37 mijner ingenomenheid met deze concept-verordening is, dat men dit in den regel in 'toog heeft gehouden. Het komt mij niet onwaarschijnlijk voor, dat bij het ontstaan eener vacature juist een der leeraren de persoon kan zijn, aan wien men bij voorkeur de tijdelijke waarneming zou wenschen op te dragen. B. v. er is een leeraar in de natuurlijke historie, een of meer leeraren in de natuur- of scheikunde. Nu kau het zeer goed gebeuren, dat, wanneer een van deze leeraren vertrokken is, de andere lust heeft en geschikt is de plaats van den afwezige in te nemen. Wordt de bepaling opgenomendat bet onderwijs slechts zal worden opgedragen aan personen buiten het personeel der leerarendan is bet onmogelijk partij te trekken van de krachten, die aanwezig zijn. Ik zie dus de noodzakelijkheid dezer bepaling niet in en stel voor de woorden 'buiten de leeraren van het gym nasium" in art. 1 te schrappen. In de tweede plaats zou ik gaarne inlich ting ontvangen omtrent de woorden aan het einde van het artikel, luidende: «en deze (de tijdelijke benoeming) onderworpen aan de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken." Ik begrijp niet recht, waarom in dit geval de goedkeuring van den Minister wordt vereischtterwijl bij de benoeming zelve de Minister van Binnenl. Zaken niet gekend wordt. Waar om dus wel bij de tijdelijke vervulling eener leeraarsplaatsP De definitieve benoeming is toch van grooter gewicht dan de tijdelijke. De Voorzitter. Aan het bezwaar van den vorigen spreker is, dunkt mij, wel tegemoet te komen, door te lezen: «ook buiten de leeraren" enz. De beer De Goeje. Dan is men althans niet meer gebonden. De VookziTTER. Het is nooit de bedoeling geweest dat Curatoren de krachtenzoo die aanwezig mochten zijn niet zouden gebruiken. Dat is altijd geschied. De beer De Goeje. Zooals de woorden in het artikel luiden zou men niet anders mogen besluiten. De heer Van Iterson. In afwachting dat de heer Van der Litb zich overtuigd zal hebben omtrent de verplichting tot onderwerping van de tijdelijke benoeming aan de goedkeuring van den Minister van Binnenland sche Zaken, zou ook ik gaarne eenige ophelderingen wenschen te vragen. Volgens de voordracht van Curatoren wordt nog, voor zooveel noodig, de goedkeuring van den Baad gevorderd. Die goedkeuring is weggelaten in bet artikel, zooals het door Burg. en Weth. is voorgesteld. Ik geloof echter dat zij noodig is, ten einde te kunnen beschikken over de tractementen tijdens de vacature. Mitsdien stel ik voor te lezen'Bij ontstentenis van een leeraar kan door Burg. en Weth., voor zooveel noodig, onder goed keuring van den Gemeenteraad" enz. Eene tweede opmerking geldt den tweeden volzin. Daar lees ik'Moet die opdracht plaats hebben voor langer dan drie maanden, dan wordt aan den Gemeenteraad eene tijdelijke benoeming voorgedragen en deze onderworpen aan de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken." Daarbij is niet voorzien in het ge val datbij het doen eener tijdelijke opdracht, die men meent dat korter zal duren dan drie maandende ervaring leert dat het langer dan drie maanden duren zal. Ook voor dien meerderen tijd wensch ik de goedkeuring van den Baad. Ik stel mitsdien voor dit gedeelte van het artikel te lezen 'Moet die opdracht plaats hebben voor langer dan drie maanden of blijkt loopende deze opdracht dat binnen den gestelden termijn geen definitieve benoeming kan geschiedendan wordt aan den Gemeenteraad" enz. De heer Van deb Lith. In de eerste plaats zal ik mij tot het laatste bezwaar van den heer Van Iterson bepalen. Begrijp ik hem goed, dan is hij van meening dat de goedkeuring slechts voor een langeren termijn dan eene vacature van drie maanden vereischt wordt. De heer Van Iterson. Neen. Het artikel voorziet in het geval dat de opdracht moet plaats hebben voor langer dan drie maandenwant dan wordt aan den Baad eene tijdelijke benoeming voorgedragen. Maar hoe nu, indien het bleek, nadat de termijn van drie maanden bijna verstreken was, dat ook dan nog de vacature vier of meer weken duurt? Voor dat geval wenschtc ik dat dan nog gevraagd werd de goedkeuring van den Baad voor den meerderen tijd. De heer Van der Lith. Vergis ik mij niet, dan is juist deze alinea op verzoek van Burg. en Weth. in de verordening gekomen. Zij wenschen in de daar bedoelde gevallen de toestemming van den Gemeenteraad. Ik meen dus, dat wat door den heer Van Iterson op den