50 jare kan gewijzigd worden. Hel komt mij voor, dal de lccraar in Neder- landscli, evenzeer als die in aardrijkskunde, 2000 moei hebben, of dal des noods beider jaarwedden, even als die der leeraren in vreemde talen, op 1800 zouden kunnen worden gesteld. Onder hel personeel in art. 1 worden de leeraren in handleekenen en gymnastiek gemist. Ik laat dit in 't midden voor dit laatste vak, daar eigenlijk de leerlingen dit onderwijs genieten aan de gemeentelijke gyin- nastiekschool. Maar de leeraar in handleekenen, die uitdrukkelijk bij de hoogere burgerschool wordt benoemd, behoort in de krachtens art.24 der wet bedoelde verordening vermeld te worden. Tegen art. 2 heb ik geen bedenking, dan alleen in zooverre de leeraar onder h (natuurlijke historie) niet onder de verhooging valt. Wel is waar komt hij in art. 3 der verordening van het gymnasium voor eene verhooging van 200 voor, maar het zou billijker zijn, dal eene verhooging van 100 kwam voor rekening van het gymnasium, ƒ100 voor die der hoogere burgerschool, te meer daar aan laaslgenoemde de jaarwedde 1100 bedraagt, tegen ƒ900 aan het gymnasium. Ik mag niet aannemen, dat deze bepaling zou gemaakt zijn met het oog op de wijze, waarop het bedrag van hel rijkssubsidie voor hel gymnasium wordt geregeld. Tegen art. 3 heb ik bedenkingen. Op de 2' alinea wees ik reeds hier vóór, maar niet minder gelden zij de 1® alinea, vooral in verband met art. 4, waaruit men zou kunnen afleiden, dat ieder leeraar, zonder ver hooging van jaarwedde, kan gedwongen worden aan andere middelbare scholen onderwijs te geven tot een bedrag van 24 lesuren, en zelfs bovea dat bedrag, maar dan met verhooging van bezoldiging. Mijns inziens is hel 1* lid in strijd met art. 24 der wel, want hel maakt hel in art. 1 bepaalde krachteloos. Worden andere middelbare scholen opgericht, dan moet voor deze ook krachtens art. 24 eene regeling plaats hebben; en wal beteekent dan nog art. 3? Het vervalt dan per se, voor zooveel het 1" lid betreft. Op dit oogenblik zijn er geen andere gemeente-instel lingen van middelbaar onderwijs. Aan nieuwe scholen kunnen de leera ren niet met onderwijs worden belast, dan wanneer zij zijn opgenomen in de verordening, die krachtens art. 24 voor die scholen het getal der leeraren en hel bedrag hunner jaarwedden regelt. Ik geef dus in oyer- weging de 1® alinea weg te laten en de tweede te wijzigen, zooals hier voor is aangewezen. Wat art. 4 betreft, geen leeraar, wellicht alleen die in teekenen uit gezonderd, moet met meer dan 24 lesuren belast kunnen worden, be halve tijdelijk ingeval van vacature of ziekte van andere leeraren. In het laatste geval is geen bezoldiging noodig; in het eerste zal zeker de vrij vallende jaarwedde wel onder de waarnemers worden verdeeld. Ik geef in overweging art. 4 achterwege te laten. Wil men eene bepaling dien aangaande maken, dan neme men in hel algemeen reglement de bepaling op, dat, behalve bij vacature of bij ongesteldheid van een of meer leera ren, geen leeraar, die in tcekenen uitgezonderd, met meer dan 24 les uren per week kan worden belast. Art. 6 behoort mijns inziens ook veeleer in het algemeen reglement dan in deze verordening tehuis. Aan Uil. Burgemeester De Inspecteur van het Middelbaar onderwijs, en Wethouders. Steïn Parvé. Leiden, 18 Juli 1879. Aan Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. Ter beantwoording uwer missive van 11 Juli jl. n®. 