35 De Leer Van dek Litii. Begrijp ik den lieer De Frcmery wel, dan wenscht hij de paarden los te laten en de art. 49 (oud) en 42 (nieuw) te doen vervallen. De heer De Fbemery. Ik zon in algemeene termen willen zeggen dat paarden niet onbeheerd mogen worden gelatenmaar niet dat juist bij ieder rijtuig, al staat het stil, altijd een voerman voor of ter zijde van de paarden staan moet. De beer d'Aumerie. Hetgeen de heer De Freraery verlangt is in het artikel uitgedrukt door de woorden «tenzij zij ze eerst onder voldoend toe zicht hebben gesteld". Kan dat door één persoon gehouden worden en voldoet dat voor de verschillende rijtuigen f De heer Du Rieu. Ik stel voor art. 49 (oud) te behouden. De heer Van der Litii. Dan kan het nieuwe art. 42 in stemming komen. Wordt dat verworpen, dan wordt subsidiair het voorstel van den heer Du Rieu in omvraag gebracht. Art. 42 wordt aangenomen met 12 tegen 4 stemmen. Tegen stemden: de heeren Driessen, Van der Zweep, Wilhelmy Damsté en Du Rieu. Art. 43. «Wanneer voertuigen elkander moeten voorbij rijdenzal rechts moeten worden uitgehaald, indien het voorbij rijden geschiedt in tegenover gestelde richting; indien het voorbij rijden plaats heeft in dezelfde richting, zal het voertuig, dat voorbij gereden wordt, rechts, en het voorbijrijdende links moeten uithalen." De heer Obreen. Ik acht het beter van voerlieden te sprekenwat noodzakelijk is voor de toepassing van het artikelen aan het slot niet van «uithalen", maar van «uitgehaald worden". De heer d'Aumerie. De heer Obreen heeft gelijk. Wat mij betreft kan ik mij vereenigen met het door hem geopperde bezwaar. Art. 43 wordt, aldus gewijzigd, goedgekeurd. Art. 44. «De passage voor rijtuigen, wagens van twee of meer wielen voorzien en sledonop welke wijze ook in beweging gebrachtkinderwa gens uitgezonderdis door de na te melden stegenanders dan in de daarbij aangeduide richtingverboden door de Donker- en Maarsmansslegenin de richting naar de Brecslraat, door de Mandenmakers-Froutcenslegen en door de SI. Pancraskerksleeg in de richting naRr de Haarlemmerstraat-, - door de Mooi-Japiksteegin de richting naar de Langehrug. Bij uitzondering en om gewichtige redenen, kan door Burg. en Wetb. vergunning worden verleend om die stegen in tegenovergestelde richting te berijden." De heer Obreen. Ik stel voor de woorden«bij uitzondering en om gewichtige redenen" weg te laten. Wij zijn overtuigd, dat Burg. enWeth. geen vergunning zullen verleencn dan wanneer daarvoor redenen zijn en het kan toch niet de bedoeling zijn om den rechter het gewichtige der redenen te doen beoordeelen. De Voorzitter. Voor het publiek acht ik het wenschelijk die woorden te behoudenopdat Burg. en Weth. niet overstelpt worden met aanvragen. Nu geschiedt dit zeer bij uitzondering. De heer d'Aumerie. Ik voel het bezwaar van den heer Obreen niet. M. i. heeft de rechter niet te beoordeelen de redenen, die Burg. en Weth. aanleiding gaven tot het verleenen der vergunning, maar alleen te onder zoeken of er door Burg. en Weth. vergunning is verleend. De heer Obreen. Ik ben het niet eens met den heer d'Anraerie. Wij zouden breed kunnen discussieeren en zoo noodzakelijk is de weglating niet. Ik blijf echter bij mijne opinie dat het gewicht der redenen een punt van overweging voor den rechter zal kunnen uitmaken. Dat is niet wenschelijk voor het gezag van Burg. en Weth. en de rechtspraak. Ik geloof zelfs, dat de woorden niet in de verordening thuis behooren en stel dus voor de woorden te laten vervallen. Dat voorstel wordt niet voldoende ondersteund. Artt. 44 en 45 worden goedgekeurd. Alt. 46. «Onverminderd het bepaalde bij art. 3 der Wet van 5 Juli 1875 (Staatsblad n°. 