voorgrond werd ge steld bij Burg. en Weth. is overwogeD en deze redactie geacht kan worden in te sluiten. Meent de heer Van Iterson dat die redactie niet voldoende is, dan kan de Baad besluiten dat eene betere redactie zal worden aan genomen. De Voorzitter. Deze bepaling is door Burg. en Weth. opgenomen naar aanleiding van de bij dat college gerezen bezwarentegen de wijze waarop, ter voorziening in vacaturen, door Curatoren van het gymnasium wordt voorzien: lk meen dat de nu vooigestelde redactie aan die vroegere bezwaren tegemoet zal komen. De heer Van Iterson. De bedoeling is dus dezelfde als wat ik wenschte. Men zal mij echter moeten toestemmen dat zij niet blijkt uit het artikel. Daarom stel ik eene andere redactie voor. De heer Van der Lith. Thans ga ik over tot beantwoording van de tweede vraag, in hoever de goedkeuring van den Minister van Binnenland sche Zaken vereischt wordt. Mag ik beginnen met den Baad onder het oog te brengendat de verordening ontworpen is door Curatoren in overleg met den Inspecteur der gymnasia? Enkele bepalingen zijn opgenomen op verzoek van den Inspecteur. Deze stelt er prijs op, dat de tijdelijke waar neming door den Minister wordt goedgekeurdopdat niet in eene inrichting, die voor een gedeelte door het Bijk wordt bekostigd, onderwijs zal worden gegeven door personenbuiten controle van den Minister. Men wil nu omdat het Bijk door het verleenen van een aanzienlijk subsidie groot belang bij de zaak krijgt, de tusschenkomst van den Minister sterker maken. Van daar de aandrang op deze alinea. Ik zou aan den heer De Goeje het verzoek wel wenschen te richten niet te staan op de uitlichting van de alinea. Men vergete toch niet dat de verordening moet worden goedgekeurd door den Minister van Binnenlandsche Zaken, voorgelicht door don Inspecteur. De heer De Goejb. Na de verkregen inlichtingen wil ik daaromtrent geen voorstel doen. Het kwam mij voor eene onregelmatigheid te zijn thans echter is mijn bezwaar opgelost. ZlTTIKQ VERSLAG 1879. 1 De heer Van der Lith. Thans het punt, dat heeft kunnen leiden tot verstoring der zoozeer gewcnschte en sedert jaren hecrschende overeen stemming van Curatoren met Burg. en Weth. Het eenige artikeldat niet den bijval van Burg. en Weth. heeft kunnen viodenis art IC. Men gelieve te letten op den toestanddie thans bestaat. Op het oogenblik oefenen Curatoren de bevoegdheid uit, welke de redactie van Burg. en Weth. hun wil ontnemen. Curatoren kunnen op dit oogenblik eenen tijde- lijken leeraar aanstellen. Nu wenscht men eenen anderen toestand in het leven te roepen. Zijn daarvoor gegronde redenen Ik zou het niet durven verzekeren. Al dadelijk wensch ik te doen opmerkendat het een feit is dat er redenen zijn om de zaak te laten zooals zij nu is. Wat is het geval, waarop dit artikel doelt? Niet enkel dAt de leeraren bun ontslag hebben aangevraagdneenin zoodanig gevalwaarbij in een langeren ter mijn moet worden voorzien, is het wenscbelijk den tijdelijken leeraar door den Baad aan te stellen, althans op zoodanige aanstelling de goedkeuring van den Kaad te vragen. Maar wel wenschen Curatoren de bevoegdheid te bezitten de tijdelijke waarneming aan een ander op te dragenop liét oogenblik dat een der leeraren plotseling door ziekte verhinderd wordt zijne werkzaamheden te vervullen. Nu hoort men dit 'g morgens. Wat nu? Men heeft het voorrecht dat enkele Curatorendoor hunne connecliën met de studerende jongelingschap hier ter stede, dadelijk iemand hebben, die voor den afwezigen leeraar kan inspringenom gedurende een korten tij<i zijne functiën waar te nemen. Moest dit nu eerst bij Burg. en Weth. worden ingebracht en dezen daarover eene beslissing van den llaad uit lokken, dan zou het eenigen tijd moeten duren alvorens in de tijdelijke waarneming voorzien kon worden en hel zou dus kunnen gebeuren dat er dien dag geen onderwijs gegeven werd. Curatoren waren van meeningdat de zaak stond in verband met 'bet huishoudelijk beheer der inrichting cn daartoe wenschten zij te brengen do macht om, in geval van plotselinge ziekte van een der leeraren, iemand aan te wijzen om tijdelijk de lessen waar te nemen. Ik geloof dat in die macht weinig gevaar gelegen is, nu de tijdelijke waarneming onmiddellijk aan de goedkeuring van Burg. en Weth. en, duurt zij langer dan drie maanden, aan de goedkeuring van den Minister van Binnenl. Zaken wordt onderworpen. Ziedaar het stelsel