589 en onder terugzending van het schrijven van den Inspecteur van het middelbaar onderwijs, merken wij op. üat wij voor den leeraar in de natuurkunde, mechanica en kosmo- graphie (door ons, in navolging van de bestaande verordening, leeraar in du physica genoemd) en voor den leeraar in de natuurlijke historie tractementen van ƒ1900 en ƒ1100 hebben voorgesteld, dewijl wij zeker waren, dat deze leeraren aan het gymnasium, de eerste als leeraar in natuur- en scheikunde, de tweede als leeraar in de natuurlijke historie, werkzaam zouden zijn. Wij maken bezwaar de redactie van den Inspec teur op alinea 2 van artikel 3 van onze conceptverordening over te nemen, daar wij, hoewel de waarde van de opmeiking van den Inspec teur erkennende, meenen dat in eene verordening omtrent de hoogere burgerschool geene bepalingen kunnen worden opgenomen, die voor het gymnasium imperatief zouden zijn. Bovendien is het door onze redactie moeilijk aan het gymnasium andere leeraren dan de door ons bedoelde te verbinden, tenzij men builen het getal der leeraren aan onze instel ling gaat en daarvoor zijn de daarvoor, bij de verordening omtrent het gymnasium, gestelde tractementen te gering. "Daarentegen zijn wij van oordeel dal in deze verordening wel moeten worden opgenomen de verplichtingen die op de leeraren der hoogere burgerschool rusten en die zij bij het aanvaarden hunner betrekking op zich nemen. Daar het nu zeker is dal de twee genoemde docenten tevens aan hel gymnasium zullen worden werkzaam gesteld en hel mogelijk is, dat, later, andere docenten met het geven van onderwijs aan de -hoogere burgerschool voor meisjes belast zullen wordenzoo dient er voor gezorgd te worden dat deze docenten geen grond kunnen hebben zich aan die verplichting te onttrekken. Wij zien in alinea 1 van artikel 3 ook geen strijd met artikel 24 der wet van 2 Mei 18(53 (Stbl. n°. 50), daar het toch van zelf spreekt dat de vraag of de bedoelde leeraren al dan niet aan de hoogere bur gerschool voor meisjes werkzaam zullen zijn, door de verordening op die instelling zal worden uitgemaakt. De beschouwing van den Inspec teur omtrent hel onderwijs in aardrijkskunde deelen wij niet. Werd er aan de hoogere burgerschool van dit vak te weinig werk gemaakt, zulks zoude bij de eindexamens aan den dag zijn gekomen. Dit nu is niet het geval, zoodat wij geen reden zien om het aantal lesuren voor dit onderwijs tot 11 of 12 uren op te voeren, maar meenen te kunnen volstaan met hiervoor op het programma der lessen voor den volgenden cursus 8 uren per week uit te trekken, zijnde hierdoor, ter wille van de adspiranten naar de militaire academie, het aantal lesuren één uur meer dan vroeger. Met hel oog op ons programma kan dus van den docent, die met dit vak belast wordt, zeer gevoegelijk bij de hoogere burgerschool voor meisjes partij worden getrokken. Wij hebben geen vrijheid gevonden eene vermeerdering van jaarwedde voor te dragen voor den leeraar in de Nederlandsche taalop het oogen blik dal zijne lesuren van 24 op 16 werden gebracht en zijne laak dus zoo aanmerkelijk werd verlicht. Mocht de Kaad evenwel tot eene ver hooging besluiten niets zal ons persoonlijk aangenamer zijn. Daar ech ter voor die betrekking geene academische opleiding noodig is, zou, onzes inziens, het tractemenl van dezen leeraar alsdan met dat van de leeraren in de vreemde talen moeten worden gelijk gesteld. Wat het tractement voor den leeraar in de aardrijkskunde betreft, wij blijven bij ons gevoelen, dat dit op 2000 moet worden gesteld, dewijl het ons wenschelijk voorkomt dat die betrekking aan iemand, die eene academische opleiding heeft ontvangenworde opgedragen. Bij ons bestaat geen bezwaar om volledigheidshalve onder het perso neel der leeraren in artikel 1 de onderwijzers in het handleekenen op te nemen. Gaat men hiertoe over, dan geldt dezelfde reden om ook de onderwijzers in de gymnastiek daaronder te noemen, zoodal wij u voor stellen in dat geval het voorgestelde artikel 7 te doen vervallen en bij artikel 1overeenkomstig de op dat stuk geldende verordeningentoe te voegen: w. voor 2 leeraren in het handleekenen, voor den een op 560. voor den ander op 400. o. voor den leeraar in de gymnastiek, op»210. p. voor 2 onderwijzers in de gymnastiek, voor ieder op120. Wij. waren van den beginne af met den Inspecteur