110), mogen honden niet anders dan behoorlijk ge muilband of gemuilkorfd aangespannen worden. Niemand mag op een door bonden getrokken kar of wagen zitten. De geleiders van karren of wagens, met één of meer honden bespannen, moeten steeds bij de kar of den wagen tegenwoordig zijn en de honden aan een sterk touw of ketting vasthouden. Bij het voorbijgaan van een rijtuigmoet de geleider zich tusschen dat rijtuig en zijn kar of wagen plaatsen." De heer Obreen. Mag ik opmerken dat het rijden met hondenkarren in verschillende gemeentenonlangs in Zoeterwoude en Katwijksucces- sivelijk verboden wordt? Ik geef in overweging ook hier ter stede bet rijden met hondenkarren te verbieden. De heer Van der Lith. Ik ga gaarne met mijn tijd meê, maar hier niet. Het gaat niet aan het gebruik van honden als trekdieren absoluut te verbiedenvele honden zijn geschikt om als trekdieren te worden gebezigd. Verbieden wij het geheel, dan zullen wij den last, dien wij van de honden afnemen op de mcnschen overbrengen en met dezen mogen wij toch ook wel medelijden hebben. Worden de honden gekweld, dan vallen zij onder een ander artikel der verordening. De heer Obreen. Ik stel voor aan het artikel toe te voegen eene nieuwe alinea van den volgenden inhoud: «Het rijden met hondenkarren in deze gemeente is verboden." De heer De Laat de Kanter. Zou het niet te ver gaan dit punt incidenteel uit te maken? Ik geloof dat het onderwerp eene afzonderlijke behandeling waard is en dat hel niet geraden is om nuin de strafbepalin gen tegen misbruikente decideeren of met hondenkarren al of niet gereden mag worden. Ik geef dus in overweging de strafbepaling te behandelen en' zoo noodig het andere denkbeeld afzonderlijk aan de orde te stellen. De heer Obreen. Indien Burg. en Weth. de zaak aan hunne aandacht willen onderwerpenin verband met de maatregelen van andere gemeenten dan trek ik mijn voorstel in. De heer De Laat de Kanter. Door het zooeven gezegde wil ik mij niet verbonden achten aan de afschaffing van het gebruik te zullen mede werken. De heer Obreen. Dat heb ik niet verlangd. Alleen wenschte ik het een punt van overweging bij Burg. en Weth. te doen uitmaken. Artt. 4648 worden goedgekeurd. Art. 49. «Bij het aan- en uitgaan van openbare bijeenkomstenzijn de bestuurders van rijtuigen, die personen derwaarts voeren of van daar af halen verplicht in de door de politie aangewezen richting te rijden. Wanneer geen andere bevelen gegeven worden, mogenbij bijeenkomsten in den schouwburg, de rijtuigen, die personen derwaarts brengen, alleen komen van de zijde der Turfmarkt en, bij het Bfhalen, alleen naar die zelfde zijde wegrijden. Na het afzetten van personen aan den Schouwburg moeten de voertuigen in de richting van de Mare doorrijden. Bij bijeen komsten in de Stads-gehoor- of concertzaal, mogen zij alleen komen van de zijde van het Raadhuis, en bij die in het gebouw der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, van de zijde der Ruïne. In het laatste geval moeten zij naar de tegenovergestelde zijde wegrijden." De heer Wilhelmy Damsté. Ik. heb geene bedenking tegen art. 49 of 50. Maar ik wenschte wol de toevoeging van een artikel, waarbij bepaald wordt dat rijtuigen voor den schouwburg of de stads zaal niet zoo vroeg komen. Ik vind het treurig dat de rijtuigen des avonds van 710 uren in file staan en men moet medelijden met de knechts en paarden hebben. Is er niet een artikel te makenbepalende dat de rijtuigen niet mogen komen voor 9j uur? Ik geef de Commissie in overweging dergelijk artikel op te nemen hoewel de moeielijkheid niet ontveinzende. Uit een zedelijk oogpunt acht ik dat wachten ook verkeerdwant de koetsiers geven meer geld uit aan sterken drank dan zij op zulk een avond verdienen. De heer Van der Lith. Ik kan mij moeielijk daartoe verbinden. Ik geloof wel te mogen verklareD over die zaak te zullen denken, maar kan niet beloven haar bij deze herziening te zullen inbrengen. De heer I)e Laat de Kanter. Ik betwijfel ook of het gemakkelijk is dergelijk artikel Btaande de vergadering te redigeeren. Opvallend is het