van Curatoren. De Baad kieze thans. De beer Van Iterson. Mijn eerste indruk was dezelfde als van den beer De Goeje, nl. dat het voorstel van Burg. en Weth. regelmatiger is. Ik ben in die overtuiging nog versterkt door de mededeelingen van den beer Van der Lithwant in het gevaldat hij anngeeft, is in de verordening voorzien en volgens dien geachten spreker zou men art. 16 kunnen ge bruiken om art. 20 in de wielen te rijden. Daarin' wordt gezegd dat een leeraar, door ongesteldheid verhinderd, daarvan aanstonds den rector ver wittigt en de laatste alinea bepaalt: 'In het onderwijs, dat door de lijdelijke afwezigheid van een der leeraren niet zou worden gegevenvoorzien de overigen zooveel mogelijk, volgens daaromtrent door den rector te trefloii schikkingwaaraan de leeraren zich onderwerpenbehoudens beroep op Curatoren." Daar is dus voorzien zoowel in het ontbreken van onderwijzers als in de bemoeiingen van Curatoren. De rector beslist en wordt er gedif- ficulteerd, dan het college van Curatoren. De heer Van der Lith. In de eerste plaats moet ik opmerken dat in de 2e alinea van art. 20 gesproken wordt van afwezigheid gedurende meer dan ééae week, en van opdracht der tijdelijke waarneming aan een der leeraren van het gymnasium. Ik had op het oog de omstandigheid dat het onmiddellijk noodig was eene leeraarsplaats, door plotselinge ziekte openge vallen aan te vullen door personen buiten bet gymnasium staande. De heer Van Iterson. De le alinea spreekt van ongesteldheid. De beer Van der Litii. Daarin wordt gesproken van verhindering van een leeraar om onderwijs te geven. Moet nu in het geval van art. 16 aan iemand buiten de leeraren worden opgedragen zijne plaats aan te vullen dan moet dit in zoodanig geval geschieden door Curatoren. De heer De Laat de Kanter. Mijnheer de Voorzitter! De heer Van der Lith begon met de stellingwelke ik zoo vrij ben te betwisten dat Curatoren thans de bevoegdheid hebbenen steeds gehad hebbenom bij ontstentenis van een der leeraren tijdelijk in de vacature te voorzien, liet geval heeft zich voorgedaan en ik zal noch u, mijnheer de Voorzitter, noch den heer Van der Lith behoeven te herinnerendat daarover eeno correspondentie gevoerd is tusschen Curatoren en Burg. cn Weth. waarin wel door Curatoren is beweerd, dat zij die bevoegdheid hadden, maar dat dit door Burg. en Weth. niet is toegegeven. Zoo wij in het fait accompli berust hebben, dan is daarmede niet te kennen gegeven dat wij in onze bewering ongelijk hadden; integendeel, wij hebben dat recht van Curatoren ten stelligste ontkend. De reden waarom ik voor de wijziging was is deze, dat strikt genomen de bevoegdheid tot benoeming van gemeente ambtenaren waartoe ook de leeraren bij de instellingen van onderwijs behooren, uit sluitend toekomt aan den Gemeenteraad. Ik ben echter meegegaan met hen, die rneenen dat de Baad die bevoegdheid kan overdragen aan Burg. en Weth. in het geval dat de heer Van der Lith bedoelde, nl. dat er spoed bij de zaak was, en die bevoegdheid niet verder werd uitgestrekt dan voor do vervulling van eene vacature gedurende hoogstens drie maanden. Wanneer de Baad er op stond om die bevoegdheidook voor kortoren tijdaan zich te houden, dan zou ik de eerste zijn om te erkeuncn dat hij in zijn recht was. Ik geloof echter niet dat dit wenscbelijk zou zijn voor spoed- eischende gevallen, omdat het dan noodig zou wezen daarvoor eene afzon derlijke raadsvergadering te beleggen. Men kan dus m. i. volstaan met de bepaling, dat eene vacature van minder dan drie maanden kan worden ver vuld door Burg. en Weth. Of de Baad nu de macht heeft die bevoegdheid le geven aan een college buiten het gemeentebestuur, meen ik te moeten betwijfelen. Ik geloof dat dit niet in overeenstemming is met de gemeente wet. Nu ik toch aan het woord ben zij het mij vergund even terug to komen op het eerste bezwaar, door den beer De Goeje in het midden ge bracht nl. dat bij eene vacature van drie maanden men zich zou moeten bepalen tot eene keuze buiten het personeel der leeraren. Dat is niet zonder reden in art. 16 opgenomen. Art. 20 voorziet in vacaturen van beperkten tijd en bet is geen te zware last op het onderwijzend personeel gelegd wanneer dit verplicht wordt om gedurende zekeren korten tijd de lessendie door ziekte of afwezigheid van hunne ambtgenooten niet gegeven zouden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1879 | | pagina 9