van meening dat de verhooging van den leeraar in de natuurlijke historie onder It, (door ons in art. 3 abusievelijk onder i genoemd) voor de helft op rekening van het gymnasium, voor de andere helft op die van de hoogere bnr- gerschool gebracht moest worden, maar wij meenden dat het niet op onzen weg lag eene wijziging voor te stellen van een waarschijnlijk bij vergissing gemaakte bepaling in eene het gymnasium betreffende ver ordening. Wij achten het niet wenschelijk te bepalen dal een docent by ont stentenis van een zijner amblgenootenzonder daarvoor afzonderlijk te worden bezoldigd, met meer dan 24 uren belast zouden kunnen wor den. Om aan de overige bezwaren dienaangaande van den Inspecteur te gemoet te komen, geven wij in overweging, artikel 4 te lezen als volgt: Een leeraar kan slechts tijdelijk met meer dan 24 uren 's weeks belast worden; hij geniet alsdan voor elk uur boven de 24 uren eene toelage van ƒ100 'sjaars." Deze bepaling is niet van toepassing op de leeraren in het hand- en rechlijnig teekenen en op die in de gymnastiek." Wij teekenen hierbij aan dat bij ziekte of ontstentenis, door andere omstandigheden veroorzaakt, van een docent, het eerst en voor zooveel zulks met hel onderwijs in verband was te brengenoptraden de ambl genooten, die met minder dan 24 lesuren waren belast. Dit zal ook in het vervolg het geval zijn, zoodat evenmin als vroeger uit het door ons voorgestelde, eenig ernstig financieel bezwaar kan ont staan. Bij vacature kan buitendien over het openvallende tractement worden beschikt. De gegrondheid der aanmerking van den Inspecteur op artikel 6 zullen wij niet geheel ontkennen. Wij wenschen het echter te hand haven opdat geene andere verordening behoeve te worden herzien. Met het oog op de vacaturen in het Engelsch en in de aardrijkskunde, dringen wij bij u op eene spoedige behandeling aan. De Plaatselijke Commissie van toezicht op de scholen van middelbaar onderwijs te Leiden. P. L. Rijke, Voorzitter. N. L. J. Van Buttingha Wichers, Secretaris. N®. 153. Leiden, 16 Juli 1879. Wij hebben de eer bij dezen te voldoen aan de uitnoodiging van heeren Burg. en Welh. dezer Gemeente, om bij Uwe Vergadering in te dienen de vereischte voordrachten tot benoeming van leeraren aan het gymnasium alhier, zooals het met 1° September a.s. zal zijn ingericht. Met overlegging van de correspondentie door ons gevoerd met den heer Inspecteur der gymnasia, wiens advies volgens art. 17 der Wet van 28 April 1876 (Stbl. n®. 102) aan den Gemeenteraad moet worden over gelegd hebben wij de eer D de volgende voorstellen te doen a. in hunne betrekking aan het gymnasium te continueeren 1® als rector, den heer Dr. 11. W. Van der Mey; 2° als conrector, den heer Dr. J. C. Vollgrafl; 3° als leeraren in de oude talen: de heeren Dr. J. J. Hartman en B. Kruylbosch, doctorandus in de klassieke letterkunde; 4® als leeraar in de Hoogduitsche taal, den heer J. J. A. A. Franlzen; 5° als leeraar in de Engelsche taal, den heer Th. Plummer; 6° als leeraar in de geschiedenis en aardrijkskunde, den heer W. G. C. Byvanck; 7® als leeraar in de wiskunde, den heer J. G. Van Deventer; 8° als leeraar in de natuurlijke historie, den heer Dr. P. P. C. Hoek; 9° als leeraar in de Hebreeuwsche taal, den heer Dr. M. Th. Houtsma. b. op te dragen voor één jaar: de lessen in de Fransche taal aan den heer J. J. A. A. Frantzen. c. op te dragen: de lessen in de natuurkunde en de scheikunde, aan den heer Dr. J. Campert. d. te benoemen: tot leeraar in de Nederlandsche taal- en letterkunde en de geschiede nis, den heer P. J. Blok, doctor in de klassieke letterkunde, die als candidaat in de bespiegelende wijsbegeerte en letteren, volgens art. 122 der wet op hel hooger onderwijs, bevoegd is onderwijs te geven in de Nederlandsche taal- en letterkunde.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1879 | | pagina 2