ech ter dat de file voor het afhalen der bezoekers reeds begint vóórdat de voor stelling zelve is aangevangen. Men moet beginnen met een lange file rij tuigen te passeeren vóór m.sn b. v. den ingang van de gehoorzaal bereikt. Dat file maken vóór den aanvang der voorstelling vind ik wat al te kras. De Voorzitter. Ik stel voor het artikel te renvoyeeren aan de Commissie. De heer Van der Lith. Zou het dan niet wenschelijk zijn eerst over het beginsel te stemmen? Ik ben huiverig om een artikel voor te stellen, aangezien ik omtrent deze zaak nog geene overtuiging bezit. Ik kan niét alleen op grond dat twee leden het verlangen eene nieuwe bepaling aan de Commissie voorstellen. Eerst zou de Raad dat beginsel moeten vaststellen. De Voorzitter, 'tls zeer opvallend, dat de rijtuigen niet alleen daar staan gedurende deri geheelen avond, maar reeds voordat de representatie begint. De heer d'Aumerie. Is dat eene zaak van publiek belang? Moeten stalhoudtrs en particulieren dat zelf niet weten? Is dat wachten gevaarlijk voor de openbare veiligheid? De heer Van der Lith. Alleen als men het als mishandeling van paar den beschouwt. De heer d'Aumerie. Dan is het alleen in het belang van de openbare zedelijkheid. Er moet een beginsel aan ten grondslag liggen. Een der eischen voor het vaststellen eener verordening moet aanwezig zijn. De heer De Laat de Kanter. Ik ben zeer begaan met het lot der dieren en nog veel meer met dat der koetsiers; maar ik blijf het eene dwaasheid vinden dat wij hier eene bepaling maken dat er eene file moet zijn om de personen te brengen en tegelijkertijd toestaan dat de plaats van deze file wordt ingenomen door eene andere file van rijtuigenwelke gereed staat om de menscben weer weg te halen. De heer Van der Lith. Daarvoor heeft de politie te zorgen, die recht heeft bevelen te geven in het belang vau de openbare orde. Belet de opeenhooping van rijtuigendie op het einde van het concert wachten dat aan de bevelen der politie in het belang der orde wordt gevolg gegeven welnu dan is de politie bevoegd en verplicht, die rijtuigen te doen ver trekken maar verder kan men niet gaanen aan de koetsiers eene be scherming gevendie zij de eersten zouden zijn van de hand te wijzen. Ik blijf dus bezwaar maken om enkel op bet denkbeeld van twee leden van den Raad een artikel voor te stellen. Als de Raad die taak aan de Com missie opdraagtzal zij trachten zich naar haar beste vermogen daarvan te kwijten. De heer Wilhelmy Damsté. Ik acht het zeer doelmatig dat de Raad de wenschelijkheid uitspreekt dat er pogingen in het werk worden gesteld om te voorkomen dat bij gelegenheid van publieke vermakelijkheden koetsiers en paarden uren achtereen op de straat staan. Het daartoe strekkende voorstel van den heer Wilhelmy Damsté, in stem ming gebracht, wordt verworpen met 10 tegen 6 stemmen. Voor stemden: de heeren De Laat de Kantcr, De Frcmery, JVdhclroy DamstéDu RieuVerster en de Voorzitter. Artt. 49 en 50 worden goedgekeurd. Art. 51. «Noch met losse paarden, noch met voertuigen door beesten getrokken, noch met handwagens, mag op de klinkerstraat worden gere den anders dan om personen op te nemen of af te zetten of om uit te wijken. Op straten en grachtenuitsluitend met klinkers geplaveid is het verbod in de eerste zinsnede van dit artikel slechts toepasselijk op dat gedeelie der straat dat zich uitstrekt ter breedte van één meter, genomen uit de rooilijn der stoepen en, waar deze ontbreken, uit die der gebonwen. Kinderwagens worden in de bepaling van dit artikel niet begrepen." De heer Van der Zweep. Ik zou wel gaarne gezien hebben dat de bepaling omtrent de kinderwagens in het artikel was opgenomenl Naar mijn oordeel zijn die wagentjes de grootste plaag voor den wandelaar. De Voorzitter. Ik geef het gaarne toe dat er gedeelten van de stad

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1879 | | pagina 7