpacht uit te
geven, onder dezelfde voorwaarden, zonder verhooging van den daarvoor
bepaalden canon, als de aangevraagde grond bij raadsbesluit van 12
December 1878 in erfpacht is uitgegeven. Voor dien aangeplempten
grond wil men dus geen canon bedingen.
Maar daardoor vervalt immers geheel hel karakter van erfpacht, waar
voor een onvoorwaardelijk vereischte is het bedingen van canon als
erkenning van den eigendom der gemeente, zoodat uitgifte in erfpacht
zonder canon onbestaanbaar is.
Voorts had de Commissie der Kweekschool gewenscht, dat de betalin"
der gemeente van 7000 in het raadsbesluit ware voorgesteld als eene
aan de Commissie gedane geldleening. De uiting van dien wensch komt.
al zeer vreemd voor, daar hij in strijd zou zijn geweest met het zeer
duidelijk geformuleerd verzoek van de Commissie zelve om voor het
gebruik eene recognitie te betalen, geregeld naar de rente der som, die
de gemeente voor de verkrijging van den grond moest uitgeven. Bij
Burg. en Weth. is evenmin aan eene geldleening kunnen gedacht wor
den, omdat in hun voorstel slechts sprake was van vergoeding van rente
der aangewende som en leening niet bestaanbaar is zonder verplichlin"
van aflossing der hoofdsom zelve.
Voor het sub 2°. gedaan voorstel, ter vervulling van den wensch door
de Commissie uitgedrukt, bestaat o.i. dan ook geene aannemelijke reden.
Bovendien begrijpen wij niet recht, hoe zoodanige bepaling, afge
scheiden van de uitgifte in erfpacht, waarvan zij de noodzakelijke voor
waarde was, eene op zich zelve staande verbintenis zou kunnen uitma
ken. Verbindt toch de Kweekschool zich, zonder meer, tot betaling der
l'Ct., dan ligt de vraag voor de hand, of de overeenkomst wel°eene
oorzaak bezit, bij gebreke waarvan de overeenkomst krachteloos zou zijn.
Hel voorstel, gedaan om de Kweekschool te gerieven, komt ons voor
Ino. stekken 1879.
samen199.34