62 dat zulk een belangrijk en buitengewoon werk verricht werd door ons eigen korps. Het is daarom dat ik de vraag wensch te stellen of de bedoeling is bet werk uit te besteden dan wel door onze eigen werklieden te doen verrichten. Van het antwoord zal mijne stem afhankelijk zijn. De Voorzitter. Mag ik den heer Le Poole doen opmerken dat nu Blleen de quaestie isof de vergadering zich kan verecnigen met het door ons gedaan voorstel? Omtrent de wijze van uitvoering wacht het Dagelijksch Bestuur nadere voorstellen van de Commissie van Fabricage. De heer Du Rieu. Ik kan mij met de voordracht niet goed vereenigen mijnheer de Voorzitter! Ik zie er zooveel voordeel niet in voor de stad, om geld uit te geven om een gedeelte gronddat in het buitenwater ligt in den polder te brengen. Het voorstel van Burg. en Weth. wordt hierop met 13 tegen 5 stemmen aangenomen. Tegen stemden: de heeren Cock, Du Rieu, Scheltema, Verster en Le Poole. VIII. Voordracht tot regeling der jaarwedden van de leeraren aan de hoogere burgerschool. (Zie log. St. nos. 152 en 158.) Na goedkeuring van de onderdeelen apieder afzonderlijk, wordt art. 1 der Concept-Verordeningmet de daarin door Burg. en Weth. aangebrachte wijzigingen, zonder stemming goedgekeurd. Art. 2. De heer II arte velt. Ik zou wel wenschen voor te stellen, mijnheer de Voorzitter, de termijnen van drie en zes jarenin dit artikel gesteld, voor de eerste en de tweede verhooging van jaarwedden te veranderen in vier en acht jaren. Gelijk voorstel heb ik gedaan bij de behandeling der regeling van de traktementen der leeraren aan het gymnasiummaar de meerderheid van den Raad heeft toen anders besloten. Nu wij echter de traktementen van leeraren aan de hoogere burgerschool regelenwensch ik de bestaande termijnen van vier en acht jaar ongewijzigd te laten. Vroeger toch is na uit voerige discussie uitgemaakt dat deze termijnen goed en juist zijn. Het is wwir, wat het gymnasium betreft, heeft men die termijnen veranderd gekregenmaar ik blijf dat betreuren. De Voorzitter. Ik kan niet nalaten den heer Hartevelt te doen opmerken dat dezelfde motieven, die er toe geleid hebben om de termijnen op drie jaar te stellen bij bet gymnasium, mijns inziens ook toepasselijk zijn op die der traktementen van de leeraren aan de hoogere burgerschool. Die motieven waren namelijk dat men zoodoende meer kans heeft goede leeraren te verkrijgen en te behouden. De heer Hartevelt. Ik moet toch nog even antwoorden op hetgeen gij zooeven gezegd hebt, mijnbeer de Voorzitter. Toen de verandering der termijnen bij de regeling voor het gymnasium werd aangenomen, herinner ik mij niet daarvoor zulke degelijke motieven te hebben hooren aanvoeren. Ik meen dat de motieven, toen door de Commissie van Financiën aange voerd degelijker waren, vooral in verband met hetgeen vroeger over de zaak was gesproken. Toen zeide ik reeds: ik begrijp zeer goed dat de leeraren die kortere termijnen goedvinden en dat als de verhooging van 400 dadelijk kon ingaan, zij het zeker nog aangenamer zouden vinden; maar dan wordt het eene quaestie van hooger traktement bij de aanstelling. Indertijd is de termijn van vier jaar ter verwerving der verhooging met algemeene stemmen aangenomen en beschouwd als een uitmuntende termijn tot opwekking en levendig houden van de ambitie. Waarom dien nu ver anderd in drie jaar? De Voorzitter. Het is waar dat in de discussievroeger gevoerdde termijn van vier jaar als goed werd beschouwdmaar bij Curatoren van bet gymnasium Lebben voor hun voorstel tot verkorting van den termijn de straks door mij aangevoerde argumenten gegolden. De heer Driessen. Ik moet toch nog even wijzen op de inconsequentie, die wij zouden begaan door nu weer de termijnen te verlengen. Hetzelfde recht toch, dat aan de leeraren van het gymnasium is toegekend, kan men den leeraren der Hoogere Burgerschool niet onthouden. Ook de mo tieven zijn dezelfde. Deze leeraren zijn ook dikwijls moeielijk te verkrij gen. Wij hebben nu nog b. v. eene vacature voor leeraar in de Engelsche taal, die wij misschien niet eens vervuld zullen kunnen krijgen. Het amendement van den heer Hartevelt, dat voldoende werd onder steund, wordt hierop met 12 tegen 6 stemmen verworpen. Vóór stemden: de heeren Du Rieu, Scheltema, Juta, Van Hettinga Troinp, Suringar en Hartevelt. Art. 2 wordt daarop, ongewijzigd, met algemeene stemmen aangenomen. Artt. 3—5, gelijk zij door Burg. en Weth. zijn voorgesteld, worden achtervolgens met algemeene stemmen aangenomen en artt. 6—8, mede overeenkomstig het voorstel van Burg. en Weth., zonder stemming goed gekeurd. De concept-verordening in haar geheel wordt daarop met algemeene stem men aangenomen. IX. Voordracht betrekkelijk het jagen naar waterwild op de vroonwateren. (Zie Ing. St. no. 160.) De heer Verster. Met groot genoegen heb ik uit de stukken gezien, dat Burg. en Weth. het jachtrecht op de Vroonwateren niet hebben gegund voor de daarvoor ingeschreven som. Ik kan iutusschen het gevoelen van Burg. en Weth. niet deelen, dat die som te laag zou zijn. Burg. en Weth. nemen, als maatstaf van beoordeeling, de .som aan, die de heer Willink betaalde. Maar die som kan m. i. niet als maatstaf gelden, aangezien ik die gerust als fabuleus boog durf qualificeereuvooral met het oog op de omstandigheid dat de heer Willink slechts drie, hoogstens vier malen in het jaar van zijn recht gebruik maakte. Aan de mededeeling der niet- gunning hebben Burg. en Weth. het voorstel vastgeknoopt om voor het vervolg weder vergunningen uit te geven, en daardoor eeu ieder, die dit mocht verlangen, in de gelegenheid te stelten de Vroonwateren te bejagen. Ook dit voorstel zal ik gaarne steunen, omdat ik daarin de gelegenheid zie geopendom weder tot den vroeger bestaanden toestand te geraken. Burg. en Weth. geven ons de keuze tusschen het afgeven van vergunningen tegen betaling of van 6 óf van 10. Ik zou sterk aandringen op de afgifte tegen ƒ6. Daarvan zal zeker meer gebruik worden gemaakt dan van ver gunningen tegen ƒ10. De jaebt op waterwild op de vroonwateren schijnt meer dan zij werkelijk is. De Vroonwateren hebben eene groote uitge strektheid, dit zal niemand ontkennen, maar men moet niet vergeten, dat de jacht alleen kau uitgeoefend worden langs de rietkanten en uiet op het blanke water. Hierdoor vermindert de uitgestrektheid aanmerkelijk. De tijdtot uitoefening der jacht geschiktduurt niet veel langer dan hoog stens de eerste helft van September. Meer in het najaar houdt het schieten van waterwild op eene liefhebberij te zijn, en wordt dan meer eene brood winning. Dan begint het zoogenaamde stallen met lokeendenhetgeen des morgens vroeg en tegen het vallen van den avond moet geschieden. Dit is een jachtbedrijf, waarbij in den regelmeer koude dau wild wordt opge daan. Ik zoude derhalve gaarne zien dat vergunningen tegen betaling van 6 werden uitgegevenomdat die som het meest in evenredigheid staat met het genot dat men er van heeft. Men spiegele zich evenwel niet voor dat men ooit weder de som zal verkrijgen die de heer Willink heeft betaald. Dat durf ik gerust voorspellen. De Voorzitter. Maakt gij er een voorstel van? De heer Verster. Zeer gaarne, mijnheer de Voorzitter. Het voorstel van den heer Verster, voldoende ondersteund, wordt met algemeene stemmen aangenomen. De heer Verster. Mag ik nu nog het verzoek doen dat Burg. en Weth. spoedig publiciteit aan de zaak geven? Er is urgeutie. De jacht is reeds geopend. De Voorzitter. Ik had gedacht de jacht op een bepaalden dag open te stellen en in de uit te geven permissiën dien dag te vermeldenb. v. heden over acht dagen. t De heer Verster. Volkomen juist. Wanneer dan tevens de datum gepubliceerd wordt, waarop de vergunningen zullen ingaan en daarvan in die vergunningen melding wordt gemaakt. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRAB BE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1879 | | pagina 2